Ik werd gewekt, in het midden van de nacht, door het gezoem van een steekmug.
Zo'n lief klein pietlullig beestje dat om de tien seconden rond je oren neus en lippen komt zoemen en je meedogenloos steekt tot dat je vol staat met pukkels.
Voor ik het goed besefte, stonden mijn armen, handen en het bovenste gedeelte van mijn fiere kippenborst vol met peukjes van mijn rondvliegend vriendinnetje.
Nog half in mijn slaap, deed ik vermeende pogingen om dat onnozel insect te raken, maar het lukte mij niet.
Dus stak ik het licht aan en ging op zoek naar mijn meedogenloze vijand.
Mijn speurtocht begon op het plafon, de luster, muren, deuren, kasten, bed en de vloer.
Plots zag ik ze zitten op de lamp naast mijn bed.
Heel behoedzaam, sloop ik dichter en dichter met in de ene hand een spray en in de andere een natte handdoek.
Op het idéale moment klopte ik met een zwierige, uitgebalanseerde, heftige zwaai, zodanig hard op de lamp, dat deze met een luide knal over bed, tapijt en vloer ontplofte, mijn vrouw van 't verschieten uit bed rolde, met haar voorhoofd op een hoek van een half open gebleven schuif botste en helemaal groggy en vol bloed op de grond bleef liggen.
Met stofzuiger, borstel, vuilbllik, dweil, ontsmetter en een lakske werd alles netjes gezuiverd en opgeruimd en kropen we terug in bed.