Één van de megaondernemers (in de correcte zin van het woord, want hij gebruikte daar zijn eigen kapitaal voor), die ik hier professioneel heb ontmoet, was een zekere Edson Queiroz, geboren in de Staat van Ceará, die, zoals ik later te weten ben gekomen, zelfs zijn eerste graad in de kinderschool niet had voltooid, maar wel tientallen fabrieken volledig uit de grond heeft gestampt met moed en vastberadenheid en vroegtijdig is gestorven, in een ramp met een lijnvliegtuig (hij had zijn eerder gereserveerde vlucht, van Recife naar Fortaleza, verloren en besloot met een andere luchtvaartmaatschappij verder te reizen - is dat geen noodlot? Men beweert dat de piloot zelfmoord heeft gepleegd, want hij is recht op een berg aan gevlogen, op het einde van een zonnige, heldere, dag). Hij heeft me verschillende miljoenen dollars in machines besteld en de krant (die hij toen nog maar pas geïnaugureerd had) is vandaag de grootste van de Staat. Toch waren er al vier andere in circulatie, toen hij die nieuwe uitdaging aanvaardde.
Op een zwoele zomeravond heeft hij me eens uitgenodigd een druppelke Franse cognac met hem te gaan proeven, naast zijn vijftig meter lange zwemkom in de hof van zijn huis dat gewoon een volledig kwartier in beslag nam. Hij had me eerst laten ophalen in het hotel en heeft me daarna laten terug brengen. Ik voelde duidelijk dat hij me wilde polsen om de post van industriële directeur te bezetten in die gloednieuwe onderneming, maar ik had niet de indruk dat hij me een vaste wedde zou willen betalen die overeen kwam met wat ik toen al verdiende, vooral afkomstig van verkoopscommissies, in een gebied zo groot als West Europa.
Nog een andere ondernemer, een Spaanse Bask, was Pedro Irujo, die zich amper in het Portugees kon uitdrukken (en die ook de eerste graad in de school, in Spanje nog, niet heeft voltooid), heeft zich tot een algemeen gerespecteerde businessman, in de Staat van Bahia, om weten te werken (hij was zijn carrière begonnen als assistent vrachtwagen chauffeur, toen hij, zoals ik, dertig jaar eerder in Brazilië was gearriveerd; op geklommen tot de functie van algemene manager van diezelfde firma, ze dan heeft over gekocht van de oorspronkelijke eigenaar; een andere, gelijkaardige transportfirma, heeft in gepalmd om ze beiden in één grote onderneming te smelten, tot hij, wanneer ik aan hem werd voor gesteld, al méér dan tien firmas bezat, waaronder alleen maar één ervan, over duizend driehonderd vrachtwagens beschikte). Hij heeft mij, gedurende een tijdspanne van minder dan drie jaar, tientallen machines gekocht, niet alleen voor een bestaande krant die hij over had genomen in de stad Feira De Santana, maar ook om een volledig nieuwe dagelijkse krant uit de grond te stampen in Salvador, waar lef voor nodig is. Alles samen heeft hij zeker ook meer dan drie miljoen dollars geïnvesteerd, in machines alleen.
En dan was er nog een andere, Fernando Collor de Mello die, niemand begrijpt juist hoe, zich tot president van Brazilië heeft kunnen laten óp hijsen. Hij was absoluut geen ondernemer, afkomstig van een familie die moordenaars onder het dak verborg, was afkomstig van de Staat van Alagoas en was meer van het type Playboy, onverantwoordelijk, nonchalant, niet vies van drugs en ook niet van lange vakanties, maar was wel van werk. Ik had hem ontmoet gedurende de jaren zeventig, toen hij, na lange onderhandelingen met het beherend personeel van de familiekrant in Maceió, besloot de omvang van de totale investering drastisch te verminderen en hij opeens in onze kantoren in Rio verscheen, samen met "een vriendje" (ze waren toen beiden even boven de twintig) om de uiteindelijke lijst van de aan te schaffen machines, nodig om de krant te moderniseren, te herzien en definitief te bevestigen. We geraakten toch aan een cijfer dicht bij de ronde som van één miljoen dollar.
Enkele maanden later moesten de machines geïnstalleerd worden en daar begonnen onze moeilijkheden. Hij kende geen reden, vloekte zonder ophouden, schold onze techniekers vierkant uit en gedurende verschillende telefoon gesprekken naar Rio en São Paulo, daagde hij niet terug zware persoonlijke beledigingen te schreeuwen. Op één van deze gelegenheden heeft hij zelfs het telefoon apparaat naar het hoofd geslingerd van één van onze techniekers die daarna weigerde de installatie van een bepaalde machine te beëindigen, wat ons andere hoofdpijnen heeft bezogd. De krant is altijd klein gebleven, zoals de grootte eigenlijk, van zijn eigenaar.
Zoals iedereen weet, hij werd, in de functie van President van het land, met alle redens, ook vierkant buiten gesmeten. Diene vuile rieker...
Enkele jaren geleden was ik (om daar een drukmachine te installeren), naar São Luis, hoofdstad van de Staat van Maranhão, in het noorden van Brazilië, gereisd. Ik was daar reeds vele keren eerder beland, alleen en ook eens samen met mijn vrouw, waar zij afkomstig van is en waar haar familie nog leeft. Op die ene gelegenheid had ik dus kennis gemaakt met één van haar broers die me persé wilde tonen dat het daar niet verboden was met zijn vaders vierde hands autootje, op het strand rond te gieren. Alles rolde op wieletjes tot op het moment dat hij, met wat te veel caipirinhas in zijn hoofd, trachtte te bewijzen dat hij, met talent, kleine boogjes in het aanstromende zeewater kon uitvoeren, iets wat hij op den duur dieper en dieper begon te wagen, tot dat, ge raadt het, hij ineens het peil van het water slecht had uitgerekend en hij in het slurpend water en zand terecht kwam en vast liep. Toevallig was het tij aan het vollopen, wat rap gebeurde omdat het strand daar nogal vlak is. In minder dan vijf minuten, terwijl hij tevergeefs pogingen maakte eruit te geraken, bereikte het water onze voeten, binnenin de auto. Hij begon zich verschrikkelijk nerveus te gedragen, veronderstellend, waarschijnlijk, over wat er hem thuis te wachten zou staan, maar concrete actie om de auto nog te trachten te redden was er niet bij. Als enige manier om dat te doen, vond ik, moesten we méér mensen bij elkaar trommelen om de auto uit het zuigend zand en water te tillen en hem zo naar het droge zand te kunnen verslepen. Het heeft ons een half uur tijd, geweldige inspanning en gecoördineerde actie gekost om de auto uit de grip van de zee te onttrekken. Een geluk
Maar nu, verwijzend naar die andere reis, voor het werk dus, we (ik bedoel, ik en mijn assistenten), hadden onze plicht met algemene voldoening volbracht en doordat het ondertussen zaterdagnamiddag was geworden, besloten we de rest van de dag op het strand, in de nog blakende zon, maar verborgen onder een groot zonnescherm, dóór te brengen. Zoals meestal op die gelegenheden waren er tientallen knappe, aantrekkelijke, blije, bruine en minder bruine, maar bijna altijd beschikbare meiskes aanwezig in de verschillende drink- en eetkramen, verstrooid over het hete zand. Het duurde dus ook niet lang vooraleer we in een geanimeerd en flirtend gesprek geraakten met vier, origineel vanuit het binnenland afkomstige, vrouwelijke schepsels. Ze waren duidelijk op en top gereed voor alles wat er voor hen die dag en avond nog weg gelegen lag. Het meisje dat het meest met mij sympathiseerde was redelijk klein van gestalte, had een normaal gewicht voor haar grootte, was blank van huid maar bruin gebrand van de zon en was duidelijk onbeschaamd in haar uitdrukkingen, woorden en daden. Zonder schandaal, maar ook zonder verlegenheid, vroeg ze toelating op mijn links been plaats te mogen nemen, zodra ze had opgemerkt dat alle stoeltjes rond het klein strandtafeltje bezet waren. Om het gemakkelijker te maken leunde ze met haar ellebogen op de tafel terwijl ze, lichtjes vooruit buigend, haar kin met haar handen ondersteunde. In die houding was het onmogelijk, na enige tijd, te vermijden dat haar eerst dwars op mijn dij geplaatste billen zich naar een meer schrijlingse richting, wentelden, waardoor ze, op den duur, mijn eigen uitgestrekt been, op die plaats bloot, met haar beide billen omvatte. Een praktisch direct contact met haar genitale delen was het gevolg. Niemand repte een woord daarover, niemand keek scheef naar mij, niemand was jaloers. Een normale toestand gedurende een normale dag. En iedereen praatte met iedereen, altijd aan de andere kant van de tafel gezeten en wachtte zelfs niet op een antwoord, vooraleer zich naar iemand anders te wenden. Ze gebruikte, zoals de andere drie ook ten andere, één van die uiterst gewaagde, sensuele bikinis die diep de poepspleet binnen dringen en voor de rest weinig aan de verbeelding over laten. Haar absoluut te klein behaatje kon nauwelijks de koplichten van haar ietwat omvangrijke borsten verbergen. Ze bleef maar naar voren leunen, wist tientallen opmerkingen te maken over strand, zon, regen en wind, lachte luid met alle grapjes die er verteld werden en deed geen moeite haar mening niet te uiten over de in de discussie gebrachte onderwerpen, door de aan de tafel verzamelde groep, gemengelde, mensen. Ze deed ook net alsof haar op mijn been heen-en-weer wrijvende mond (de tweede) niet van haar was. Af en toe nodigde ze de ene of de andere van haar vriendinnen uit om samen, giechelend, in een min of meer krottig Wc-kotje, het water uit hun knieën te laten stromen (zoals men het hier uitdrukt), maar ze kwam zich elke keer op dezelfde plaats, aandringend, terug neer zetten. Ik meende duidelijk een lichte damp te voelen groeien tussen haar open gesperde benen, maar ik kon niet uitmaken of dat te wijten was aan die laatste, slecht opgedroogde, druppel of aan een eventueel groeiende opwinding. Het begon, na een tweetal uren, wat te schemeren en alhoewel het nog altijd stikkend heet was, maakten veel mensen aanstalten de kruimels op te ruimen.
We waren daar geraakt met een door de krant geleende bestelwagen waarin plaats was voor ongeveer twaalf mensen. Samen met de meisjes telden wij zeven, zodat er ruim genoeg plaats was voor iedereen. Het afgesproken plan was hen huiswaarts te rijden, in het centrum van de stad, waar ze een bad zouden nemen en van kleren te veranderen, terwijl wij, in het hotel, hetzelfde zouden doen, om daarna, samen te gaan dansen op de muziek van een "Live Reggae" band. Wij beiden kropen achteraan in de wagen waar we een bank alleen voor onszelf veroverden. Onmiddellijk legde ze zich plat op haar buik neer, mij uitdagend aangrijnzend, terwijl ze mij verlokkend haar nog altijd praktisch ontbloot achterwerk (naar boven tillend), aan bood. Ik begreep meteen dat ze precies dáár gestreeld wilde worden terwijl we in het stadsverkeer reden. En eerlijk gezegd, ik heb haar daar wel een beetje gestreeld. Na een bepaalde tijd heb ik zelfs een beleefde vinger in haar uiterst nauw gatje kunnen wringen en hem daar, onverschillig, stil blijven houden. Tot we op onze bestemming arriveerden. Ze hield glimlachend haar ogen gesloten en mompelde niets nemeer. Blijkbaar was dat uitstekend voor haar (dat herinnert me aan een definitie, eens gehoord door mijn vrouw, een Sociale Assistente, wat eerder in deze blog beschreven, vanwege enkele opgepikte straatkinderen in een weeshuis, die deze daad forever noemden; jawel in het engels).
Ongelukkig genoeg, eens in het hotel werd ik overvallen door een verschrikkelijke buikpijn, waarschijnlijk veroorzaakt door het besmet eten op het strand, onmiddellijk gevolgd door een slappe afgang, wat me later belet heeft van de afgesproken uitstap gebruik te maken.
Een beetje later werd mijn vrouw, gedurende een vergadering van de mede-eigenaars van ons appartementsgebouw, verkozen als "Sub-Sindica" en besloot ik haar alle nodige support te verlenen door alle saaie karwijtjes op mijn rekening te nemen, zoals, lampen vervangen, elektrische en hydraulische herstellingen uit te voeren, de vuilnisbakken buiten te zetten, mijn handen in de stront te steken om de verstopte rioleringsbuizen te ontstoppen, vijfhonderd kilos zand van het balkon van het Penthouse te halen om het opgestapelde water daar een vrije afvoer te verlenen en de lift, uitgeschakeld door een kortsluiting veroorzaakt door het ingesijpelde water, terug in werking te stellen, de straten van voren en langs achteren van het gebouw voortdurend proper te vegen, de (somtijds) door de binnengedrongen regen onderstroomde liftkokers met een emmertje leeg te deppen (nooit meer dan duizend), prikkeldraad tegen de dieven aan te leggen, de deurknoppen en sloten te herstellen, inkopen van allerlei soorten reinigingsmiddelen, ladders, emmers, bouwmateriaal en dergelijke te bevorderen en ook, alle weekeinden de tuin op te knappen. Allemaal uit pure liefde en gratis. Zonder daar ooit één cent voor gekregen of gevraagd te hebben. En ook om mijn echtgenote bemind en gewaardeerd te maken onder de bevolking daar. Als verantwoordelijke, had ze, van de andere kant, ook geen enkel voordeel, financieel of economisch gezien, dus, we waren beiden, echte vrijwilligers (tussen haakjes hier, de Syndicus, die alleen maar het geld administreerde, heeft er later gebruik van gemaakt zie de weinige onkosten - om met de helft ervan te verdwijnen en dan nog een deel van de schuld op de rug van mijn vrouw te trachten te schuiven. Ne vuile dief en ne smeerlap, met een wit hemd. Het heeft me veel speeksel en veel nutteloze argumenten gekost om haar ervan te overtuigen die administratie te verlaten, tot ik het op een zekere dag niet meer uitgehouden heb en het haar resoluut verplicht heb, want ze plakte eraan zoals een vlieg. Daarna heeft ze de omvang van het verlies ontdekt en nog ne keer, zoals praktisch altijd, heeft ze mij, achteraf, gelijk moeten geven ).
Op één van die zaterdagen was ik terug in de tuin aan het scharrelen, niet alleen om hem proper te krijgen maar ook om de Kerstmis verlichting aan te brengen. Het tien jaar oud zoontje van een gescheiden vrouw (dochter van de vorige syndicus, die alle geld van het condominium, gedurende ettelijke jaren, voordat ik daar arriveerde, op zijn persoonlijke bankrekening had gedepositeerd om van de indexerende correctie te kunnen profiteren, somtijds oplopende tot twintig, vijftig en zelfs tachtig percent per maand en aan wie ik een publieke brief had gezonden, hem als "dief" bestempelend) die op het achtste verdiep woonde, had, in vroegere occasies, al verschillende keren met appelsienschellen naar mijn hoofd zitten mikken, maar was er nooit in geslaagd het doel te treffen. Op die bepaalde zaterdag was er waarschijnlijk een familie vergadering op hun terras en twee van haar broers hadden er niets beters op gevonden een wedstrijd aan te gaan (één ervan Burgemeester van een klein stadje in het binnenland van de Staat) om te zien wie er het eerst in slaagde ananasresten op mijn hoofd te spuwen. De eerste twee pogingen mislukten en ik keek zelfs niet op. De derde poging echter was helemaal en precies raak. Het spuug pletste op het middelpunt van mijn schedel uiteen. Ik werd ineens zo danig kwaad dat ik besloot die lafheid niet verder meer te dulden. Toen ik opkeek was er (natuurlijk) niemand te zien, maar ge kent dat, de nieuwsgierigheid wordt groter dan de angst. Ik bleef maar kijken, want ik wist dat diegene die het doel had getroffen het verder resultaat van zijn actie zou willen waarderen. Het duurde minder dan een minuut vooraleer zijn hoofd schuchter te voorschijn kwam loeren. Ik stuurde hem direct een uitgestoken middelvinger op. Zijn hoofd verdween en kwam, wat later, weer terug. Een nieuwe middelvinger. Een ander hoofd kwam er ook bij gluren. Een nog hardere en zelfs trillende middelvinger. Had ik het vooraf geweten, ik zou hier gestopt hebben, maar toen kwamen er nog tien andere hoofden te voorschijn. Zelfs vrouwenhoofden staken ertussen en ik daar maar: met mijn uitgestoken, trillende, middelvinger. Toen verdwenen ze allemaal. En ik besloot, gewraakt en gerust, terug mijn werk te hervatten. Het duurde amper drie minuten vooraleer ze, allen samen, de liftdeur uit tuimelden. Ze begonnen me dreigend te omringen en ik sprong lenig op een klein muurtje om, vanuit de hoogte, de toestand beter te kunnen ontleden. Het was een geschreeuw en een getier langs alle kanten. Buren staken benieuwd hun hoofden overal door de vensters en wilden weten hoe dát verder, allemaal zou aflopen. Doodsdreigingen stroomden door vele monden.
