Mijn oma was een zeer sterke vrouw, letterlijk en figuurlijk. Zij was niet zo groot van gestalte, maar had geweldig veel kracht in armen en benen.
Aangezien mijn opa niet goed meer te been was, deed zij alles in haar eentje. Zij waste en plaste. Maakte eten. Deed de strijk, werkte in de tuin, enz... enz... Zij wist veel, vond telkens een oplossing en kwam steeds met haar bijde voetjes op de grond terecht.
Zij huppelde van hier naar ginder. Sprong met twee treden tegelijk de trappen op. Liep van voor naar achter. Van links naar rechts en sprong terug met twee treden tegelijk de trappen af.
Tegen een ding kon zij niet. Dat was verliezen met de kaarten. Als ik haar twee keer na elkaar afdroogde was zij niet meer om aan te spreken. Zij liep dan de ganse dag te ijsberen en opa mocht het uitzweten.
En toch was er iets dat mij intrigeerde. Zij had namelijk steeds een wandelstok in haar hand.
Op een keer vroeg ik aan oma waarvoor die wandelstok diende.
Met een frele glimlach op haar gelaat vertelde zij mij het volgende.
Die wandelstok mijn beste jongen dient voor opa zijn sigaren aan te steken. Voor paraplu als het regent. Voor vislijn om te vissen hier rechtover in de beek. Voor geweer om ons tegen indringers te verdedigen. Voor antenne om te seinen en te ontvangen. Voor aardappelschiller om te eten. Voor te spuiten bij medicatie en voor opa op zijn bil te geven als hij te veel aan de jenever zit.
Die sterke oma toch.
Pipopke
|