Een jongen van 18 kwam thuis met een Porsche Cabrio. Zijn ouders stonden perplex.
- Hoe komt ge aan die auto? - Vanmorgen gekocht voor 15€. - Wablieft? Van wie? - Van de nieuwe buurvrouw. Ik reed langs met de fiets en ze vroeg of ik de Porsche wou kopen. Ik had 15€ op zak en het was in orde. Papieren en al, grinnikte hij, dik in orde!
Dit is niét in orde, dachten de ouders. De vader stapte onmiddellijk naar de nieuwe buurvrouw. Ze was in haar voortuin aan het werken, gladiolen aan het steken.
Gladiolus Bed Kent Wallis, USA
Hij stelde zich voor als de vader van de jongen van de Porsche van 15€ en vroeg onrustig en bedrukt : waarom?
- Wel, antwoordde zij rustig en sereen, vanmorgen mailde mijn man me dat hij dringend geld nodig had. Hij vroeg me om de Porsche te verkopen en hem het geld over te maken. Ik dacht dat hij op zakenreis was, maar een vriendin tipte me dat hij er met de secretaresse vandoor is. Dat heb ik gedaan, de Porsche verkocht. En ik heb hem het geld overgemaakt. Als ge me nu wilt excuseren Mijnheer, mijn gladiolen wachten.
Als overzees transportbegeleiders, zeelieden dus, hadden wij af en toe recht op iets feestelijks aan boord. Al minstens bij officiële feestdagen.
Met de komst van bemanningsleden uit goedkope loonlanden hebben de Belgische feestdagen zo wat aan feestelijkheid ingeboet. Een Filipijnse kok kon wel bijgestuurd worden door de kaptein, op voorwaarde dat die kaptein belangstelling had voor de huishouding aan boord. Als een kaptein ongeïnteresseerd was en de huishouding op zijn beloop liet -en die zijn er!- dan was het menu die avond zonder extraatjes. Hoogstens kwam haastig een fles wijn op tafel en gegarandeerd moest dan nog wijnglazen gezocht worden ook. Wijnglazen die stoffig uit de doos kwamen.
Zoiets is een afknapper, vooral voor de mensen van de departementen die die dag hard hadden moeten werken.
Wat is hard werken? In tropische temperaturen een piston vervangen bvb, dat is zwaar werk. In goed algemeen scheeps heet het een piston 'trekken'. Dwz een zuiger uit een cilinder halen en de nieuwe zuiger in de cilinder laten zakken. Een zuiger weegt gemiddeld 4 ton.
Er moet doorgewerkt worden want het schip wordt stil gelegd (is op drift) en dat mag niet veel langer duren dan 8 uren want tijd is geld en hoe verder het schip afdrijft van de koers, hoe meer brandstof het kost om weer op koers te raken.
Zo om de twee uren moeten de mannen een droge overall aan, de vorige is doorweekt. Zorgen voor propere en droge overalls was die dag mijn job. De overalls moeten én gewassen en gedroogd zijn. Drogen alleen is niet genoeg, dan drogen de zoutkristallen van het zweet in het textiel. Wie in zo'n overall weer aan het werk gaat heeft scherpe kristallen in de stof zitten. En de huid is zo al geïrriteerd door overmatig zweten en frictie. Die kristallen kunnen ze missen want die kunnen de huid doen bloeden.
'k Heb een paar foto’s terug gevonden. Niet van beschadigde of gekwetste huid, of van de werkzaamheden in de machineruimte maar een stilleven van 1 mei 2007, de laatste overall van de dag, die van LM.
zie bijlagen voor foto 01.jpg & foto 03.jpg
De overall hangt te lekken van het zweet, daarom gaan de pijpen ín de doos. Onderin de doos ligt een opengesneden plastic zak met daarop lagen papier van oude tijdschriften, als absorberend materiaal.
zie bijlage voor foto 07.jpg
We hebben vier contracten gedaan op dat schip. Alles samen geteld hebben we er meer dan een jaar gewoond. Die cabine kende ik door en door, aan een piep of een krak in het schot of in het meubilair hoorde ik dat we van toerental veranderd waren.
Over wat op deze foto's allemaal te zien is kan ik nog veel vertellen. Maar dat is voor later misschien. Andere keer. In 2010 werd het schip ontmanteld.