Hier is het interessant te verklaren dat mijn buren tot de zogenoemde "elite" van de bevolking behoren. Elke familie beschikte over verschillende meiden en chauffeurs. Mensen die zich zelden met zon soort aambras zouden willen bemoeien. Een bouwondernemer, een federale rechter, een federale volksvertegenwoordiger, een fabriekseigenaar, een bankdirecteur, advocaten en andere belangrijke leden van de gemeenschap. Daar was niets van te verwachten, dus.
Intussen had ik ook opgemerkt dat sommige van de uitgedaagde mensen vuurwapens onder hun broekriemen verborgen. Ik herinnerde me ineens dat het kerkhof hier vol ligt met helden en ook met onvervangbare mensen. Ik besloot mijn uitdagingen niet te herhalen en voor de tweede, of de derde, keer in mijn leven voelde ik me weeral een lafaard (een levende lafaard is eigenlijk toch nog beter dan een dode held, vindt ge niet?). Één of twee ervan zou ik, zonder wapens, wel kunnen overmeesteren, maar tien schreeuwende en gewapende zotten? Ik ben niet gevlucht en heb, schijnbaar kalm, maar zo wit als een bedlaken (beweerde mijn vrouw me daarna, terwijl ze al haar Santen aan het aanbidden was), mijn werk voort blijven zetten, tot ze allemaal, namurmelend en af en toe nog eens vloekend terugkerend, verdwenen zijn.
De vader, vijf minuten later, is dringend naar het hospitaal gevoerd geweest. Men verdacht eerst van een hartaanval, maar daarna bleek het dat een stuk ananas in zijn keelgat verstopt zat.
Jaja, ik zit er hier wat mee te lachen (met mijn eigen post's, bedoel ik), want zoals ge weet, peper in de ogen van de anderen, voor mij, is een colírio. Maar ik ben er ook soms niet goed van.
Enkele jaren geleden, ik herinner mij nu, heb ik me twee keer echt ontroerd in de loop van amper twee dagen. In het geheim natuurlijk, zonder dat iemand daar iets van heeft opgemerkt. Zoals ik gewoon was, alle avonden, na den elven en zelfs bijna dichter bij de twaalven, trok ik er vanonderuit, op mijn gemak, om rustig een pintje te gaan degusteren. Mijn stamcafé was toen de "Ilha Da Kosta", dicht bij de "Flamingo" (mijn eerdere café), aan het strand van Boa Viagem. De caipirinhas waren daar twee keren zó groot, maar ze kostten ook het dubbel. Zoals gewoonlijk kuste ik Lígia, mijn vrouw, goeden avond, vooraleer ik weg sloop, want ze vond het bijna altijd té laat om nog mee te gaan. Ten andere, sedert we onze pogingen waren begonnen kunstmatig kinderen te verwekken was dat ook haar uur geworden om zich af te zonderen aan een kant van ons bed, onder een zwakschijnend nachtlampje, de radio gesynchroniseerd op een katholieke uitzender, waar ze de paters en de priesters hoorde preken in het algemeen en zagen in het bijzonder, terwijl meerdere heilige liedjes werden afgespeeld en zij daar gebruik van maakte om, luidsmonds, te bidden. Tegelijkertijd, ik had het al verschillende keren opgemerkt, maar er nooit speciaal om gevraagd, zat ze, met een potlood, wat woorden op een kladblokje te krabbelen. Dat boekje was intussen al redelijk vol aan het geraken en door de nieuwsgierigheid gedwongen vroeg ik haar toch eens te lezen wat ze aan het opschrijven was, diene avond weeral bijna een complete bladzijde vol en ze sprak de namen uit van iedereen van mijn en haar eigen familie, onze vrienden en kennissen en zelfs mensen die ik niet kan uitstaan en aan wie ik nog de gelegenheid niet had gehad uit te leggen dat ze helemaal niet belangrijk zijn in mijn leven. Daarna kwamen er een hele hoop huldigingen aan Maria, de moeder van Jesus en op het laatst, een simpele wens: dat zij, Lígia, gezegen mocht worden, zoals zij, Maria, met een kind. Ge weet dat ik tijdens de rit naar en van het restaurant, het nooit ná kon laten naar al de benen, poepen en borsten van die tientallen hoeren op de straat te loeren, maar die avond, kreeg ik er plotseling wroeging van. Zone smeerlap, dienen ongelovige Rudo...
De dag daarna, een zondag, op mijn terugweg naar huis, nadat ik Lígia, samen met één van haar tientallen vriendinnen (allemaal ongeduldig in een rij aan het wachten om eindelijk toch eens uitverkozen te worden om samen met haar ne keer te mogen uitgaan), naar een modedefilé had gevoerd, werd mijn aandacht getrokken naar een groep van een twintigtal drummers, die midden in een straat luidruchtige, maar uiterst ritmische, muziek aan het produceren waren. Ik heb de auto geparkeerd en ben er blijven op staan kijken tot en met ze definitief stopten, anderhalf uur later. Weet ge wat er gebeurd is? Ik herinnerde mij hoe mijn vrouw zo vurig gebeden had, dia avond daarvóór, verlangend naar een kind en ik begon al die jongens en meisjes zo echt te bewonderen. Allemaal geconcentreerd en met totale inzet, bezig muziek uit de grond te stampen, een meer reële vorm van kunst. Zonder het ooit gestudeerd te hebben. Natuurlijk begaafd. Puur; vanuit hun hart. En het klonk zo verbijsterend goed. En mijn oren genoten er zo danig van. En hoe graag wilde ik zelf ook méé doen. En hoeveel jonge levens werden er op dat ogenblik niet gered door die meeslepende muziek? Hoeveel jonge levens die toch iets anders dan drugs, geweld en seks, belangrijk vonden. Hoeveel geluk! Nogmaals: weet ge wat er toen is gebeurd? De tranen zijn spontaan uit mijn ogen gaan rollen. Zonder dat ik het eigenlijk van plan was. Mijn kaken werden er kletsnat van. Het was niet tégen te houden. Toch moest ik rap mijn "compostuur" hernemen, want ik wist niet of er iemand mij, geniepig, aan het gade slaan was. De wind heeft voor een snelle opdroging gezorgd. En het heeft me deugd gedaan. Maar de indruk dat de echte "tsunami" nog moest gebeuren, wanneer ik mijn nieuwe afstammelingen op de aarde gebracht zal hebben, bleef me kwellen. En het zal dan minder voor hen zijn en méér voor mijn Rudo Júnior. En voor Lígia, die zo een prachtige strijd aan het voeren is. Wat een ongelooflijke proef! Dat doet me aan mijn eigen strijd denken. De strijd die Schatteman bedoelde en hij voegde er altijd, tussen zijn fijne en licht-scheve lippen aan toe, rustig over de muur leunend: Rudo: Laat geen enkele kans in uw leven ontsnappen. Het leven is kort. Profiteer er van, want elke kans die ge weg smijt, komt nooit ne meer terug.
Hij was een levenslange buur geweest van Nonkel Marcel, in Laarne. Een oude bakker, met nog enkele weinige, resterende, tanden in één hoek van zijn mond, waarmee ik alle dagen, over de muur heen, contact zocht, terwijl ik daar op vakantie was en gretig zijn raad en opmerkingen over het leven aanhoorde. Ik heb hem nooit zien schreien, diene moedige mens, die altijd scheef spotlachte naar iedereen, niettegenstaande zijn eigen verdriet, want, voor zover ik me kan herinneren was zijn vrouw gestorven van de kanker, één van zijn zonen had zelfmoord gepleegd en een andere was aan de drank verslaafd. Willy, zijn derde zoon, leeft nog altijd en zal me niet laten liegen.
Een paal in mijn leven. Een schat van een man. De vader waarvan ik droomde...
Een andere bijdrage van F., de meest geïnspireerde van de broers, over onze seksuele opvoeding, ipsis (c)liti(o)ris:
"bij mama: niets te rapen
op school: schunnnige opmerkingen, zegswijzen en gezegden.
poepen, was een werkwoord dat je niet kon vervoegen, je moest dat eens gedaan hebben enz, enz thuis: in de bureau van Fons: de aanwezigheid van de "medische encyclopedie van de vrouw" Winkler Prins.
prentjes ontdekken, kwas niet de eerste, want er waren onreine afdrukken van anderen op bepaalde beduimelde blaren. en in de lade, helemaal achteraan het carbonpapier en de type-bladen, lagen boekskes van naturisteneilanden zoals ile du Levant. die carbon-inkt gaat moeilijk van de vingers, u weze gewaarschuwd. Hilde had er veel kennis opgedaan, en wilde die ook kwijt. Ook testen, met echte proefkonijnen, eh G.je. Hilde en ik waren eens op elkaar gebotst bij deze ontdekkingstocht. Wa doede gij ier? En gij? En ik zag dat ze een bladzijde bekeek met een prent van David van Michelangelo in zijnen bloten. Kijk ne keer wat een klein pietje voor zo ne schone jongen. Kzeg: tis zekers nie van Rudo, want dat is gene schone Kwilde mijzelf wel daaraan spiegelen, maar da klein petietje was ook geen reklame. Weet ge dat ge daar veel kunt aan zien ? Watte? ofdatta ne goe vrijer is. Of peisde dat da alleen maar dient om te plassen. Zo zie, en ze tekende met haar wijsvinger een pisstraal. Ik grootmoedig, ne stylo, en voila, die stond daar nu echt te stroelen. Hilde toonde ook een ander boek met een prentje van Eva. Kijk, zei ze, zie je het verschil? En ik dacht van dat stroelen, en ik tekende verder met de inkpen spetterende strepen. We moeten de sleutels in het slot van de voordeur gehoord hebben, want we zijn gevlucht en hebben de boeken achter gelaten op het salontafelke bij de plastieken zetels. Dat is me zuur opgeripst: Op een dag moest ik van meester Snak naar voor komen. Hij toonde bedekt de bladzijde van David met de stroel. Kende gij dat? Is dat van u? Is dat uw handtekening? Ge zijt dus nen expert? Kheb veel vliegescheten geteld op het plafond eer ik kon antwoorden. Mijn zus heeft er ook aan meegeholpen. Ahja, dus de prent van Eva, dat is dus ook van uw hand. Jaaaaaaa Klap me nu niet van piessen of kben al bezig zie. De Fons stond grinnikend in het deurgat. op straat, in de clubjes: ohlala: gemengd amusement. dus docteurke spelen als Dr Spincemaille. liefst broek van tgat. De Fons zal dat in de gaten gahad hebben, en voelde zich geroepen om orde op zaken te stellen. Zaterdagnamiddag: doe allemaal verse kleren aan, we gaan op uitstap, een pedagogische uitstap, zou blijken. Wij allemaal in de auto, doodstil, niet wetend wat ons overkwam, wij op uitstap met de peeren. Het was wel al eens gebeurd dat we naar zee reden, meestal Nieuwpoort, langs Staden, Zarren, Esen, Diksmuide, Pervijze. Kadamkadam, op de macadam. Hij zette toen heel de triangel af langs het strand en verdween. Niemand getreurd, behalve toen iedereen dorst en honger kreeg, en de wind opstak, en wij achter een strandhutje zaten te wachten, tot het geronk van zijn auto naderde. Dan rap pissen, en naar huis. De peeren stopte nu wel zekers aan de statie, ter hoogte van Hotel St Georges. Volg me! Wij naar binnen, hij duidde een tafelke aan. Zet ulder. En uit de hoogte: wat drinkte? En hij stond al met een Rodenbach klaar, en zette die op de plaats aan het hoofdeinde die dus voor hem bestemd was. Rudo meidde die plaats naast hem, want dat kan pandoeringen opleveren, ik had al vlug een veilig plaatstke dat ik niet recht in zijn ogen moest kijken, G. ook. Hilde zette zich dan vrouwelijk naast hem, en Jootsen aan de andere kant. Wa drinkte? Niemand had dorst. Ne limonade. Ik ook. Ik ook. Ik ook. Er is ook cocacola, zoals ge op school soms krijgt als de camion komt uitdelen. Iedereen dus: nen coca Stilte. Zacht geslurp in de stilte. Loeren, tzijn er die al wa blozen. Theatraal staat de peeren recht, overschowt zijn kroost, kijkt indringend om oogcontact te vinden en drukt zijn vingertoppen gespreid op de tafel: Wa peisde: wat was er eerst in tkiekenpark: de kip of het ei. Algemeen gepeis. Tkiekenkot. We zien het zo voor ons. Kiekens en eiers... Blikken overal naartoe, beetje ontwijkend, niet naar de peren. Ehwel, wa peisde, we beginnen met den oudsten. We beginnen met den expert. Ikke, zo gewoon mogelijk, wijs zoals altijd, vanzelfsprekendheid zonder te moeten nadenken, niemand zal eraan gedacht hebben: het ei. D. keek al rap naar de peren, en zonder verpinken: het kieken. Rudo had al de helft van zijn short opgefrommeld Hilde scharte tussen haar benen G.jen zat aan zijn karma te peinzen om een uitweg te vinden, en zocht contact met een reddende engel. Jootsen had in één trek een vlieg doodgeklopt en zijn cola was al leeg. Lekte zijn lippen af, en hield een pufje Ehwel, zoals het ei uit het gat van een kieken komt, komen de kindjes uit..... Vul eens in: Hilde: uit de buik van mama Ik zag dat niet zitten, maar van dat gat ook niet. D. begon te blozen, er kwam net een chiqué madam binnen en hij keek benieuwd naar eur gat, Jootsen: uit het moederhuis, G.sen bad scheitgebeden tot zijn karma. Allez, ge weet nu vanwaar de kindjes komen. rechtstaan. We gaan naar huis. Wij bedenken: we weten wel hoe het eruit komt, maar hoe komt het erin. Een prangende vraag voor Hilde, ze mag weer in bed komen bij de jongens. Zij weet alles. Zelfs dat ne jongen ne stijven kan krijgen. Niemand wilde dat bekennen, maar in de klas kon dat gewoon soms niet te verbergen zijn, in de hoop dat de meester u niet onverwacht deed rechtstaan, of slechter nog, aan het bord riep. Hilde wist dat dus. Wijs. Voorgelicht wij beetje licht.
