Thuis gekomen uit vacantie, kregen wij af te rekenen met een invasie mieren.
Gewone mieren zaten in de garage en in de kelders, bruine mieren in de keuken en badkamer en van die grote met vleugels in de drie slaapkamers, op zolder en op de wc.
De zetels, kasten, kledij, tapijten, tafels, stoelen, kussens, het krioelde van die schattige diertjes.
Hoe dat kwam weet ik niet, ik had nochthans geen deur of venster open gelaten, of kropen ze gewoon door het sleutelgat naar binnen, maar mier of geen mier ik moest en zou ze vernietigen.
Vergif in huis strooien kon ik niet, ze afchieten evenmin, ze verdrinken ging ook niet, want ik kan zelf niet zwemmen en als ik ze langs achter buiten veegde, kwamen ze langs voren terug binnen.
Dus gebruikte ik maar de grote middelen. Overal strooide ik T.N.T., koppelde dat aan een ontsteker en een lont. Ik had mijn oude legerkledij aangetrokken ( mijn helm was te groot geworden en hing tot op mijn flaporen ) en legde me, zoals Generaal Douglas MAC ARTHUR buiten in de tuin onder een grote linde boom in hinderlaag, klaar voor de aanval.
Op de tiende tel, ontstak ik de lont, een luide knal volgde ogenblikkelijk.
Alles vloog in de lucht, mijn huis, mijn auto, mijn fiets, zelfs de auto van onze gebuur, moest er aan geloven.
Maar al de mieren waren dood, lang leve de mieren.
Pipopke