Er woont een vrouw in Drenthe, die heeft iets tegen lente door 't echtelijk gewiebel van toen haar kwistenbiebel. Verdorie, gij blijft binnen ! want ze kende hare sjarel Toen moest hij iets verzinnen. En hij heette Karel.
Er kwam een hobby voor de pinnen: tussen de biezen en de wisse zou hij gaan leren vissen. Dat verzet toch wat de zinnen. Daar aan die waterkant was 't hem wel wat stil. Er kwam een juffer zeer charmant, en zij gingen van de bil.
Het ging ook over cente, en wat hij daarmee dee. Want los van alle rente studeert daarvan een kind of twee Hij 'koos' voor zijn gezin, zei hij dan zonder schroom Maar wie trapte daar nog in. Nu zit hij in een home.
Lang na 't gedoe in Drenthe hoopt hij op de ouwe-trouw en natuurlijk op de cente van zijn gewezen vrouw.
'k Bedacht dat een bepaald soort kriebels ook het ineenstuiken van een gezin kan veroorzaken en ook bijna het failliet van het huishouden. Voor mij is het rijmsel bitter in een kleedje. Hetgeen hierboven staat is echt gebeurd. Nu rekent hij op haar loyauteit 'for old times sake' en 'ik ben toch de vader van de kinderen'. Dat soort uitlatingen. Pure zelfzucht en arrogantie, zelfs 30 jaar na datum nog.
Alleen was het niet in Drenthe. Natuurlijk gebeurt zoiets evenzeer in Drenthe, maar van dié mensen heb ik het telefoonnummer niet. En zo is dat rijmsel er gekomen: waar gebeurd, in een ander kleedje en niet in Drenthe. En 't was ook niet in de lenthe.
Dat Koen Crucke een glas champagne drinkt voor een optreden, heb ik ooit ergens gelezen. Of iemand van de drie tenoren dat ook deed weet ik niet. Maar ik herinner me wel een filmke over een gezamenlijk optreden (1994), waar de heren zich danig goed lijken te amuseren.
Vlnr : Placido Domingo, José Carreras, dirigent Zubin Metha, Luciano Pavarotti Eerst staan ze wat te bedisselen, alsof er geen repetities geweest zijn, alsof niet alles al vast ligt. Pavarotti mag dan beginnen. Het lied is per slot zijn handelsmerk sinds lange jaren.
Op 00min49 schiet Domingo in gang. Hij chargeert à la belcanto. Het publiek apprecieert die knipoog blijkbaar en Pavarotti kan er zelf ook mee lachen. Carreras lijkt opeens heel klein, tussen die twee vocale bulldozers De twee groten beslissen (01min31) dat die kleine in het midden, ook eens iets mag zingen.
De drie divo's, in de gloriejaren van hun carrière, staan zich daar te amuseren gelijk zottekes. Ligt het aan dat glas champagne ? Geen idee.
Wanneer Pavarotti dan helemáál de belcanto-toer op gaat (02min12), wanneer hij puur stem acrobatieën gaat presenteren ipv het lied te zingen, dan gunnen de twee anderen hem wel zijn momentje van patserij, maar ze verbergen niet wat ze ervan vinden. En dat zij zoiets ook kunnen. En even luid! Op 02min46 geven de twee dan volle petrol. En Pavarotti lijkt zich af te vragen wat die twee plots bezielt.
Waarom heel die uitleg? Omdat ik graag vertel waarom ik dit filmpje zo speciaal vind. Het gaat uiteindelijk over patserij. Meer is dat niet. Over hanig gedrag. In smoking, maar wel hanig puur natuur, onder het mom van cultuur.
Klank aanzetteuh! Want dit is de zondagmiddag muziek van vroeger, Opera en Belcanto. Al is het hier eerder opera >< belcanto : https://www.youtube.com/watch?v=ERD4CbBDNI0 03min34
Om 08h30 kwam ik terug van het supermarktje op de hoek en ik zag op het tuinpad naar de voordeur een piepklein kistje liggen. Ongeveer 4 of 5 cm breed. Gelukkig kijk ik waar ik mijn voeten zet -ik moet wel- of ik had er op getrapt.
mini-werkbak 'k Nam het bakje mee naar boven om het aan LM te laten zien. We deden het open. Hij was vol bewondering voor de precisie waarmee de miniatuurgereedschappen gemaakt waren. De schaaf was scherp genoeg om een potlood te villen. (zie foto) Iemand gaat hier naar zoeken, zei LM, iemand gaat dit missen. Dit is niet zomaar speelgoed.