Rechtzetting ivm sexuele opvoeding: tvalt mij indat ik eens te rade ben gegaan bij Medard en bij tante Georgine. Hilde zei, dat zaad schiet. Zo van mijn vader die zei na het zien van weeral een manneke, khad beter in mijn broek gescheten. Medard wist het beter, de bevruchting. Zaad wordt bestoven of verstoven, kheb het niet goed verstaan, want ik leed dan al de ziekte van de Baetensens. En hij loodste mij mee naar de kweekserre, kdenk de corridor, die vol moederplanten stond. Hier moogt ge zekers niet lopen en springen, de moederplanten zijn onze toekomst van volgend seizoen. Tante Georgine en Medard waren er de hoeders. Neef en nichte, bevruchten was hun passie en levensdoel met schapulierkes aan hun onderlijvekelees niet ondergoed, godvruchtig schietgebeden prevelend bij het handje meehelpen aan de goddelijke voorzienigheid. Kijk, de moederplant heeft mannelijke én vrouwelijke bloemkes. Ge pakt een manneke en bevrucht het meiske. Zo gaat dat. Het manneke kan meerder vrouwkes bevruchten/bestuiven dus. D. had dat genoegzaam gade geslagen, trad in dienst bij Jaques Feys die geen begonia's maar tomaten kweekte. Twas tijd voor de bevruchting. D. kwam eens thuis en zei mama, ge moet nekeer orten, kheb een hele serre bevrucht. Twas waar, ge kondt het nog zien aan zijn korte broek, ze hing vol zaad. Die stond er zelfs stijf van. En als beloning had hij een hele bak tomaten gekregen, die hij zelf bestoven had, ik heb nooit zo een lekkere zoete tomaten gegeten. dank u daarvoor D.."
Mijn broer deelt me mee dat hij de waarheid betwijfelt over de episode van de travestieten/bandieten die ik, enkele dagen geleden, heb gepost. Oké, in dat geval bied ik hem een tweede versie aan, voor nieuwe evaluatie:
Zoals ik elke avond gewoon was, rond den elven, reed ik naar de "Flamingo", mijn toen verste stamcafé, juist vóór het strand en drie km weg van waar ik woon, om daar mijn dagelijkse portie bier en caipirinhas in te zwelgen terwijl ik serieus over de zin van het leven pieker, een videotape van de verlopen dag, op het scherm aan de binnenkant van mijn voorhoofd, laat afspelen en beslis wat ik s anderendaags allemaal NIET zal verrichten. Terwijl ik er mij dromend naar toe wendde besloot ik ook de evenwijdig bestaande straat eens af te rijden, altijd vol gepropt met, somtijds honderden, jonge vrouwkes die altijd persé hun schoonste kant willen tonen en daarna bewijzen hoe rap ze een man kunnen doen kreunen zonder hem pijn te doen. Wie weet bevond er zich geen fotogenieke tussen hen die me, voor een appel en een ei, in de auto, zonder seks, een foto van haar borsten zou toestaan, zodat ik daarna, met behulp van de e-mail, mijn broer G. in België, ervan zou kunnen overtuigen hoe heerlijk het leven hier wel is. Gewoonweg om hem wat jaloers te maken en in zijn hoofd te prenten dat sterven, na alleen maar met drie vrouwen genaaid te hebben, helemaal geen voordeel is. En inderdaad, daar stond er één, mij uitnodigend aanlokkend. Een lichtbruin figuurtje in een microrokje, een achteruit pruilend, goed gevormd achterwerk, schone rechte en lange benen, een sympathiek aangezichtje, niet al te grote maar toch opmerkbare tieten, enfin, iets juist gepasts voor de bedoeling. Doordat ik er al te ver weg van was gereden besloot ik de eerste straat rechts in te slaan, een tweehonderdtal meters de tegenoverstelde richting in te rijden en dan terug te keren. Ik stopte naast haar zijde. Ze was alleen, alhoewel er in de buurt nog een vijftal andere schepsels aanwezig waren. Van sommige kreeg ik echter de indruk dat het travestieten waren. Ik draaide de ruit naar beneden en vroeg haar, zonder blinken noch blozen en voor alle zekerheid, zijde gij "macho ou femea?". Ewel, wat denkte misschien? Een meiske natuurlijk. Moet ik het bewijzen? Neenee, 't is goed, allez, maar 't is 't volgende, ik wil alleen maar een foto trekken van uw tieten. Ik wil gene seks. Verstoade mij? Alleen maar een foto. Oké, das uitstekend. En hoeveel wilde dan voor alleen maar dadde? Vijf real. Oh, das een akkoord, das juist wa t dak 'k wilde betalen voor ene, simpele, foto. Oké, stap dan maar in. Intussen kwam één van die andere madammekes op ons af huppelen, maar ik versnelde de auto. Twee kan ik niet zo goed controleren, vond ik. Als ge wilt, is ze bereid ook méé te gaan, suggereerde ze. Neenee, laat maar. Ten andere, zei ik, er zitten er hier te veel travestieten tussen en ik merk niet altijd goed het verschil op. Met dat, begon ik naar de ene en de andere te wijzen om te vragen, wie en wie niet, er een meiske was. En ze antwoordde zonder aarzelen. Terwijl ze nog op straat had gestaan had ik ze min of meer klein van gestalte gevonden, maar eens in de auto, vond ik ze nogal groot. Plaats innemend. En de onrust kwam terug. Ge zijt toch wel een meiske, hé? En meerderjarig? Ze zweerde terug van wel en weeral geloofde ik het. Ewel, goed, dan gaan we hier wat verder in een donker hoekje stoppen en dan ga ik een fotootje trekken van uw tieten. Goed zo. Heel goed. Oké. Maar allez, 't is t volgende hé, ik moet het eerlijk bekennen, hé, k bennekik ook ne travestiet eigenlijk hé, maar kom, das toch allemaal t zelfde, hé? Neetje, neeneetje, bijlange niet, 't is iets helemaal anders en 't is goe da ge me van tevoren verwittigd hebt, kon ik er uit krijgen. Ik zal u 't beloofde geld geven, maar ik wil zelfs gene foto niemeer en ik zal u ook nog terug rijden naar de plaats waar ik u op gepikt heb. Oké, goed en voort waren we, terug den toer makend. Dichter aankomend begon ik me echter ongerust te maken. En moesten ze trachten mij te overvallen? Ik besloot haar enkele straatblokken eerder af te zetten. Maar nee, ze vond het te verre. Hier? Neenee, nóg te ver. Hier? Allez manneke, zet me maar af waar gij mij opgepikt hebt, hé! En rap hé, vooraleer ik me kwaad maak. Voor alle zekerheid besloot ik een blok verder te rijden dan wáár zij (?) het mij aanduidde. Maar haar onmiddellijke reactie had ik niet verwacht. Op het juiste moment dat we haar vriendinnen voorbij passeerden greep ze naar de sleutels in het contact, draaide de motor af en smeet de sleutels uit het venster. Een ogenblik later was de auto omringd door vier andere travestieten. De rest weet ge al.
Op mijn camera was er alleen maar één foto, van mijn vrouw, terwijl engels aan het studeren. De volgende dagen heb ik me allerlei kranten aangeschaft om uit te pluizen of mijn camera er niet te koop ín stond. Zulke mensen zullen waarschijnlijk nu nog aan het zoeken zijn wáár juist de film er uit moet gepeuterd worden. Oké, 't is goed, ik koop hem terug voor de prijs van een gewoon filmapparaat.
Maar neetje, ik heb niets gevonden. En ik heb me op den duur nen nieuwen moeten aanschaffen. Voor alle zekerheid en gemak, van hetzelfde merk en model. Nodig om in België, gedurende mijn volgend verblijf daar, fotos te trekken van de hoertjes achter de gordijnen van de cafés in Gent en in Oostende. Tien afbetalingen. De woekeraars.
Er bestaan veel mensen in een leven die nooit belangrijk zijn geweest, maar die toch, af en toe en onwillekeurig, terug opduiken in iemand's herinneringen. Een typisch voorbeeld daarvan is Louís, onze beenhouwer (beenkapper?), van de Roeselaarsche Steenweg, hoofdstraat van de gemeente Rumbeke, centrum van West-Vlaanderen. Ik heb er altijd op gelet dat hij zijn beroep niet had gemist: zijn haakneus liet mij niet liegen. Iedere nieuwe winkel werd toen officieel geopend met de naam "patisserie" vooraan, terwijl hij, ik weet niet waarom, verkoos "been-kapper" te blijven. Hoeveel keren heb ik daar gene halve kilo vers (bij manier van spreken) gekapt moeten gaan halen, op speciale aanvraag van Mama? En iedere keer wilde hij weten hoe 't met ons "moeke" ging en hoe ons jongste broertje G.je het stelde (J. zwom toen nog in de klootzak van Fons), vanachter zijne toonbank, waarboven hij alleen op 't nippertje, met zijn neus, te voorschijn kwam om naar mij te kunnen loeren (immer met diezelfde grijze stofjas gekleed), zoals ik ook tenandere, zodat we een neus-en oog gesprek voerden, terwijl hij gretig zijn hand achter zijn rug liet verdwijnen, waar hij heftig aan zijn kruis schartte (dat kon ik vast stellen dóór de glazen ruit van zijn lege toonbank), terwijl hij daarna geniepig aan zijn middelvinger rook, vooraleer het stuk vlees (met méér witte dan rode plekken in) in zijn handbediend molentje te persen, toevallig ook met diene zelfde middelvinger, om het gekapt langs de andere kant van het machientje eruit te doen walgen. Iedere keer dat ik dan antwoordde dat Mama hem de "beste groetjes" had gezonden kreeg ik, als bonus, een blokje kaas van het merk "de koe die glimlacht" en elke keer als ik dan thuis arriveerde, vroeg Mama, op haar beurt, het ei uit mijn gat, langs haar neus weg om, terwijl ze er aandachtig in peuterde en dan diep bloosde, tot hij besloot niet meer op ons te wachten en zelf zijn kiekebenen in onze Spanjestraat, bijna dagelijks, te komen aanbieden, op zijn versleten brommer die hij, mits lange aanloop, zelf in gang moest duwen, benieuwd dat hij was na te gaan hoe het met zijn lievelingklant ging. Eigenaardig, weete gij dat ik zijn eigen vrouw nooit heb gezien? Die zal wel misschien in één van die pakskes "gekapt" vermengd zijn geweest...
Over ons G.je gesproken, ik zou hem durven aanraden eens zijn stamboom ná te zien en zelfs eens bij de notaris binnen te springen om er zeker van te zijn dat hij niet op de erfenis van Loietje staat. Dat zou ook volledig verklaren waarom hij zichzelf zo'n beetje zoals een halve jood voelt, die liever geboren was geweest bij de Spincemaillie's (onze huisdokter toen, in de Spanjestraat). Ze zitten namelijk beiden (joden en dokters), altijd dichter bij het vlees, hebben geen enkele schrik van bloed (zolang het hun eigen niet is), behandelen, over 't algemeen, ne hele hoop kiekenborsten, verkiezen gekaptballekes boven speelballekes, hebben meestal meer kinderen bij de buren dan bij henzelf thuis (zoals de uilen), zijn niet weg te slaan van een baardje en een hoge hoed, doen niets liever's dan hun eigenaardige voorwerpen in 't gat te steken van de Araben in het algemeen en de Palestijnen in het bijzonder, zijn eraan gewend te voldoen wat hen bevolen is geweest, met name, "gaat en vermenigvuldigt u" (niet alleen thuis, maar overal waar er een gewillige spleet ter beschikking staat), terwijl ze, als eigenaars van praktisch alle communicatiemiddelen in de wereld, homoseksuelen benoemen op de belangrijkste posten, die er speciaal moeten voor zorgen zoveel mogelijk niet-joden te overtuigen tot hun kreng wereldje toe te treden, om zo hun eigen ras rapper te doen groeien, in vergeljking met alle andere rassen samen, wat de totale overheersing, in de toekomst, met absoluute zekerheid, zal bevorderen, tenware ze vroegtijdig met hun atoombommekes beginnen te spelen, want de bestaande zijn al dicht bij hun geldigheiddatum aan het geraken...
Hij bij de Spincemaillie's en F. bij de Goedgeluk's, om zo, zoals eerder eens vermeld, dichter bij de blote borsten te kunnen geraken van Anne-Marie die voor hem wekelijks (alle zaterdagen) en met een beleefde Mona-Lisa-glimlach om haar mond, aan de ruit van hun badkamer (juist vóór de onze gelegen) verscheen, zich zedig van haar soutien ontdoend, terwijl F. haar heimelijk bespiedde, zoals een geniepige voyeur, daarvoor de verrekijker (die hij uit Fons's zijn bureau had gevist), aanwendend om daar, op de rand van het bad, maar toch wat gebukt, meerdere kwartieren te blijven haperen en vast te stellen dat ze, ondanks haar prille leeftijd, toch al indrukwekkende en voorruitpriemende borsten bezat, die ze op en neer liet wippen, naargelang zij zich aan het afdrogen was, vooral aan haar achterkant, de voorkant volledig prijsgevend aan het zicht van de Van Leuven's, terwijl hij, F. natuurlijk, gulzig zijn eigen geslachtsdelen betastte, onverlet van de details die hij niet helemaal goed kon onderscheiden, ondermeer omdat zijn hand zó verschrikkelijk beefde, terwijl D., ondertussen, onweerstaanbaar aangetrokken, naar zijn Chirovergadering peddelde.
Terugkerend naar onze onschuldige Joden, dat doet mij denken aan de moedige en strijdlustige Vice-president van Brazilië, José Alencar (praktisch tien jaar met een kanker in zijn buik aan het kampen), die eens, gedurende een interview met een Joodse journalist (Boris Casoy) een absoluut realistische suggestie heeft verstrekt op het moment dat hij gevraagd werd zijn opinie uit te drukken over de eventuele oplossing van het eeuwenoud probleem tussen de Arabieren en de Joden, dat hoogst waarschijnlijk naar de vernietiging van de gehele mensheid zal streven in een dichtbije toekomst en waar wij, gewone stervelingen, niets mee te maken hebben, maar er wel het slachtoffer van zullen zijn:
"Het wordt algemeen aanvaard dat de Joden, die niet in Israël wonen, uiterst intelligent zijn en over zeker en vast de helft van alle bestaande rijkdommen beschikken, tussen geld, eigendommen, banken, fabrieken, grondstoffen en goud- en diamantmijnen, enzovoort, terwijl, van de andere kant, de domste koppen naar Israël zijn uitgeweken om daar voortdurend hun buren uit te dagen en te blijven pesten, niet begrijpend dat ze volledig omringd zijn door vijanden en bovendien ook over een glazen dak beschikken. Waarom, dus, niet alle rijke joden overtuigen slechts één percent van hun rijkdom af te staan en met het opgeleverde fortuin de Staat van Texas af te kopen van de centrale regering van de Verenigde Staten (zoals zijzelf ook hebben gedaan met Alasca) en daar hun splinternieuw vaderland op te richten, omringd door eeuwenoude vrienden en sympathieke mensen. Met de huidige wetenschap, van de andere kant, is het helemaal niet moeilijk alle bestaande huizen, boerderijen, gebouwen, tempels, synagogen en andere heilige plaatsen, zoals de klaagmuur en zelfs hun atoombommen, over te hevelen naar Texas, waar ze dan eindelijk in vrede zouden kunnen bestaan en van het leven profiteren, zodat de gehele mensheid hen eeuwig dankbaar zal zijn een punt te hebben gezet achter het gevaar van de volledige vernietiging van ons klein en zo kwetsbaar planeetje"
Uitstekend idee, vond ik, waarmee zelfs de reporter helemaal niets kon tegenin brengen.
Verontschuldiging had ik ook moeten gevraagd hebben aan een boerin van Oekene, dicht bij Rumbeke, in België dus, toen ik, als tiener nog, al mijn creativiteit moest aanwenden om de opdracht te vervullen van moeke, bij het kwijt geraken van twee volgepropte bakken vuilnis, resultaat van twee weken huishouden, die ze, zoals gewoonlijk, tijdig had vergeten buiten te zetten. Ik slaagde erin ze in de koffer van onze auto te wringen en weg was ik, straat in, straat uit, dorp in, dorp uit, traag rijdend om spiedend een geschikte plaats te vinden waar ik geniepig onze hevig stinkende afval zou kunnen kwijt geraken, zonder dat iemand daar op lette, vooral de politie niet, of beter, de commissaris die in onze straat woonde en die voortdurend op de loer zat om er een lid van de familie "Van Leuven" op te betrappen eender welke overschrijding van de wet te begaan, wat niet zodanig gemakkelijk was en daarom trachtte ik er zo onschuldig als mogelijk uit te zien, zelfs onnozel, wat minder moeilijk is, maar het is eigenaardig, want juist dán blijkt iedereen méér op mij te letten, die valsschaards, tot ik een onbewoond veldbaantje met ronde keistenen in reed en daar vijftig meter verder, twee lege, ronde bakken wist te onderscheiden, onvoorzichtig scheef gedepositeerd naast een grachtje, precies gepast in grootte en omvang voor het doel en ik besloot er dicht bij te stoppen, omdat ik die gelegenheid absoluut niet wilde missen en zelfs niet rond ne meer wilde gluren om na te gaan of er iemand mij aan het bespieden was en ik, blij met het gelukkig toeval, onmiddellijk besloot de inhoud van de eerste bak van eigenaar te doen veranderen, tot ik opeens uit mijn toestand van "verdachte mensch" werd wakker geschud door het geschreeuw van een schelle vrouwenstem: "Allez, allez, wazijdegij daaraan 't doene, gijne vuile smeerlap, stopt daarmee, verdimme; en directééé!!", maar ik deed alsof ik niets had gehoord, terwijl ik toch langs mijn neus weg om opmerkte dat het zich om een weelderige boerin betrof met een fel vooruit priemende boezem die met grote treden en armzwaaiend, zoals de wieken van een molen, naar mij toe beende, halverwege een aardepad van ongeveer honderd meter lang, dat van de boerderij naar de baan leidde en waar ze zeker al op weg was om haar lege vuilnisbakken te gaan ophalen, toen ze mij met argwaan had zien stoppen en haar stappen nerveus had óp gedreven om mij nog juist bij mijnen nek te kunnen grijpen, iets waar ik absoluut niet naar verlangde en besloot ongedeerd maar met opbruisende haast ook de tweede bak rap te ledigen, in plaats van de eerste te hervullen en plots begreep dat de vuilniswagen daar juist gepasseerd moest geweest zijn, toen ik daar aan kwam en ik me nu beter rap weg moest haasten en daarom, zonder blozen, achter het stuur van de auto kroop terwijl ze het zware gietijzeren boerderijhek met wat moeite open zwierde, want het liep niet op wielekes natuurlijk en ze nogmaals heftig zwaaiend en tierend beval dat ik moest stoppen en terugkeren, want dat ze de politie ging roepen en toen ik de bocht indraaide, wat verder, haar juist nog zag de zware, overbelaste bakken, die dreigden omver te vallen, de richting van het hekken ín, te sleuren, want het was streng verboden de vuilnis té vroeg buiten te zetten en in overweging genomen dat de volgende retour van de vuilniskar, zeker en vast, maar binnen een week of zo zou gebeuren, ze peinzend en met diepe rimpels in haar voorhoofd, in overweging nam zich dringend twee nieuwe afvalbakken aan te schaffen, want het zou er zeker allemaal niet meer bij kunnen...
Terugkerend naar Recife, enkele maanden geleden, waren we (vrouw, dochter en ik), in mijn goede-oude stamcafé verzeild geraakt, gezellig aan het babbelen over koetjes en kalfjes, toen er ineens een troep straatjongens en meisjes op dook om vlug, vooraleer de uitbater hen met een dreigende vinger weg wees, een aalmoes af te dwingen. Het dienstertje commentaarde daarna dat hun moeders zich met wat meer verantwoordelijkheid zouden moeten gedragen vooraleer ze, altijd zo bereidwillig, met de ene of de andere gereed staande schede-indringer, nieuwe wezens, op de lopende band, aan het scheppen waren. Waarom werden ze niet verplicht anticonceptionele pillen te gebruiken om kinderen te vermijden? De pil, of zelfs capootjes, die de regering toch gratis daarvoor úitdeelde om zo te verhinderen dat de minder begunstigde lagen van de bevolking zich zo onverantwoordelijk bleven uitbreiden. En mijn vrouw maar positief knikken en instemmen tot er vanuit een andere hoek van de café ineens een, mannelijke, schelle, stem opdook, die beweerde dat niet alleen die vrouwen, maar ook de mannen schuldig waren aan de hedendaagse overstroming van onbedoelde en zelfs ongewenste kinderen...
Bon, ik had nog niets gezegd, maar vond het toch onbeleefd dat diene mens tussenin kwam in een gesprek dat hem niet aanging, maar ik kon me, me een beetje ongemakkelijk voelend, toch inhouden om geen verwarring te stichten. Hij besloot echter verder uit te wijden en beweerde dat de regering het opereren van de mannen veel méér zou moeten verkiezen en misschien zelfs moeten verplichten, om te vermijden dat ze hier en daar, maar bijna alle dagen, rond vogelden in de goot, in het ongeruit, op de veldweg, aan het strand, in het kreupelhout, op het dak en verder overal waar men daar niets van die dingen verwacht, dronken of niet, onder de invloed van drugs of niet, of zelfs helemaal nuchter en uit pure verveling en omdat ze toch niets anders te doen hadden vandaag en omdat het, puntje bij paaltje gezien, bovendien ook nog zo erg lekker was..
Hij noemde de operatie bij de naam: Vasectomie. Beide vrouwen knikten uitbundig en onmiddellijk: jaja, dat is de beste oplossing. De vrouwen zien veel te veel af van de pil en waarom die taak niet over laten aan de mannen. t Is maar een klein operatietje en het kost praktisch niets, enz... en de man, uiterst blij met het ontvang van zijn vergulde raad, vond zich aangemoedigd zijne thesis met nog met meer enthousiasme te verdedigen. Ik zelf begon opeens vast te stellen dat ik me in de minderheid bevond en nog niets had uitgevoerd om de reden en de zin terug op de juiste plaats te zetten... jamaar, jamaar.. keerde ik mij om naar Lígia: vasectomie is een straat van éénrichtingsverkeer, weete dat? Wie er mee begint kan er niet meer van terug.. Ewel en wat dan nog?.. kwam de man er weer tussen, van langs achteren op duikend... Ik wendde me, hem verwaarlozend, naar het dienstertje toe en beweerde met alle letters: Weete gij wel dat uwe man, moest hij vasectomie doen, hij binnen een paar maanden maar eiertjes zal hebben, laat zeggen de grootte van die van een duif? Is het dat ge wilt? Een verminkte man? Weete gij dat hij, in plaats van een stier, een os zal worden? Of, in plaats van een haan, een kieken? Wiste gij dat?, braakte ik dreigend. Ze bleek wel een beetje aangetast te zijn door deze technische en zelfs wetenschappelijke argumenten, want ze begon zich voor te stellen wat er van haar man zou overblijven... een klein onopmerkzaam lulletje, vooral nadat hij een koud stortbad zou genomen hebben; een kinderprulletje dat met moeite in attentie ging staan, terwijl ze, thuis, al toen dagen in hare bloten rond liep om hem op te winden... enz... Enfin, ze begon in te zien dat het misschien toch de moeite niet waard was. Maar diene vent daar, met zijn fijn stemmetje, was niet bereid het op te geven en bleef maar nieuwe argumentaties uit zijn toverhoed halen en me kwellen met die operaties waar er geen terugkeer voor bestaat, terwijl ik al een klein fortuin had verspeeld om mijn vrouw toch maar zwanger te doen krijgen en hij daarvoor helemaal geen compassie voelde. Ik keerde mij dus toch maar om naar hem en vroeg nogmaals duidelijk, maar nu direct aan hem: wiste gij dat een gecastreerde stier ineens een tamme os wordt? Dat een gecastreerde haan in een piepend kieken wordt omgetoverd? Wiste gij dadde allemaal wel? Neetje, dat wist ik helemaal niet... maar wiste gij dat ik een vasectomie heb ondergaan, verleden maand? Neenee, dat wist ik ook helemaal niet, maar waarom hebt ge me dat niet eerder gezegd?? Met dat beende hij woedend naar het WC en zag ik me verplicht mijn zaken, zonder verdere tijdverspilling, op te ruimen, de rekening in één twee drie te betalen en weg te wezen vooraleer hij terug kwam met zijn pistool in zijn handen, om me te bewijzen dat hij nog altijd een mannelijk wezen was, niettegenstaande zijn fijn stemmetje...
Ik heb hem nooit meer terug gezien, dat kieken. Gelukkig, want ik zou hem eigenlijk om verontschuldiging moeten gevraagd hebben.
F. nog ne keer, ipsis litiris, over zijn vierde studiejaar in de Broederschool van Roeselare
4de studiejaar
bij meester Benoit Vercruysse. Hij woonde nog in bij zijn moeder op het kerkplein te Rumbeke, naast café Tschaak. Zij hield er een winkel in herenhemden en hoeden en plastrons, voor de mannen met stijl en présence. Zoals haar zoon zelf en de Fons vaneigens.
hij had er eens commerce willen doen met zijn popeline-hemden die hij uit China importeerde dank zij de tussenkomst van zijn schoonbroer Urbain Vandecapelle, bijgenaamd nonkel bing.
Meester Vercruysse, daar was iets aan, toen nog nog niet beseffende wat precies, wie weet het wel? Hij was musikaal begaafd maar ook meester Snak (Lievens Raymond) onder de instrumentale leiding van broeder kok.
Ik heb daar enkele stoten meegemaakt dat jaar.
Een zwarte Chevrolet styleline split-windows sedan de luxe met witte flanken op de banden, veerde op de kasseien van de Mandellaan, vol geladen met kinderkopkes die wij zagen glunderen achter de achterruit. Was dat de eerste versie van De LIJN? Wij met de velo, zigzaggend op de aarden berm naast de kasseikopkes. Des zomers als mul zand, en moeilijk recht te blijven, des winters den enen plas na de anderen. Op de straatstenen rijden? met van die superhard opgeblazen banden? Liever slappe banden dan. Want ik weet van mezelf en D. dat we van onze zate wipten met onze doedelzak op de buize.
En dat de kader van D. zijne velo gebroken was, van tzal wel van op de borduren op en af te rijden zijn zeker? Vroeg de Fons op school bij zijn laattijdige aankomst te voet met de velo als een crosser rond zijn nek. Vantezelfs zekers? Vantzelfs al metnekeer.
Nog een geluk twas een soort meiskesvelo dat de Fons had afgekocht voor een appel en een ei, van een ouder van zijn klas. Dus niets aan de marbels, of toch, er waren er enkele bij de valpartij uit gegleden, en hij vond ze van danige ontratie niet terug. Vantzelfs? Vlam, toppeire! Zet u op uw knieën, en steek de velo in de lucht dat iedreen kan zien hoe een velokader kan breken vantzelfs.
En ik stond stillekes in de rij van meester Vercruysse. Met een snotkeise, Kpeisdige in mijn eigen, ik ga vanavond met D. zijne velo te voet naar huis. De mijne staat toch plat.
De zwarte Chevrolet Styleline met de white tires gleed tussen de pareeën van de oprit in de Lange Meire 38 te Laarne. Elke vakantie werd de auto volgeladen, ook met nafte, en schoven er zes kinders op de achterbank, telden onderweg de vreemde nummerplaten, en noemden automerken, en schoven bezweet en vol blauwe plekken van het stiekem knijpen in elkanders billen, zonder te gillen, terug uit de achterbank. De buren zeiden: ze blijven daar maar uitkomen, uit die auto.
Vader Georges, dus pépé, keek sip, tanta Georgine bezorgd, mijn meter Elisa Bauwens begerig want zij kon geen kinders krijgen, en was getuige van het wonder dat Fons met Irène geschapen had. Tante Denise keek achterdochtig en begon het ei uit iemand zijn gat te vragen, en nonkel Marcel sprong alover de capeau om zijn zuster, dag Ireineken, aan zijn kort bovenlijf te drukken. Fons trok aan zijn Schimmelpenninck, en blies blauwe kringetjes.
De kinders wreven hun gekreukelde korte broek in de plooi, en Hilde trok haar kort rokske weer naar beneden. Meteen sprongen ze alle kanten uit. Ze waren meteen al verdwenen. Pepé wist niet wat hem overkwam, en mama wreef over heel haar lijf van de kou. De vogels in het ronde verdwenen ook, en stopten hun gezang.
Waar zijn ze? Mama zat al met haar knieeën tegen de buisstoof, Fons had een pijp opgestoken en deed aan supervisie. F. zat al in de corridor bij Annie, Hilde stond ergens niets te doen, D. zat in de volière, want hij had een badmintonpluimke zien liggen, Rudo stond te pissen over de rand van een waterput, G. keek ernaar, probeerde alsnog hetzefde maar piste op zijn schoenen, J. zat te wiebelen in zijn hobbelpaard.
Maar het scenario was wel om het kwartier anders, niemand kon hen volgen. Er moest haast een sirène aan te pas komen, voor de verzameling op het appel. Broeken gescheurd, de kousen op de hielen, een trui uitgerafeld, vingers om zekers niet af te likken, getuigen van een halve peer, een stuk rabarber, en zwarte kersen. Iedereen zijn handen en smoel wassen in het witte marmeren wasbekken in de keuken. F.: begin maar en telkens: de volgende! Handen tonen, voor ge binnenkomt aan tafel. De regel dient als waarschuwing. De stapel gebreedde boterhammen was als de wind verzwonden. En twas rootse schuiven aan het vertrek met het gat in de plank, met gazettepapier en in vier gescheurde telofoonboekbladen als accessoire.
D. kwam binnen, al tchiepen, duwde nog wat harder in zijn ogen dat de zwarte tranen eruit piesten, compassie weird, broek gescheurd, en zijn been bloedde: hij had in de goot tussen de serres gelopen om er het tennisballeke te halen, en hij had het stuk ruit mee dat aan zijn broek was blijven haperen.
Tennis tussen twee vuren, met Hilde in het midden, om het spel te onderbreken, waardoor hoge en vantijd harde opslagen in de ruiten van de serres belandden. We waren nog geen uur op het domein. En twas al een slagveld.
Terwijl we toch over Amerikanen bezig zijn, mijn broer had gelijk toen hij de altijd terugkerende aanwezigheid van gay's in de TV en verder alle communicatiemiddelen, had opgemerkt. Het is een ware pest. Ik begin te vermoeden (ben er nu zeker van) dat de eigenaars en de directeurs van de bedrijven in de amusementswereld, allemaal, allesbehalve, Palestijnen zijn. Christus had bevolen: "Gaat en vermenigvuldigt u". Maar daar bedoelde hij zijn eigen landgenoten(?) mee en niet ons, de gewone, onbelangrijke, wezens, allemaal zondaars, zonder uitzondering, zoals alle Vlamingen, met de bedoeling zo de gehele wereld te kunnen onderdrukken. Ge kunt dus gemakkelijk vast stellen dat zij ons ervan willen overtuigen dat "gay" zijn in de mode is, om zo te vermijden dat we onszelf ook vermenigvuldigen, terwijl hun eigen moeders zelden minder dan tien kinderen baren. t Is ongelooflijk, hun aandringen op dat gebied. Op den duur zou ne mens beginnen vinden dat hij, een hetero, een historische uitzondering is. Een dinosaurus in de wereld van de "potters".