Daarom hingen we een briefje aan de bel, op de voordeur én op onze brievenbus helemaal vooraan, dat we het miniatuur-werkkistje gevonden hadden en dat we ook bereikbaar waren per telefoon nr 03/ enzovoort.
Het dinkje had ik in de blauwe rommelschaal gelegd, een keramiek die met mijn ouders ooit van Kreta meegekomen is maar waarvoor ik tot mijn schande nooit echt een gebruik gevonden had. 's Anderendaags wou ik het werkkistje meenemen om aan mijn schoonzussen te laten zien. Het was weg. Mysterie. Er had niemand aan de deur gebeld en niemand had ons getelefoneerd ivm de mini-gereedschappen.
Het was een kabouterkistje, zei achteraf iemand die thuis is in dat soort dingen. Had iemand van de kabouters dan gezien dat ik het opraapte?
Hoe ze zijn binnen geraakt weet ik niet, maar ze hadden hun gereedschappen terug. Dat was natuurlijk het belangrijkste. Én … alle scharnieren van al onze binnendeuren waren gesmeerd. m – EZW-10/2013 – naar een idee van DSP - https://www.pinterest.com/pin/523050944203732633/?lp=true
Begin vorige week kwam ik van de krantenwinkel en zag op de terugweg dat in voortuin, nummer zoveel, die rijen puntige tulpen eindelijk uitgebloeid waren. Zelf hebben we geen tuin maar wij beschouwen ons wel als kijkgerechtigd wat betreft voortuinen. Daar dienen voortuinen voor, om naar te kijken.
Drie weken geleden, toen LM en ik op weg waren naar het restaurant, hand in hand, stonden die tulpen nog in volle bloei. Op rijen van drie. Het zijn grote tulpen, de koppen vlammend rood met knalgeel, op een erg korte stengel. Buiten agressieve koppen hebben ze dus ook een gestuikte gestalte. Klaar om aan te vallen. En de blaadjes lopen uit op een punt. Een scherpe punt. Dat zijn geen bloemen meer, dat zijn rijen bebloede dolken. Zéér antipathieke tulpen, daarover waren LM en ik het eens.
Goed, die puntige lelijkerds zijn uitgebloeid, dacht ik, dat moet ik hem subiet vertellen.
In een fractie van een seconde opnieuw die gapende oneindigheid, zwart. Vertellen? Aan wie? Vertellen aan wie?
Het enige reële was stilte. En rauwe pijn. Oeverloze pijn. Oeverloos als mist en duisternis.
Verdwenen de geciviliseerde Nep-Energie en Simili-Smile. Verdwenen in de donkere pijn, in die oude bekende.
Heel mijn zorgvuldig opgebouwde positivo-houding van de afgelopen weken: nep, kunstmatig. Al mijn opgewekt gebabbel: pure peptalk, vitrinetaal. Dat idioot-energiek glimlachen: vermoeiend zelfbedrog. Die zalvende spreuken van dertien in een dozijn, dat oppervlakkig BZN-gekwek: namaakhouvast die wegglijdt bij het minste schokje, ongeschikt voor dagelijks gebruik wegens niet stevig, niet echt, niet realistisch.
Ik stond daar met enkel mezelf, weer eens, nu zonder het zelfbedrog en de franje.
Ik ben thuisgeraakt. Heel traag. Op automatische piloot. Mijn voeten kennen de weg. Mijn handen kennen de sloten. Mijn jas kreeg ik niet uit. De pijnscheuten volgden elkaar op. Ze hebben een eigen ritme. Door de golven van zwart ging de telefoon. Ik heb opgenomen.
De zoveelste met 'goede raad': ik moest er zó over denken! ik mocht het niet zús bekijken! ... een en al uitroeptekens. Positief gejodel. Ongenadig zijn die raadgevingen over hoe ik moet. Over hoe ik niet mag.