Volledig van onderwerp veranderend en zoals eerder al eens vermeld, het schijnt dat de (het?) "gen" van de intelligentie van de kinderen van de moeder komt. Ik ben daar niet helemaal zeker van, maar die van ons moet toch van iemand geërfd geweest zijn: dus één punt voor Mama (die van ons "vake" komt helemaal niet in aanmerking, want hij is vierkant gebuisd geweest, zelfs in zijn toegangsexamens voor straat- en café psychologie en ik laat hem toe, democratisch, vanuit de hel, zijn hevig protest te laten horen - hoor ik iets?). 't Is wel waar dat niet iedereen van de broers en zuster hun volledig deel hebben veroverd, maar er is toch méér aanwezig (gemiddeld) dan verwacht zou kunnen worden. Ikzelf vind dat ik recht had op wat méér, maar kom, ik zal niet klagen. De rest heb ik, gelukkig genoeg, kunnen compenseren met mijn onweerstaanbare lichamelijke en geestelijke aantrekkingskracht, vooral gedurende mijn eerste twee leefjaren, toen ik nog gene plastieken bril nodig had, met dikke glazen, om mijn scheel oog in de correcte richting te wringen, wat overigens geen resultaat heeft opgeleverd en integendeel, het gezicht van beide ogen heeft verwoest. Daardoor en van de andere kant, ben ik wel wat voorzichtiger geworden, de laatste jaren. Ik voel me, iedere keer dat ik niet bezig ben mijn eigen moreel op te pompen met een glas bier, net als een in een hoek gedreven prooi. Gereed om verscheurd te worden door het noodlot. Of door die "wrede beesten", zoals mijn broer het uitdrukt.
In verband met dit, vroeger werden de natuurdocumentaires gefilmd door vredeliefhebbende, meestal Europese, amateurs. Nu worden ze vooral gemaakt en betaald door Amerikaanse uitbuiters, nooit van Palestijnse afkomst, die er niets beters op vinden dan de vooraf gevangen, onschuldige, prooien, in de omgeving te gooien van de hongerige vleesverscheurende beesten, om dan geboeid de gevolgen gade te kunnen blijven slaan en tezelfdertijd, voor gemakkelijk geld, aan de ongewaarschuwde kleine (en grote) kindjes, te tonen hoe ze later zelf levend zullen verslonden worden.
Lekker hé?
PS: ik weet niet of het mijnen indruk is, maar 't stinkt hier in ene keer zovele...
Op liefdesgebied, in België nog en bijgevolg, vele jaren geleden, had ik de kans met enkele vurige, maar nog zuivere, meisjes te vrijen, onder meer met Jacqueline, een vriendin van mijn zuster Hilde op haar kot in Gent, het eerste meisje waarmee ik mijn onderbroek, verschillende keren, heb vól gespoten. Het begon op een zwoele avond toen we aanstalten maakten onze benen eens goed te gaan uitstrekken in de Kuiperskaai (toen nog in de mode en waar mijn ver gevorderde thesis van het HTI van Oostende is gestolen geweest, prachtig getypt op stencilpapier door mijn jongere broer J., vanuit de auto van Mama, een Engelse Triumph die ik daar geparkeerd had en die ze me juist diene ene keer had uitgeleend) en Hilde, met enkele van haar vriendinnen, Carine, Martine, Marleen en nog een ander, waarvan ik me de naam niet meer herinner maar die een gebrekje had aan één van haar handen, zich naar het kot van één van hen wendden met het gedacht zich dáár op te kalefateren, wat ik oordeelde, uren in beslag zou nemen. Jacqueline was opzettelijk achter gebleven en had mij uitgenodigd naast haar plaats te gaan nemen, op de sofa. Ik verstond de boodschap onmiddellijk (denkt ge dak zone stomme knul was, misschien?) en liet, zonder veel weerstand, mijn hand zachtjes in het slordig toe geknoopte bloesje glijden, wat ze blijkbaar uitstekend vond, want ze draaide zich terstond naar mij om, ontknoopte zélf de rest en vlijde haar hoofd op mijn schouder om mij, met genegenheid en opgeheven gezicht, een vurige kus te vragen. Eerst beroerde ik haar borsten over haar beha heen, maar ze vond het zelf wat te ongemakkelijk en bood mij aan hem (de soutien dus), van langsachteren, open te haken, waarin ik niet geslaagd ben, natuurlijk. Of niet onmiddellijk toch, maar toen hij dan toch los geraakte en op haar schoot rustig néér zakte kon ik, in de heersende schemering, mijn blik wenden naar een koppel blanke, helemaal nog niet volwassen borsten, met de lichtbruin gekleurde, vooruit priemende, "grote lichten", wat me zoveel deugd deed dat ik er onweerstaanbaar mijn lippen omheen heb gesloten om er minutenlang aan te zitten zuigen. Ze vlijde zich nog dieper neer in de sofa, wentelde haar hoofd in haar nek en opende haar benen met opmerkbare geilheid, me uitnodigend haar maagdelijke mond (de tweede), over haar slipje heen, met tederheid te bepotelen. Ze werd, in weinige ogenblikken, ongelooflijk nat en de opmerkbare ingang daar, vergrootte met de seconden. Intussen begon zij ook mijn opstandig orgaan, over mijn broek heen, te betasten, tot ik het bijna niet meer vol kon houden van de spanning. Ons spel werd toen gestoord door de terugkerende vriendinnetjes, maar we hebben de gehele avond dicht bij elkaar gedanst, de donkerste plaatsjes opzoekend in de dancing, waar we ons op ons gemak voelden en waar we ons bijna tot het toppunt hebben gewreven, elke keer toch niet juist helemaal voltooid door de van ritme veranderende muziek, de verstorende, andere, koppels dichtbij en ook wel omdat we van elkaar begrepen dat het daarmee, diene avond nog, niet zou ophouden en integendeel, we nog de gehele nacht vóór onze boeg hadden. Ze kuste me voortdurend en langdurig, mijn tong hard in haar mond opzuigend tot we soms, naar lucht hakkend, elkaar moesten loslaten om op adem te geraken en dan, met onze nog natte monden, genegenheid zochten op elkaars schouders, haar armen fel rondom mijn nek gevouwd, tot we gereed waren de kus te hervatten, terwijl, daar beneden, de druk er nooit flauwer van werd. Later, op haar bed en andere keren, gewoon op de grond in de gemeenschappelijke woonkamer, ontkleedde ze zich gedeeltelijk, trok me over zichzelf heen en drong aan op een onvrijwillige(?) heen-en-weer beweging over haar geslachtsdelen in het algemeen en haar kittelaar in het bijzonder, tot ze luid kreunend gereed geraakte. Die eerste keer echter ging er iets verkeerd, want toen ik voelde dat ze haar orgasme aan het bereiken was, verloor ze opeens haar bewustzijn. Ik dacht dat er levensgevaar bij betrokken was en verschrikt diende ik haar een paar felle muilperen toe, tot ze lui haar ogen opende en mij glimlachend gerust stelde. Intussen, moet ik eerlijk toegeven, had ik ook al gespoten in mijn broek, wat daar altijd een gruwelijke, vieze, plek naliet. We hebben verschillende maanden gevrijd tot we het allebei beu werden en, zonder ruzie, ons met andere lieven hebben beloond.
De volgende, of de vorige, ik weet het niet juist nemeer, was de dochter van de eigenaar van een kruidenierswinkel in de Roeselaarsche Steenweg, in Rumbeke. Ook een verrassend aanhankelijk, blond, meisje met uiterst belangrijke borsten die ik urenlang kon liggen strelen op mijn néérslaand éénpersoonsbed in mijn nauw kot in Oostende (waar ik, a propos, ooit eens een oud meetje had ontmoet in een gezellig cafeetje, dichtbij de hippodroom, die me persé heeft willen verleiden en misschien zelfs wilde verkrachten), terwijl we elkaar teder zoenden...
Een andere nog was Doris (echte naam), een bril dragend meisje van Roeselare dat ook in Gent studeerde en dat ik echt bemind heb en waaraan ik bereid was één van mijn nieren áf te staan omdat ze ernstige problemen ondervond met haar eigen nieren en die me zo danig vurig en nat wist te kussen (onafhankelijk van onze beide, lastige, brillen, die gedurig tegen elkaar schuurden) met haar opengesperde mond, dat ik er tot heden heimwee naar koester. Ene keer, in De Karre, in de hoofdstad van West Vlaanderen, Rumbeke, die mijn broer D. had gehuurd voor de ene of de andere gelegenheid (en waar er toen pakken geld binnen stroomden), hebben we ons, nog buiten, in het donker en in de koude nacht, zodanig en zo hevig, nat (ze had voortdurend veel speeksel in haar mond), gekust, dat ik er een stijve van over heb gehouden, die de hele godslange avond lang heeft mee gegaan en waar ik maar vanaf ben geraakt, alleen, in mijn bed, rond de drie uur s morgens. Nochtans was ze eigenlijk niet precies knap. Ze bezat eerder dunne benen en een prominent achterwerk, maar dat kon me geen barst schelen. Vanwege het feit dat ik, toen nog, in Oostende studeerde en ons fysisch contact, daardoor, schaars, was, heb ik haar tientallen liefdesbrieven geschreven, die ik echter nooit heb óp gezonden, want de liefde was niet, in diezelfde mate, wederkerig en in zon geval moet men zich niet te veel bloot stellen. Toch bezocht ik haar, af en toe, in Gent, waar zij studeerde en vanwaar ik, praktisch iedere keer, ontgoocheld, terug ben gekeerd. Bovendien vond ik de moed niet met haar de ware liefde te bedrijven, alhoewel ze zelf aandrong, bang dat ik was haar te kwetsen of verkeerd aan te pakken. Één enkele keer zelfs ben ik onder haar bed gaan slapen, in plaats van naast haar, niettegenstaande haar protest. Ik heb er jaren lang van geleden..., mijn lief Doriske..
Nog een ander meisje, ik herinner mij, op dit ogenblik, haar naam niet meer, had ik ontmoet in de stedelijke zwemkom. Ze was uiterst vurig, maar haar speeksel liet een slechte smaak ná in mijn mond, iedere keer we elkaar omhelsden. Onze verhouding duurde amper enkele weken.
Nog verder over liefde en andere nobele emoties en gevoelens, uitwijdend, het is waar, ik was een stommerik. Wat, in mijn leven, niet altijd een compleet nadeel is geweest. Soms krijgt men méér tijd iets te verwezenlijken als men er, ietwat, dom uit ziet. Of zich als een "onnozelelaar" gedraagt. De mensen willen toch nog eens proberen wat goeds uit een dommerik te persen. Ze geven hem gemakkelijk een tweede, of zelfs meerdere kansen, maar slechts één enkele kans, aan een herkende slimmerik. Het is aangeraden nooit de slimste te willen zijn in een groep, want daar is veel concurrentie voor. Kijk uit naar de slimmeriken. Zij zullen waarschijnlijk vallen vóór ge het zelf verwacht en zo krijgt ge de gelegenheid om, op zijn minst, "hun" flater niet te begaan. Dat is tenandere ook één van de redens waarom "oudere mensen" constant gehoord moeten worden (zoals uitstekend beschreven wordt in de oosterse cultuur, ten andere). Ze zijn verschillende keren gestruikeld wanneer jonger en pas later hebben ze begrepen, waaróm. De kwestie komt dus altijd terug op: "tijd winnen, zonder stil te blijven staan".
Had ik mijn gevoelens gevolgd en op een "halve" beslissing gewacht van Doris en Eliane (zo was de naam van mijn eerste secretaresse, in Rio De Janeiro), bijvoorbeeld, ik had er waarschijnlijk méér, en langer, van geleden. Verslaafd aan mijn eigen, meesleurende, gevoelens. Als men geen beslissing onderscheidt in een mens en besluit er tóch op te bouwen, betekent dat de eerste twijfelachtige (of beter: praktisch zekere) stap naar een ontgoochelende mislukking. Een mogelijk huwelijk met Eliane, zou me waarschijnlijk ook naar een mislukte poging hebben geleid. Mét al mijn liefde en alles... Dan zult ge aanhalen: waarom hebt ge dan eerder geschreven dat ge nú die flater niet meer zoudt begaan? In een blog (over het verleden) mag men zichzelf permitteren de vroegere "gevoelens" wat óp te rakelen en er zelfs over te dromen, uit te wijden, verder over te "redeneren"; allemaal zonder zin eigenlijk, zonder doel; gewoon maar om uzelf toe te laten eens gevoelig te zijn over een ogenblik in uw leven dat belangrijk is geweest. Die precieze episodes bewust nadenkend, geloof ik dat ik opnieuw dezelfde reacties zou ontwikkeld hebben, moesten de situaties zich terug, op dezelfde manier, herhalen.
Ik hou van besliste mensen. Overtuigde mensen. Mensen die weten wat ze willen. Toen ik, eerst Hilma en later Lígia, uitnodigde met mij te vrijen, bestond er geen aarzeling. Geen twijfel. En dus beloofde ik: je kan op mij bouwen. Waarom het niet goed is afgelopen met Hilma? Omdat ze méér wilde dan ik, waarschijnlijk. En ook omdat ze soms van die "buien" had!!!
Zoals beloofd en in verband met Maria, de oudste zuster van mijn dochter Gleicy, we hadden beide meisjes gedurende een eerste, preparerende, fase, als onze wettelijke petekindjes aanvaard en we werden door hen gewoonweg aangesproken als Rudo, Ligia, Tante en Nonkel. Vooral Maria weigerde ons resoluut als beschermende verantwoordelijken te herkennen. Zij herinnerde zich uitstekend haar biologische moeder en stiefvader en had met hen, gedurende verschillende jaren, samen geleefd (haar biologische vader had haar moeder, gedurende de zwangerschap, in de steek gelaten). De biologische vader van de drie andere kinderen, inclusief Gleiciane, is, gedurende de bijna drie jaar die ze in dat weeshuis hebben door gebracht, enkel en alleen maar ene keer, op een zondag, op gedaagd en het enige wat mijn dochter zich van hem herinnert is dat ze dezelfde huidskleur hadden (obviously). Ze herinnert zich niks meer van haar moeder (gelukkig).