De situatie op de 'juiste' manier bekijken en overdenken, volstaat dat? Is het zo simpel? Ik had het over pijn. P.IJ.N. Pijn verdwijnt niet met sussende prietpraat. Oneindig moe wordt ik van die gedachteloze bemoedigingetjes. Zo verschrikkelijk-oneindig-moe dat ik blij ben dat ik zo'n lang woord tegenover niemand nog moet uitspreken. Blij, wat een woord.
Na dat telefoongesprek (gesprek?) heb ik de stekker uitgetrokken. En mijn jas weggehangen.
Wat ik moet vinden is energie. Die zal ik ergens uit mezelf naar boven pompen. Maar dat gaat traag. Dat vraagt tijd. In alles ben ik nu weer zo traag. Als ik die trage tijd niet krijg, dan neem ik hem.
We zullen herbeginnen, de oude bekende en ik. Dit ga ik uitzieken op mijn eigen tempo. Deze keer zonder al die opgedrongen franje. Deze keer met mijn ogen open. Dus opnieuw bang.
mygod, wat ben ik bang
… Over bovenstaande tekst : In 2004 heb ik die tekst ergens ingezonden en het schrijfsel was voor mij gewoon een oefening. Wat het thema daar toen was weet ik niet meer maar ik wou toen weten hoe donker ik kon gaan. Vrij donker, zo bleek want er kwamen een flink aantal ongeruste replieken over de inhoud, niet zozeer over de schrijfoefening. Iemand was toen zelfs zeer verontrust. (Sorry Chris).
Om een soortgelijke situatie te vermijden zette ik in 2016 het oorspronkelijk jaartal in de titel. Toen wéér een aantal mensen schrokken heb ik gedacht dat ik voor sommige vertelsels moest stoppen met in de eerste persoon te schrijven.
Want de ik en de LM in de teksten zijn even vaak personages als personen, niet alles is waar gebeurd. Soms zou ik beter in de derde persoon schrijven, dacht ik. Maar dan hou ik het niet pakkend. En dat is de bedoeling van een tekst, vind ik, dat men de lezer meeneemt tot aan de slotlijn.
Mijn ouders hadden elk een platenwinkel en vanaf '65 kon ik helpen. Eerst achterin de winkel, na de vier jaar muziekgeschiedenis ook in de bediening.
Ze zaten elk aan de andere kant van het muziekspectrum, want de twee winkels hadden een totaal ander kliënteel. In de winkel van mijn Ma was het geraden de schlagers en de hits te kennen. In de winkel van mijn Pa was het geraden kleinkunst en klassiek te kennen. En het religieus repertoire. En de volksmuziek. En, en, en ...
In '69 was ik 17 en er komt de zoveelste cliënt naar de Pastorale vragen. Wijzer geworden door vorige vergissingen en om te weten naar welke afdeling van de winkel ik me moest begeven vroeg ik eerst - De Pastorale van Beethoven of de Pastorale van List, meneer? - Liszt heeft geen Pastorale gecomponeerd, juffrouwke. - List zíngt de Pastorale, meneer. - Ah, gezongen? ... van Liszt? - Ja meneer … (Ge zoudt er van opkijken hoe lief ik kon glimlachen, ooit. We wandelden richting luisterlied-kleinkunst) - Door hemzelf zeker? (Weeral neerbuigend) - Door haarzelf, meneer. ( Binnenpret) List is een vrouw hé, meneer, en ik toonde de hoes.
LP
Klantvriendelijk was mijn gedoe niet en kassa-vriendelijk zeer zeker niet. Mijn Pa had het moeten weten! Maar ik kon het niet laten. Eindelijk kon ik die hautaine vent eens doen struikelen, want List heeft wel degelijk een Pastorale.
Wij hadden een tante die sopraan was bij het koor van nir/brt/brtn. Zij heeft talloze anekdotes verteld, moppen, grappen en misverstanden die iets met de muziek zelf te maken hadden, of met de repetities of met de uitvoering.
Op een keer moesten ze een werk instuderen van Leos Janacek, een Tsjechisch componist. Een aantal eigenaardige kinderrijmpjes. In het Tsjechisch. Het werk heet Rikadla, gecomponeerd in 1925.