Maria had, gedurende de jaren van hun verblijf in dat weeshuis, het op haar schouders genomen zowat de figuur van de moeder te vertegenwoordigen ten opzichte van haar twee kleinere zusters, alhoewel ze er niet voor terug deinsde enkele goed gemikte meppen, hier en daar, uit te delen, wanneer ze oordeelde dat dat gepast was. Beide zusters echter hebben haar dat vergeven en signaleren voortdurend, tot heden, hun oprechte liefde, eeuwige dankbaarheid en oneindige onderdanigheid. Gedurende de periode van het peterschap brachten we de drie, of meestal de twee, kinderen (want de derde dochter had al een andere meter, die haar, af en toe, ook kwam afhalen), bijna wekelijks, bij ons thuis, naar het strand, naar de shopping, naar de bioscoop, naar de zoo, naar het play-station, naar t één of t ander feestje en waarom niet, ook af en toe naar een restaurant en zelfs naar mijn stamcafeetje (dat laatste eigenlijk meer voor mijzelf bedoeld natuurlijk, maar daar waren er toch ook Coca-Colaatjes en Fantas beschikbaar?). Met Gleicy hadden we absoluut geen last en het afscheid was altijd respect- en zelfs liefdevol, terwijl het met Maria, negen keer op tien, ruzie was. Ze deed alsof ze me niet verstond, antwoordde niet op mijn vragen, weigerde mij een hand te geven om de straat over te steken en trok voortdurend die tote van: k willekiknie, t is da nie, t is t ander, k bent beu, enzovoort. Dat heeft zes maanden lang geduurd. Toen de kinderrechter ons verplichte een beslissing te nemen over de adoptie van één of zowel beide zusters heb ik de knoop door gehakt in verband met Maria. Maar hoezo Rudo, zult ge de twee zusters echt willen scheiden? Jaja, ik dacht ook eerst van niet, maar nu denk ik toch wel van ja (herinnert ge dat liedje van Bissegem?). Het jongste heeft onmiddellijke redding nodig en kan niet meer wachten op dromen, wensen en onvaste grond. Ik ben geen psycholoog en ben niet van plan daar een ingewikkelde studie over te realizeren. Tenandere het zijn halfzusters en gelijken bijna nikske op mekaar (nu, na enkele jaren, ben ik er mee akkoord dat ze iedere keer meer op elkaar gelijken). Het enigste wat ze gemeen hebben zijn de vlooien in hun haar en de wormen in hun darmen en dat heb ik allang opgelost. Bovendien en dat is het belangrijkste, Ligia was intussen al in een echte moeder om getoverd. Maria aanvaarde ons wel om de kosten te betalen maar niet om haar splinternieuwe ouders te worden, gehoorzaamde ons niet en beweerde dat ze onze meid niet was. Ik begreep dat wel en ook dat het moeilijk was voor haar, vooral op diene leeftijd, maar ik wilde mezelf gene jeuk bezorgen, om me daar jaren lang te kunnen scharten. Ze was de oudste, kende haar moeder en rekende erop dat ze die, vroeg of laat, terug zou ontmoeten. Bovendien stak ze haar zuster tegen ons op, loog en bedroog, terwijl ze nog in haar bed piste, zonder te vergeten de schuld op Gleicys rug te schuiven. Oké, in dat geval zijn we akkoord haar peter te blijven, zorgen voor uitstappen, kleren, feestjes, haar tanden en zelfs reizen, maar de grote trein, de trein van het leven, die heeft ze (toen) gemist. Ze was wel een beetje (verschrikkelijk) ongerust over haar toekomst en de fysische scheiding van haar zusters, maar het is nooit zover gekomen. Wanneer we uiteindelijk de nieuwe geboorteakte van Gleicy, van de Notaris, ontvingen, als resultaat van het vonnis van de kinderrechter, bewijzend dat ze nu definitief ons kind was (geboren van Rudo - vader en Serligia - moeder), heb ik haar dicht bij mij geroepen en alhoewel ze toen nog niet kon lezen, natuurlijk, heb ik beklemtoond dat het zich nu om een afgeronde zaak betrof. Dat wilde, onder meer, zeggen dat ze ons niet meer bij onze eerste naam moest noemen en ons ook niet aanspreken met de woorden tante en nonkel. Van de andere kant, ik wist dat Maria haar uitdrukkelijk had verboden ons "Papai" en "Mamai" te noemen (de algemeen gebruikte woorden, hier in Brazilië), hopend dat ze ooit hun echte, biologische Mamai, zouden heroveren. Mijn dochter bevond zich dus ineens tussen een steen en een harde plaats en ik heb het aan haar oordeel over gelaten hoe ze ons verder zou blijven aanspreken. De liefde was intussen al diep tussen ons drieën in geankerd, het samenleven een volledig succes, de school, de sport, de muziek, alles enfin, perfect. Het was een kwestie geworden van gezond verstand en zelfs intelligentie, om niemand, opzettelijk, te kwetsen. Ze zat op het bed, met gekruiste beentjes, peinsde wat, nam haar kin in haar handen en vroeg vragend opkijkend, na een minuut of zo: mag ik je dan Ma en Pa noemen? Natuurlijk, juichte ik, natuurlijk, overgelukkig van de perfecte oplossing. Met alle zekerheid, met alle genoegen, met alle geluk, mijn allerliefste dochter....
Goed dat was het wat de aanspreking betrof, maar wat over de gevoelens? Met Ma, Ligia, was het direct opgelost: Gleicy herinnerde zich haar eigen moeder niet meer, stelde vast dat mijn vrouw dezelfde huidskleur bezat en de liefde en de bezorgdheid tussen beiden waren er met dikke pollepels van af te scheppen. Maar met mij was het niet zó danig gemakkelijk: ze herinnerde me eraan dat haar biologische vader een moreno (lichtbruine) man was, terwijl wij, Pá en dochter, twee verschillende huidskleuren bezaten. Kan dat, Pá? Ja, natuurlijk kan dat en het is maar een kwestie van geduld geweest; van alle dagen tientallen keren te herhalen hoeveel ik wel van haar hield, vertroetelde, naar bed droeg, kuste, beschermde, verdedigde, lief had, zoende, bewonderde, loofde, geloofde, vertrouwde, pronkte, stoefte... tot ze er eindelijk begon in te geloven dat.... jaja dat kan alleen maar mijn Pá zijn, onafhankelijk van zijn blanke huid, jawel zelfs lelijk, maar daar is nu absoluut geen twijfel meer aan... "Pá Rudo"!! en "Ei, Pá, eu te amo..!!!
(NB: Maria is intussen altijd ons petekind gebleven en we hebben haar voortdurend blijven helpen, op alle gebied, ook met de studies en haar professionele opleiding, haar appartement, inboedel, telefoon, gezelschap en zelfs genegenheid. We hebben nooit iets meer gehoord over haar biologische moeder en nu, uiteindelijk, na zes jaar, wil ze toch wél door ons geadopteerd worden, ná al de kaap van de achttien jaar te hebben overschreden!??!! Kan dat?)
Ook Gleicy is zich volop aan het ontplooien, Braziliaans Judo Kampioen (tot en met twaalf jaar, tot en met 53 kilo's - groene gordel), zwemkampioen, bemind door iedereen, vooral thuis, maar ook in de school, door kennissen en vrienden. Ze is ook nooit de domste van de ploeg geweest (zoals ikke bijvoorbeeld), weet wat ze wil en is volstrekt zelfbewust. Ze is verstandig, braaf en onschuldig. Ze is altijd gereed om aan mijn nek te hangen, mij omver te sleuren, mij naar onderen te duwen... de energie eigenlijk van een jongen, met de liefheid van een meisje... een werkelijke schat... en dus hup vooruit, naar de school, naar de zwemles, naar de judo, naar de cinema, naar de shopping, naar het strand... en verschillende keren al, een interview voor de lokale TV-zenders om over de positieve kanten van de adoptie uit te wijden en andere koppels aan te moedigen ook verlaten kinderen een huis te verschaffen... (dat is intussen al de vijfde keer geweest dat ze ons als voorbeeld aan het gebruiken zijn).
Ze heeft natuurlijk ook een nieuwe naam ontvangen: Gleiciane Martins Van Leuven. Een vers Belginneke (daar moet ik later eens op terug keren, aangezien de Belgische Consul, in Rio, onlangs ontdekt heeft dat wij, Ligia en ik, haar eerst hebben geadopteerd en pas later officieel zijn getrouwd met elkaar, voor de wet, wat voor hem een duidelijke, onvergeeflijke, doodzonde betekende, genoeg om haar de Belgische nationaliteit te weigeren, plus een "excomunhão" van de Katholieke Kerk te veroorzaken).
Ik ben ervan overtuigd geraakt dat zelfs eigen, bloedverwante, kinderen zelden zoveel genot verstrekken aan hun ouders. Toch zullen we het (onze eigen kinderen verwekken) nog eens proberen. Méér voor Ligia nu, dan voor mezelf, want ze is nog alle dagen aan het bidden en ze verwacht die gunst van Maria zonder enige verdere twijfel.
Van de andere kant, de wettelijke echtscheiding van Hilma is er dan toch door geraakt. Dat betekende dat ik toen eindelijk toch met Ligia kon trouwen, die er eigenlijk echt nooit had op áán gedrongen. Ze heeft, zonder veel goesting, haar naam veranderd in Serligia De Jesus Van Leuven. We zijn getrouwd, alleen voor de wet, hier in Recife, op de achtste Oktober 2003, juist twintig jaar nadat ik haar mijn plechtige uitnodiging had geformuleerd met mij te vrijen en enkele uren daarna de heilige "daad" hebben bedreven. Het is een eenvoudige ceremonie geweest, zonder familie en vrienden. Ik had graag ook getrouwd voor de kerk (om Ligia een plezier te doen en zo haar natuurlijke droom te vervullen in het wit te trouwen in een atmosfeer vol met familie, vrienden en kennissen) enkele dagen later, in België, maar dat is niet mogelijk geweest, want de katholieke kerk, vertegenwoordigd door de episcopale overheden, heeft haar, beleefd maar streng, wijs gemaakt dat ze in een voortdurende doodzonde aan het leven is, omdat ze vleselijke betrekkingen onderhoud met een gescheiden man. Dat is absoluut van geen belang voor mij maar daardoor mag ze de heilige hostie niet opeten. Is me dat gene vuile smeerlapperij? Daarmee bennekik de schuldige, want Lígia was vrijgezel. En ze was nog speciaal eens gaan biechten, want ze wilde persé de hostie inzwelgen vóór ze kinderen zou krijgen. Ga met zo'n gerucht in uw oren gaan slapen...!! Ze zouden het water van diene ouderwetse Paus ook ne keer deftig moeten afsnijden. Diene middeleeuwse chiro-leiders-verkrachter.
Wat later slaagde ik erin mijn huis in Rio te verkopen en mijn moto (een originele Harley Davidsson Electra-Glide 1200) op te kalefateren, ook met het oog op verkoop. Dat zou geld in mijn kas brengen, genoeg om al mijn lopende schulden af te betalen en nog poen genoeg overlaten om op andere investeringen te mogen denken. Hier en in België.
Puntje bij paaltje gezet, ik moet toch eerlijk toegeven dat, gedurende die weken en maanden, de goesting om helemaal niets te doen mij langzaam begon te overwelven. Een beetje verlamd door het gevoel dat er nog zoveel te verwezenlijken was en zo weinig tijd om alles keurig te doen. Zonder energie om er mee te beginnen. Een beetje ontgoocheld van alles waarschijnlijk. Een gevoel van teneergeslagenheid. Opgegevenheid. Niets bewoog vooruit. Alles bleef hangen; zonder oplossing. De desktop computer geraakte kapot (Compaq), de zip-drive ook, de laptop was nog altijd kapot (ook Compaq), de handheld had nooit gewerkt (weeral Compaq), de water verwarmer ontplofte in een kortsluiting, er sijpelde regenwater in de auto, de bomen in Rio moesten dringend gesnoeid worden, de huurder van het appartement in het appart-hotel had het na een jaar opgezegd en ik moest een nieuwe huurder vinden in dezelfde omstandigheden, mijn bankrekeningen geraakten nooit ne meer boven nul (elke bevruchtingspoging betekende tweeduizend euros; in 't zwart), de echtscheiding (van mijn eerste vrouw) zat strak, de moeilijkheden met Maria verbeterden niets, mijn reis naar België geraakte er niet door, het huis in Rio was (toen) nog niet verkocht, de firma die niets besliste over mijn toekomst daar, de meid (een andere) in Rio die problemen had met haar zuster die haar kind terug wilde (later meer daarover), de muren van het appartement hier die hersteld moesten worden, de airconditioning van de auto die al zo lang kapot was, bijna alle kranen die druppelden, de wc´s die niet stopten met water te verversen... , .. in ´t kort: dát allemaal hier en 't zelfde nog ne keer in België. Had ik gene nagel gehad om aan mijn gat te krabbelen, op zijn minst, ik zou in vrede geleefd hebben, zonder al die bekommernissen...
Vooraleer wat verder uit te wijden over Maria (nu al bijna negentien), nog altijd mijn wettelijk petekind en zuster van mijn dochter Gleicy, het is interessant te vermelden dat gedurende verschillende jaren, in mijn appartement in Recife, aan de zee, terwijl wij zelf verwoedde pogingen aan het aanwenden waren om kunstmatig kinderen te verwekken, wij dagelijks het suikerwater verversten van een drinkpanneke speciaal daarvoor aan het venster gehangen, juist naast mijn werktafel, waar er verschillende keren per dag, somtijds tientallen, vogelkes op af kwamen vliegen, terwijl ze piepend, zingend en vechtend de beste plaats trachtten te veroveren, mij bezig hielden en mij afleidden van mijn zwaarste zorgen. Het waren uiteraard geen mussen maar wel degelijk verschillende soorten kolibries en geelzwarte vinkskes, die absoluut aan ons gewend geraakten en zich zelfs ver in het appartement waagden en daar duikvluchten uitvoerden en zich rond en om ons hoofd bewogen, zeker dat ze er van waren dat dat hun gevangenis niet zou worden. Één speciaal vrouwke, dat door Ligia als "Divina" werd gedoopt, verraste mij op een zekere morgen, toen ik het venster open schoof en ze naar buiten vloog, in plaats van naar binnen. Bij nader onderzoek kwam ik tot de conclusie dat ze een nestje aan het maken was in een "samambaia" plant, op amper één meter vanuit mijn handbereik, wat ik niet eerder had opgemerkt. Sedert die dag ben ik vroeger op gestaan om het venster te openen bij zonopgang en te sluiten, nadat ze op haar nest terug was gekeerd, dat ze samen met haar manneke dagelijks voort heeft blijven bouwen, bij zonsondergang. Hun eerste poging heeft hen twee eieren op geleverd, die ze normaal gebroed heeft, terwijl ze gevoed werd door het manneke. Er zijn later twee vogelkes geboren, zoals ge kunt zien op de foto. Een jaar daarna hebben ze het nogmaals geprobeerd, in hetzelfde nest, maar diene keer zijn de eieren daarna uit het nest gevallen (of gestoten), want ze waren blijkbaar niet bevrucht geweest (er zat alleen maar wat slijm in).
Schoon, nietwaar?
God is toch wel een wreed schepsel, hé? Intussen is die hoere hier, die juist voor onze deur op de straat leeft, uit de vuilbak haar eten scharrelt, tientallen vreemde geslachtsziekten bezit, plus grote spataders en vlooien en schimmel tussen haar benen, terug zwanger geraakt. Haar vierde kind op één rij. En ze hoeft maar ene keer te fucken om prijs te hebben; tegen de straatpaal leunend, zodat de spermatozoïden bijna twintig centimeter verder moeten ploegen om op de bestemming te geraken..
En wij intussen, meneer?? Nietenmedalle hé meneer!
Daar, in het kantoor van de locale kinderrechter, na ne hele hoop plechtige papieren en documenten te hebben gelezen en ondertekend en nadat ze ons leven volledig hadden uitgepluisd (vooral dat getuigschrift daar, van mijn goed gedrag en zeden, dat mij, oneindig veel jaren eerder, nog in Rumbeke, door het gemeentebestuur was verstrekt geweest, niet vooraleer diep in de ogen van de commissaris gekeken te hebben) werden wij, in minder dan tien dagen, aan twee zustertjes vóór gesteld (Maria, toen elf en Gleiciane, of beter Gleicy, met vijf) die we schriftelijk, onmiddellijk, hebben aanvaard als onze petekinderen. Later hebben we ontdekt dat er, in hun "tehuis" zich nog tientallen andere meisjes, in diezelfde toestand, bevonden...
Een zekere vriendin van mijn vrouw had ons, gedurende de voorafgaande dagen, aangeraden voldoende aandacht te schenken aan het gehele ritueel om zo eventuele verrassingen te vermijden, zoals het gebeurd was met haar collega van het werk, die in een gelijkaardige situaties, ook een kindje had willen adopteren en toen ze, samen thuis arriveerden en beleefd haar leeftijd vroeg, want ze had, oocchhh, zon grote tandenéé, te weten was gekomen dat ze al vierentwintig was, want ze was een lief dwerginnetje, dat schatje, wat haar toch niet heeft laten vermurwen ze terug te dragen, vooral toen ze eraan toevoegde dat het kindje dat ze zo erg verlangde nog in haar buik zat...
In ons geval betrof het zich, in feite, om drie zusters en één broertje. Het broertje was, toen, minder dan twee en zou later wettelijk geadopteerd worden door een koppel in het binnenland van de Staat van São Paulo. Het derde meisje was bijna vier jaar en had al een meter op de kop kunnen tikken, in Recife. De twee oudste meisjes verkozen samen te blijven en we hebben daar geen bezwaar tegen geopperd. Het oudste, Maria (toen al degelijk struis, hardnekkig en moeilijker om te plaatsen, 't schijnt) is eigenlijk een halfzuster van de andere drie. Het tweede, Gleicy, was tenger (duidelijk ondervoedt), gevoelig en hartveroverend en liet, vanaf het eerste ogenblik, weten dat ze echt naar moederlijke liefde en zorg aan het streven was. Ook ik werd niet vergeten en het duurde maar enkele dagen vooraleer ze zich rond mijn hals vast klemde en in mijn oor fluisterde: nu zijde van mij!. Wat een stamp in mijn maag, maar wat een muziek in mijn oren!! We weten niet wat er met de vader van Maria is gebeurd, maar wel dat de vader van Gleicy, een visser, aan de rechter bekend heeft dat hij niet meer voor zijn drie kinderen wilde (kon?) instaan. Wat de moeder betreft, we hebben later, beetje bij beetje, ontdekt dat ze opgepikt was geweest van de straat, samen met haar vier hongerige kinderen dus, rond 't joolend, zonder doel noch bestemming, na gedenuncieerd te zijn geweest door voorbijgangers. Zij is, na onderzoek, óp genomen geweest in een psychiatrisch instituut, terwijl de kinderen naar twee afzonderlijke protestantse weeshuizen (één voor het jongetje en een ander voor de drie zusterkes), door de kinderrechter, werden geloodst. Daarna blijkt ze dat instituut ontvlucht te zijn en nooit heeft iemand nog een woord over haar horen reppen. Toen wij aan de kinderen werden voorgesteld hadden ze daar al bijna drie jaar van hun leven door gebracht....
Zoals we bewust waren, enkele maanden nadat we het peterschap hadden aanvaard, heeft de rechter ons voor de uiteindelijke beslissing geplaatst: de kinderen waren allebei vrij geraakt voor wettelijke adoptie en hij was zo beleefd het eerst aan ons te laten weten: t is nu of t is nooit! Met Gleicy hadden we geen enkele twijfel en dat probleem werd meteen geregeld. Met liefde. Ze is zo teder, zonder zwak te zijn. Uitbundig, zonder lastig te worden. Braaf en voorzichtig. Knap en lichamelijk perfect zonder een "Miss" te vertegenwoordigen (belachelijk eigenlijk). Lachend voor het meeste deel van de tijd, zelfs contaminerend, wanneer schaterlachend. Intelligent en zoals Júnior, met interesse voor de studie. Ze weent niet. Ze is niet koppig. Ze is beschaamd en zelfs wat schuw, wat geen nadeel is, als het beperkt of kortdurig is. Ze doet haar huis- en schooltaken zonder reclameren. Ze slaapt en wordt wakker op het juiste uur. Ze omhelst ons met kracht. Ze is niet slap of lui. Ze is gezond. Ze kraait niet (te veel). Allez, kom, ik zie er geen negatieve kanten aan. Zij is definitief de (geestelijke) zuster van Rudo Jr.
Met Maria was het (toen) volledig omgekeerd. Maar dat zal ik voor de volgende post laten...
En daar streefden we opgewekt naar onze derde poging, kunstmatig kinderen te verwekken. We waren nieuwsgierig geweest te vernemen of de dokter zijn woord zou houden en Lígia met twee of zelfs met drie embryos proberen te bevruchten. En waarlijk, onze wens werd verwezenlijkt op de tiende dag van de maand van november (we hebben ze zelfs kunnen gade slaan in de microscoop, enkele ogenblikken vóór hun overheveling naar de baarmoeder en ze leken ons niet alleen groter en fitter te zijn, dan gedurende de vorige poging, maar ook gezonder en een beetje roosachtig gekleurd, zoals baby's). Wat de vele pillekes en nog meer piekuurtjes betreft (allemaal hormonen), die Ligia dagelijks in moest casseren (op het laatst begonnen haar billen er purper uit te zien), we hebben het voorschrift van Dr. Decleer (van Gent, die we daar ook geraadpleegd hadden, enkele weken eerder) gevolgd, want de dokter hier had, zoals de vorige keren, medicamenten vóór geschreven (onder meer Profasi - om de afstoting te bestrijden) die volgens de eerste alleen maar van dienst waren voor vrouwen die over eierstokken beschikten, wat bij Ligia niet het geval was. Ik had het hem niet durven zeggen want ik had, voordien, zijn aandacht reeds getrokken op twee andere, mogelijke, fouten, gedurende de vorige pogingen en hij zou me op den duur naar de hel zenden, vreesde ik. Het belangrijkste was wel de vereniging van het zaad met de eicel, met dat microscopisch instrument en de overheveling van de (levende) embryos naar Lígia's baarmoeder, i.e. de bevruchting op zichzelf te verwezenlijken en te hopen dat de eerste bloedtest wel degelijk positief zou zijn. Duimen dus...
Nogmaals heeft ze zich, tijdens die eerste twee lange weken, gedragen zoals een verlamde mummie, alle mogelijke gevaren voor een miskraam ontwijkend, zoals plotselinge bewegingen, krachtinspanningen, verrassingen, schrik en alles wat daar verder méé gepaard gaat. Tot op de dag dat we de bloedtest moesten verrichten, had ze absoluut geen pijn of buikkrampen ondervonden (ik ga voort op haar woorden), had ze geen bloed verloren en de indruk dat we hadden was dat het deze keer zou slagen (ik heb altijd dienen indruk). In feite zouden we het resultaat die volgende dag al kunnen gekregen hebben, maar ik moest dringend op reis naar Salvador en ik zou het dus pas twee dagen later, persoonlijk, in handen kunnen krijgen. Van de andere kant, ik verkoos te vermijden dat Lígia het alléén in handen kreeg, alhoewel, daar ben ik zeker van, haar de moed daarvoor niet ontbrak. Ik besloot het resultaat te verkrijgen, in Salvador nog, langs het internet om. De gehele morgen had ik gewerkt, weliswaar bevend van de spanning, tot ik me áf kon zonderen in mijn hotelkamer om mijn vonnis daar onderdanig te aanhoren. Als de nood het hoogst is, is de ramp nabij. Of beter, een ramp komt nooit alléén. Het scherm van mijn notebook (laptop), op het ogenblik dat ik mijn computer op startte, gaf het te weten, waarschijnlijk door een inwendig gebroken draad of contact, wat betekende dat het praktisch onleesbaar werd. Net zoals een voortdurende storing op een TV scherm. t Moest lukken natuurlijk. Er was amper genoeg onderscheidbaar om de verbinding te kunnen maken en zelfs de site van het laboratorio te bereiken, maar nummers waren gewoonweg onleesbaar. Ik besloot de functie zoom in te schakelen en alhoewel het een bijna onuitvoerbare taak bleek, meende ik toch enkele nummers te onderscheiden. Het eerste schijnde een "twee" te zijn. Niet slecht voor een drieling. Het tweede, kon ik, mijn ogen fel toenijpend, bijna herkennen: een "zes" misschien? En het derde, geleek op een "acht", of zowel een "nul". Maar wat is dat daar? Een komma of een punt tussen de twee en de zes? Dat zal een misse geweest zijn. Dat kan toch niet? Heel waarschijnlijk een typefout. t Zal 268 zijn of zowel 260. Uitstekend voor een drieling. Maar die komma stak me toch wat tegen. En geen klein beetje. Zou het een haartje kunnen zijn op mijn scherm? Of in mijn soep? Enfin, ik heb er een half uur lang, verdoofd, op zitten staren. Tot hij helemaal niet meer weg te cijferen was. Diene klootzak. Dan heb ik Lígia verwittigd. Ze bevond zich alleen thuis en ik kon haar amper horen snikken over de telefoon, alhoewel ik er aandachtig óp lette. Ze zal, ná onze langdurige stilzwijgendheid, want ik kon geen woorden uiten, wel ne hele pak tranen hebben laten vloeien, nadien, verdacht ik. Het schaap. Weeral eens ontgoocheld. En ik heb er ook ééntje laten ontsnappen.
Het woord "opgeven" bestaat natuurlijk wel. Niet noodzakelijkerwijze bij mij, maar Lígia gaf soms tekens van vermoeidheid. Vier soorten hormonen per dag. Oraal, vaginaal en inspuitingen overal, de armen, de billen, links en dan rechts. Ik voelde me er zó schuldig van... Tweeduizend Ave Marias en driehonderd paternosters waren echter niet voldoende geweest om God te vermurwen en onze wens te vervullen. Spijtig eigenlijk dat ze daar God altijd bij haalt. Zo lijkt het erop dat Hij het echt niet wil. En ze begon er in te geloven ook nog. Ik dacht nog bij mezelf: rap mijn broer eens verwittigen in België, die op de hoogte was van onze nieuwe poging, zodat hij kon verhinderen dat Mama nutteloos kaarsjes bleef verbranden.
Het is hier misschien gepast uit te leggen wat de nummers van die bloedtest precies willen zeggen: hij meet het niveau van een speciaal hormoon (HCG - Hormonio Corionico Gonadotrofico Sub Unidade Beta - enkel geproduceerd door de eventuele "schepsels in de maak"), uitgedrukt in mUI/mL. Als dat nummer kleiner is dan vijf, dan betekend dat, dat de vrouw niet zwanger is (negatief). Als het nummer tussen de vijf en de vijfentwintig schommelt wil dat zeggen dat het mogelijk is dat de vrouw zwanger is, maar dat dat moet bevestigd worden door de dokter met een ultrasom onderzoek. Als het nummer hoger is dan vijfentwintig betekent dat dat de vrouw zwanger is (positief). Als herinnering, de twee eerste pogingen hadden beiden ongeveer "tachtig", opgebracht na vijftien dagen en die nummers waren terug gezakt naar 0,00 ná dertig dagen. Gedurende de derde poging, in Salvador, op het kapotte scherm van mijn laptop, had ik dus 2,60 weten te onderscheiden, als resultaat van de eerste bloedtest, wat Lígia daarna heeft bevestigd, persoonlijk, in het laboratorio in Recife.
Na het stopzetten van alle medicamenten heeft ze wat gebloed gedurende enkele dagen en na nog ne keer veertien dagen gewacht te hebben, hebben we de dokter op gezocht om Lígia te laten onderzoeken voor eventuele nasleur van de vorige mislukte bevruchting. Resultaat, gedurende het echografie onderzoek heeft hij een "zakske" ontdekt in haar baarmoeder, de grootte van een "kind in ontwikkeling", dertig dagen oud, volgens zijn schatting. Lígia is er onmiddellijk van overtuigd geraakt dat haar verwoedde gebeden dan toch eindelijk aanhoord waren geweest in de hemel. Een echt waar mirakel dus. Een ongelooflijke stunt van de Heilige Maria. We moesten binnen de vier dagen terug keren om na te gaan of het "zakske" aan het groeien was of niet, want het kon zich ook om "'t één of 't ander overblijfsel" betreffen, dat eruit zou gestoten worden door middel van een nieuwe bloeding of zowel, opgeslorpt door het lichaam. In alle geval, de hoop was terug fel aangewakkerd, ineens. Moest het "zakske" werkelijk aan het groeien zijn, dan zouden de kansen op een kind enorm groot zijn natuurlijk, maar dat moest dan terug bevestigd worden door een andere bloedtest.
Lígia was terstond terug naar de sofa afgezakt en ze lag daar weer wreed te "broeden". Ik ben maar rond aan het dwalen geweest, soms uiterst blij en dan toch ook weer wreed ongerust: zal het weeral naar een ontgoocheling streven? Hoe moest ik me gedragen? Hoop verstrekken of hoop stelen. Het gevaar bestond dat Lígia er mij op den duur zou van verdenken de oorzaak te zijn van een eventuele slechte afloop. God straft de mensen die niet in hem geloven...
De dokter had zich vergist natuurlijk. Het was geen "zakske" in de baarmoeder maar waarschijnlijk een vastgeklemde scheet in haar dikke darm, daar juist achter. Wat we eerder gezien hadden was intussen, gedurende het tweede echografie, al verdwenen. "Gone with the wind", zoals men het uitdrukt. Mirakels bestaan niet. Soms droomt men wel van één, maar enkel als het absoluut nodig is.
Dus, die bladzijde mocht ook weeral omver geslagen worden. Niet ná bevestigd te hebben dat de wetenschap, in feite, nooit mist. Als de kansen op succes, gedurende elke bevruchtingspoging minder dan dertig percent bedragen, dan had ik al twee keer de wetenschap uitgedaagd. Weliswaar heeft die zich daarna gewroken, mij mijn kansen terug af pakkend toen die kansen voor mij groter werden, met name zeventig percent, eens de bloedtest positief was geweest, ná de eerste vijftien dagen. De derde poging echter had een totaal normaal resultaat: negatief na de eerste twee weken...
Ik beloofde mijzelf gedurende de lente af te zakken naar België, om het daar opnieuw te proberen met Dr. De Cleer. En daar zou het uiteindelijk wel lukken, oordeelde ik. Met originele Vlaamse eicellen. Betere kwaliteit. Grotere weerstand. Taaier. Langer uithoudingsvermogen. Onbreekbaar. Niet te vervangen door een scheet. Maar Ligia had andere gedachten.
Toen we thuis arriveerden, nog met een hartstikke traan in onze ogen, nam ze mijn hand in haar handen en zei ze, zonder meer: Laat ons gaan. Ik wist niet precies wat ze bedoelde, waar ze naar toe wilde gaan, of waarom. Maar ik heb niet tegen geprutteld, want ik voelde me te zwak en zonder verdere redens of argumenten. Ik begreep maar echt wat ze van plan was, toen we het gebouw binnen stapten waar een plaatselijke kinderrechter een kantoor betrok.
Herinneringen uit de Broederschool van Roeselare (1953/54)
Hier volgen enkele herinneringen, opgestuurd door mijn oudste broer F., uit de overwelmende, alomheersende en welbeminde Broederschool, van Roeselare:
"Mijn eerste schreden ter Broederschole gebeurden per pedalen.
Ik had net in het eerste leerjaar de juf in mijn fantasieën opgevrijd met als enige concurrent Mark Vandoorne, die mij zijn zus Greta aanbood als compensatie en dat ik ook de eerste mocht zijn.
Het was mij dan ook een hele eer aan haar pupiter te mogen komen om mijn klaswerk te laten nakijken. Ja t is waar, ik heb niet naar mijn blad maar in haar gedécolleteerde bloeze gekeken.
Na de oorlog hadden de vrouwen meestal dikke tieten. Kreeg een rode kop, en ze zei, je moet toch niet beschaamd zijn, ge hebt maar één foutje. Dat is: naar de meiskes kijken.
Van toen af was het duidelijk met welk affrontelijk gebrek ik zou te maken hebben in mijn leven. Ik heb mij er dan ook nooit tegen verzet. Zelfs de peeren zag daar geen kwaad in, vermits wij bondgenoten waren, zo zou later blijken. Wel heb ik wegens "nie weten wa gezeid" in de biechte, dat een paar keer opgeworpen toen wij in drongen naar de biechtstoel van de OLVrouwkerk werden geleid langs de Ardooiesteenweg, afslag Mariastraat, in gedachten verzonken, of ik mij echt schuldig zou gemaakt hebben met oog te hebben voor tschoonste van Gods schepping. Goed beseffende dat God zelf een vrouw schiep tot zijn genoeglijke behoeften, en Adam mocht er ook van genieten. Maar moest van de appels blijven. Tkon niet blijven duren met dat vervelende liegen vloeken vechten, tong uitsteken, tegenspreken godveren.
Ge zit hier nu allemaal te glunderen bij mijn vervolg, net als die paster. Mannen hé, het was maar mijn zuster die begripvol bewonderend mijn woorden uit mijne mond peuterde met haar vingers, net zoals ik dat mijn neusbollekes deed.
Ja ik heb verteld. Kort.
Maar de paster en Hilde hebben het wel lang getrokken.