"Voor de vertoning van de rijmpjes liet Janáček zich inspireren door enkele tekeningen van Josef Lada en Ondřej Sekora in de kinderbijlage van het tijdschrift Lidové Noviny. Janáček zou erop aangedrongen hebben om deze afbeeldingen af te drukken bij de partituur, en om ze te projecteren bij concertvoorstellingen, maar zover is het niet gekomen."
originele illustratie werd in 1975 gebruikt voor de LP-hoes
Er kwam een Tsjechische taalcoach, kwestie van hun uitspraak in het Tsjechisch zo wat aanvaardbaar te houden. Of liefst foutloos, want de gastdirigent zou ook een Tsjech zijn. En er waren opnames gepland. Foutloos dus. Liefst vlekkeloos.
De coach legde zijn ziel in de vertaling : Een vertaling bestuderen was eigenlijk niet echt nodig, want voor de koorleden was vooral de uitspraak van belang, niet zozeer de subtiliteiten en de tournures in de tekst. De vertaling was ook niet eenvoudig aangezien het over een soortement nonsens rijmsels gaat, als ik goed begrepen heb in de boemsilila-sfeer, maar dan een lichtelijk grimmige variant. Na verloop van tijd bleek dat de man geen dictieleraar Tsjechisch was, maar een vertaler. Tja.
Hoeveel sessies er geweest zijn met die meneer en hoeveel tijd er aan de 'uitspraakoefeningen' besteed werd weet ik niet maar toen het koor een eerste repetitie had met de gastdirigent hemzelve tikte die direct af : heel het koor had vlot en professioneel de uitspraak van de vertaler overgenomen in de overtuiging dat die man standaard-Tsjechisch sprak. Maar! Die man had niet alleen een accent, hij had ook een spraakgebrek. Heel het koor zong een soort comedy/parodie Tsjechisch. Voor de opnames totaal onbruikbaar. To-taal on-bruik-baar. Hoe dat opgelost werd weet ik niet.
'k Moest dat vroeger al eens doen, gelijk mijn zus Tina ook, alleen formuleerde ik het niet zo beschaafd als zij. "Neem me niet kwalijk …" zo formuleerde zij dat. Ik nam het mijn bezoek juist wél kwalijk dat ze me verplichtten onbeleefd te zijn. "Mannekes, na dit glas zet ik ulle de deur uit!" Ziezo. Als iemand niet uit zichzelf voelt wanneer het genoeg geweest is, mag ik een ietske duidelijker zijn dan beleefd. Vind ik.
LM keek telkens ongelukkig wanneer ik het zei, maar was wel opgelucht wanneer ze de deur uit waren. En het waren telkens dezelfde twee hé.
In het begin bestond de man het nog om een tegenwerping te maken (in ons eigen kot, begot) - Oe? Golle zettoch oep congé…
Ja, wij hadden vrijaf van het schip. Ja, wij waren met verlof. Maar dat betekende niet dat we met vakantie waren. Er moeten 's anderendaags een aantal dingen doorgaan, boodschappen en huishouding. Er zijn afspraken bij tandarts, oogarts, verzekering, garagist-&-etc. Er zijn verplichtingen allerhande.
Een paar maanden Verlof in België, betekende niet dat we een paar maanden vakantie konden houden. Dat heb ik hen eens heel duidelijk moeten uitleggen, dat verlof niet vakantie betekent.
En al betekende het vakantie, dan wou dat nog niet zeggen dat we moesten (blijven) genoegen nemen met het gezelschap van mensen die zichzelf daarvoor prima geschikt vinden.
We zien die mensen niet meer sinds '99. Dat kwam door iets gans anders hoor. Maar evengoed, het is wel rustig zo. We hebben hen nog niet gemist.
Eigenlijk kwamen er élk platenseizoen (sept/okt) fantastische platen uit en met het blasé van de jeugd vond ik dat de gewone gang van zaken. In 1967 List zingt Theodorakis (vertaling Lennaert Nijgh & Cees Nooteboom) In 1968 Liesbet List Pastorale In 1969 List zingt Brel (vertaling Ernst van Altena) Ik dacht dat zoiets een eeuwigheid zou doorgaan, zoals ook fruit geoogst wordt in de herfstmaanden. Goede muziek en rijp fruit, dat ging samen. De productie van kwaliteitsteksten zou eeuwig blijven duren … die illusie had ik zo’n twee generaties geleden.