Twas over Anne-Marie Goedgeluk, zuster van Jean, Lilianne, Paul, Pierre en Leon. Kheb een paar schaamhaarkes gezien, en mijn ogen niet afgewend toen ze op haar terras in babydol-achtige bikini zat te zonnen. Kzag het net toen ik al uren zat te gluren in de slaapkamer die ik met Rudo deelde, met één venster naar het zuiden en de andere naar het vagevuur. Jawel, tvuur schoot in mijn broek. En kwas bang dat ik voor die geile gluur een vage ging krijgen. Gelukkig, Fonzie was niet thuis, maar wel Mark van de chef. Die had het ook gezien, had meer moed dan ik en toog erheen, op het terras. Kon niet anders dan mijn vondst in bescherming te nemen. Feiten zijn er niet gebeurd, wel hebben we beiden ooneerbare voorstellen blijven herhalen om wat meer te tonen, en Mark was zelfs bereid tot wederdaad. Twas meer over de fantasieën daaromtrent, dat de paster mij ondervroeg. Aan dat geen gebrek voor mij. En de paster nestelde zich dieper in de kussens, en legde zijn oor zo dicht tegen de drie-op-een-rij rooster, dat ik zijn oorharen in mijn ogen voelde. Het had dus allemaal met haren te maken.
En wa gingde gij met die schaamharen doen?
Vuile manieren.
Wavoor vuile manieren.
Stressen vlechten gelijk bij mijn zuster, op haar rug springen en aan de stesse trekken, want ze was mijn peird.
Nog vuildere manieren. Paardje rijden op zijn hondjes.
En waar hebt ge da geleerd?
Ik kon toch niet zeggen, kwetet nie. Toch nie met zon IQ die ik te verdedigen had. Kdacht nog, tis beter als ge niets hebt, dan moet ge het ook niet verdedigen. Als daar zijn punten, broers, gelukkig maar één zus, speelgoed, kleurboeken, den hof, en ook, mijn kamer, want we hadden allemaal een genoot.
D. met G.epoepe, Jootsen aan de voeten van moeders bed niet wetend waar de klepel hing als vader zijn regel uithaalde, ik met Ruuten tuuten veugelmuuten. Het was een heel hinderlijk genot.
Hilde had immers een kamer alleen, aan de straat , op de hoek, zodat ze de fietsende Tillo, en veel andere jongens kon gade slaan die al vroeg naar school fietsten. Tmoeten er veel geweest zijn, want ze kwam altijd als laatste naar beneden als de stuuten al op waren.
En waar heb ge da geleerd?
Van mijn zuster.
Haha, uw zuster weet dus alles.
Ja.
Ze heeft u dus voorgelicht?
Ja, Twas zware kost.
Waar dadde?
Onder de lakens. In het bed van D..
Kwas altijd op mijn hoede om de aandacht af te leiden naar andere slachtoffers in geval van nood. We waren ne keer onder de lakens aan het vergaderen, met stil gegiechel, als Hilde voorzichtig op de deur klopte. We dachten eerst nog dat de peeren iets gehoord had, en begonnen te zweten aan ons tenen. Twas Hilde. Of ze mochte meedoen. Neenee, tis hier vinteconference. Kga ne keer wa vertellen over de jongens, wa da geilder nog niet weet.
Tis goed; ge meugt meedoen.
En ze kroop ook onder de lakens. Triekt ier naar zweet, pies en protten. Maar theeft haar niet belet om ons voor te lichten. Dat als ge pubert, er haar groeit, overal. Dat komt omdat we van de apen afstammen. Ja ook daar. En ze wees naar daar. En wij voelen aan onze bovenlip, onder oksels en borst. Nee niet daar. DAAR! En ze wees naar de zuidpool. Bij mij toch, maar ik ben dan ook een meiske, en ik ben dus al rijp. De mannekes moeten nog een beetje wachten. Tis waar dacht ik, bij G.sen staat er nog niets op zijn kiekenborst, en ik overwoog om in Hilde euren toiletzak een zwart potlood te nemen om mijn snorharen wat bij te werken, wat zij ook gebruikte dat voor hare wenkbrauwen om er nog een meer doordringende blik mee te creëren.
Wat kon ik meer zeggen tegen de paster.
Tbegon daar ook al goed te rieken naar zweet pis en protten in die biechtstoel.
Kheb al vele keren voor schut gestaan met die ongevraagde sexuele voorlichting van Hilde. Op dat gebied had ze wel een merkwaardige IQ.
Dus zat ik bij Meester Joye in het tweede studiejaar.
Met de velo naar school. De grote school, met ne kleine velo. Gekregen van Sinterklaas, in okkasie, waarschijnlijk van de zoon van de vismarchand, waar we later ook nog een pedaalautootje van geërfd hebben.
Meester Joye: OET JUNDER FROETE.
De blonde vlaskop, arisch ras. Gevleugelde neus. Speeltijden komen en gaan met belgerinkel.
Katjeduuk, aantikkertje, zakdoekske leggen, sleerbanen trekken in de winter, en met de marbels spelen in de zomer, of pekkelen. Klauw was niet mijn specialteit. Wel om dingen te gebruiken zoals vuile boekskes uit den buro, of uit de kast onder stapels oude onderbroeken in mijn gedeelde kamer met Rudo. Klauw was ook het beste verdedigingsmiddel van mijn zuster. Later was er tussen twee vuren en volly-bal.
En achter de meiskes zitten vaneigens, van de meiskesschole.
Maar ook Olympische Spelen, Spel zonder Grenzen, circus, bivakkeren in de wei. Veel later partys organiseren.
Joootsen optredend om te dicht bijeen kruipende koppels uit elkaar te wringen, met een voorstel om samen stripverhalen te lezen. Ik had dat voor met Dina, en D. met Rita. De leesboekskes in het tweede moeten jaren meegegaan hebben, want de blauwe drukinkt was zodanig beduimeld met zweetvingers, en ezelsoren zo dun als sigarettenblaadjes. De tafels van optellen en aftellen tot honderd stonden op fiches. In verschillende kleuren. Voor als de meester een uiltje wilde vangen en ons liet inoefenen na het gedreun van opzeggen. Dat Broeder Frans van het eerste kwam vragen op te houden, omdat zijn poppekastvertoning net spannend was. Het was in dit schooljaar, eens de Sinterklaas, Kerst-en Nieuwjaarsdagen voorbij, alle gepaard gaande met brieven, wij in de vriesmaand februari op bedevaart trokken naar Rumbeke ter ere van de heilige Blasius. Menigeen heeft zich in de handen geblazen, vooral zij die hun handschoenen tussen de rekkers van hun fiets hadden laten zitten, zoals ik. De meesters niet, want zij hadden een halte ter hoogte van Alfons Deleenheer in de Mandellaan, en even verder in De Zoete Pinte. Prevelend bereikten we de kerk, beloond met daarna een bezoek aan de kerremesse. We kregen toen nog één zondags frankske. Dat was goed voor ene keer schieten met een geweer met stopselke, een ritje op de molen, in de hoop de floche te bemachtigen, en een appel op rode stroop op stok. Hilde was van deze uitstap verschoond, had dus ook geen aflaten verdiend, en vond de lippen van haar broers het aflikken waard. De andere zondagen liepen we met ons frankske naar het snoepwinkelke naast het soepkot om de hoek van de Albertstraat. Vlezekes en zwarte rekkers waren in trek, alsook zuurkes en totetrekkers. Heel wat anders dan de zomerkermis. De boxautos waren daar favoriet. Kheb daar menige blauwe plek aan over gehouden van te veel gazze te willen geven bij de achtervolging van dat meiske van Leferes. Daar hoorde je nog eens Paul Anka of Elvis Presley met Its now or never. Dus bracht ons dat op het idee een kijkje te nemen bij de schommels waar vooral meiskes op de beize werden aangedreven door een vrijer of zo, en wij maar een glimp trachten op te vangen van de inhoud onder de opzwaaiende rokken. Kspreek wel in eigen naam. Voor de echte koereurs was er een attraktie van TORCK met pedaalautos om ter eerst. Je voelde zo dat het stuur al afgelekt was door iemand anders, van de inspanning. Zie verder onder de rubriek VRIJE TIJD en FRATSEN in de Spanjestraat 29."
Ik had me eigenlijk al eens nerveus gemaakt op de luchthaven van Recife. Iedereen weet hoe perfect ik ben opgevoed geweest, hoe gehoorzaam en braaf ik altijd ben geweest, hoe ik de oudere en hiërarchisch belangrijker mensen altijd beleefd en zelfs bewonderend áán heb gestaard, hoe ik de regels respecteer, niemand uitdaag, mijn ellebogen niet gebruik (niet figuurlijk alleszins), niemand tracht te kwetsen (uitzondering gemaakt voor mijn broer G., die, om shieker te schijnen dan hij in werkelijkheid is, er niet voor terug deinst zijn glas bier uit te drinken met een rietje), geduldig in de rij plaats neem van de supermarkt, geen vloekwoorden aanwend, niet te veel lawaai maak, de anderen niet aambeteer met kletspraat, enzovoort..., allez kortom, nen echten fijne meneer.
Van de andere kant, ik kan absoluut geen enkele onrechtvaardigheid aanvaarden, geen enkele arrogantie, geen opdringerigheid, geen onderdrukkers, geen domme en uiterst ignorante mensen, geen wreedaardige en zich van het geweld bedienende smeerlappen (terwijl ze zichzelf veilig verbergen, zoals diene smerige Busha, die de eerste tien uren ná de ramp in de torens, ijlings op vlucht is geslagen), mensen die alleen maar vooruit geraken op de rug van de anderen, die oordelen dat de "regels" alleen maar voor de anderen gelden, de gevormde rijen niet respecteren en ongenaakbaar de eerste plaats willen innemen, enz..
Dat laatste, vooral, maakt me ontzettelijk nerveus en het is al verschillende keren gebeurd: in de supermarkt, in de bank, in het postkantoor en... in de luchthaven.
Ik moet eerlijk bekennen dat mijn tolerantie daar NUL voor is. Ik móet protesteren, reclameren, mijzelf vóór hem (of vóór haar, jong of minder jong, het is mij eender gelijk) stellen en mijn rechtvaardig verdiende plaats innemen.
De eerste reactie is trachten kalm te blijven, maar dan stijgt het bloed naar mijn hoofd en het moet er uit. Ik begin zelfs te beven...
En dat was weeral eens gebeurd, die dag. Ik stond rustig in de rij om mijn inscheepkaart te ontvangen (de vlucht was, vanzelfsprekend, vooraf gereserveerd geweest) en ineens komt er een koppel aan. De vrouw heb ik zelfs niet gezien want ze bleef, inderdaad en noodzakelijkerwijze, achter mij staan. De man niet. Hij streefde rechtstreeks naar het balkon af en drong zich op, maar aangezien alle bedienden bezet waren bewoog hij zich ongeduldig van links naar rechts, wachtend op de eerste die vrij zou geraken. Niemand keurde hem af, niemand maakte aanstalten hem te verhinderen. Het bloed stroomde gloeiend door mijn aders. En dan kwam er één bediende vrij. Ik ben niet precies klein of onopmerkelijk, doorzichtig, of zowel helemaal "onzichtbaar" (alhoewel ik daar soms naar verlang, iedere keer dat er een dronkaard, of een puta, naar mij zit te gluren in een café, wachtend op een kans om mij een extra druppel af te peuteren, of zowel, een bedelaar, die er vanuit gaat dat, als ge naar hem kijkt, ge medelijden voelt). Er stonden nog twee andere mensen, vóór mij, in de rij, maar ik besloot dat niet in overweging te nemen. Ik pakte mijn valiesje op, zette vijf stappen vooruit, zette mijn valiesje terug op de vloer, voor het balkon en rechtte mij, zonder tegen te kunnen gehouden worden, óp. Juist tussen die aandringer en een vrouw die het op dat ogenblik aan het aftrappen was. Eerlijk gezegd, ze hebben beiden van de stoot gedeeld, maar ik voel me verplicht eraan toe te voegen dat mijn doel zijn schouder was geweest. Hij was blijkbaar verrast want nooit had iemand dat eerder met hem durven doen. Ik wendde mij naar hem toe en verklaarde luid, zodat iedereen, niet alleen voor en achter het loket, maar ook in de andere, aangrenzende rijen wachtende mensen, het kon horen, dat "de moeder van diene smeerlap waarschijnlijk aan het sterven was. Vandaar zijne haast. "Maar NÁ mij, a.u.b." voegde ik er strak aan toe". Neeneetje, ik heb al een reservatie, beweerde hij. Fuck you, ga in de rij gaan staan, zoalsekikke. De bediende vroeg mij haastig welke bestemming ik had en op welk uur. Toevallig was het voor dezelfde vlucht als dat koppel en zíjn haast was dus ook míjn haast. De ambtenaar zorgde direct voor mijn instapkaartje maar de vent bleef maar naar mij staren. Ewel, waddist, wilde op mijn schoot meereizen misschien? Terwijl ik hem duidelijk de bult in mijn broek toonde. Gá in de rij staan, "seu estúpido" (ik had dat al eens eerder voorgesteld aan een vrouw, ook op de luchthaven, enkele jaren eerder, terwijl ik in stond te schepen en zij zich opdringerig, persé vóór mij wilde persen om rapper bediend te worden. Ze had eerst verrast óm gekeken, terwijl het meisje aan de check-in een glimlach niet had kunnen onderdrukken en dan was die verschrikkelijk lelijke, opgemaakte, kalle, tierend weg gelopen omdat ze hare man zou gaan halen om mij eens deftig te beantwoorden. 't Kan me niet schelen, had ik haar nog ná geroepen, eraan toevoegend dat ik zelfs plaats had voor twee en dat hij waarschijnlijk toch een "potter" was om met zo een lelijk scharminkel getrouwd te zijn. Ik heb toen niet op haren vent kunnen wachten, maar 't schijnt dat hij achter mij gezocht heeft. Op het vliegtuig heb ik dan rap van hemd veranderd, want hij was politiecommissaris en in zo'n geval hebde toch nooit gelijk). Terugkerend op mijn geval van vandaag: nadat ik mijn ticket had ontvangen heb ik de bediende nog gewaarschuwd dat de volgende in de rij dát meisje daar was, dat eerst vóór mij had gestaan, maar ze had ook eerst háár zaken niet zelf verdedigd. Diene viezerik heeft dan nog eens vijf verdere minuten moeten wachten, tot hij bediend werd. Dat verstrekte mij tijd genoeg om terug kalm te worden, nogmaals mijn hemd te vervangen, mijn donkere bril op te zetten (met glazen die gelijken op de bodem van een wijnfles), een dikke boek (met grote letters) onder mijn oksel te schuiven, mijn pruik in goed overwogen verwarring te brengen en mijn dikke lippen op een puntje te spitsen om daarna met mijn tong op mijn gehemelte een zuigend geluidje te doen klinken, mijn schouders wat achteruit trekkend en mijn borst wat naar voren, terwijl met mijn heupen naar achter en naar voor wiegend, duidelijk een onzedelijke beweging ná bootsend, allemaal om te bewijzen dat ik echt bestond, geen schrik had van niemand en genoegen vond in het leven. Eens in het vliegtuig, terwijl hij zijn bagage aan het arrangeren was in het rek, heb ik hem nog ne keer een extra ferme stoot in zijn lenden gegeven, terwijl ik voorbij passeerde, maar hij heeft er blijkbaar niet op gelet...
In verband met één van de vorige post's (D. en de Beerput) en na zorgvuldige herlezing, voel ik mij verplicht er aan toe te voegen dat ik niet altijd een geschikte doek ter hande had, terwijl ik, alleen in mijn slaapkamer, mijn gedachten liet beheersen door vuile boekjes. Meerdere keren waren de korte sokken van F., die doelloos op de grond, onder zijn bed, lagen, mijn reddende oplossing en op zijn minst ene keer heeft onze wijze broeder er over geklaagd tegen onze niet begrijpende Mama, dat zijn kousen nog nat waren.