Wat me nu, ongeveer 50 jaar later, opvalt is dat List haar stem van toen me soms iel lijkt. Veel minder krachtig dan ik me meende te herinneren. Misschien ligt het aan de opnamekwaliteit van toen en aan de digitale herwerking.
"Van Altena was een zeer productief vertaler; hij is vooral bekend geworden als vertaler van Franse gedichten en chansons. Hij heeft vrijwel alle chansons van Jacques Brel vertaald.
Jacques Brel heeft Ernst van Altena omstreeks 1967 het auteursrecht verleend van alle bestaande en toekomstige vertalingen van zijn liedjes in Nederland, ook als die vertalingen helemaal niet door Ernst van Altena maar door derden gemaakt waren of zouden worden. Hierdoor werden met name de Brel-vertalers Lennaert Nijgh, Willem Wilmink, Ivo de Wijs en Peer Wittenbols benadeeld. Dit contract is uniek in de geschiedenis van het auteursrecht.
Andere chansonniers van wie hij werk vertaalde zijn onder meer Georges Brassens, Barbara, Guy Béart, Gilbert Bécaud, Jean Ferrat, Charles Aznavour, Boris Vian en Anne Sylvestre; in totaal heeft hij naar eigen telling zo'n 1500 chansons vertaald. Verder vertaalde hij toneelstukken van onder meer Edward Albee, Molière en George Bernard Shaw, klassieke Franse poëzie van François Villon en Charles D'Orléans, scabreuze poëzie (verzameld in de bloemlezing Jij goudgepunte lans) en middeleeuwse boerten (De jongeman met twaalf vrouwen) en klassieke werken zoals de Roman van de roos en Chaucers Verhalen van Canterbury.
Opmerkelijk is het zeer grote aantal vertalingen dat hij in de periode 1985-95 gemaakt heeft, 150 titels in tien jaar, terwijl hij zelf bij herhaling vier vertaalde boeken per jaar een goede norm zei te vinden en zich weerde tegen de gedachte dat vertalen een gemakkelijke haastklus is ”.
'le muscat du dimanche ne les fait plus chanter' - het zondags glaasje port maakt niet meer dol of zot - met dank aan FIV m – HiH-03/2016, bijgewerkt - https://nl.wikipedia.org/wiki/Ernst_van_Altena
“Eet nu maar de worteltjes, dat is goed voor je,” zegt de verpleegster. Een jong meisje met blonde krulletjes en een onschuldige blik in haar ogen, dat aan het begin van haar leven staat. Het is haar laatste ronde en als ze klaar is kan ze eindelijk naar de Ikea. Nog even en ze betrekt met haar vriend het pas gekochte huis en dan kan het leven beginnen, maar dan moet ze eerst deze vervelende man zijn avondmaaltijd voeren. Ongeduldig vist ze met een lepeltje de worteltjes van het bord en houdt het voor zijn gerimpelde mond. Twee waterige ogen, ooit felblauw maar nu vaal en grijs, staren naar de worteltjes. Hij houdt niet van worteltjes. Nooit van gehouden. Niet toen hij jong was en zeker niet nu hij oud is. Hij heeft eigenlijk helemaal geen trek meer de laatste tijd. Na een paar happen zit hij vol, maar hij heeft geen zin om dat aan de verpleegster te vertellen. Ze luistert toch niet. Ze ziet alleen een lastige oude man die zijn worteltjes niet wil eten. Hij keert zijn hoofd af. De verpleegster zucht en zet het bord op het dienblad dat boven zijn borst hangt. “Dan moet je het zelf maar weten,” zegt ze vinnig en loopt de kamer uit.
Je, zegt ze. Niet u, maar je. En daar komt het uiteindelijk allemaal op neer. Als je maar oud genoeg wordt, gaan ze vanzelf weer je zeggen. De oude man draait zich op zijn zij en grimast even van de pijn. Iedere beweging doet pijn. Daar had hij vroeger toch nooit last van. Hij heeft een kamer voor zichzelf alleen in het verpleeghuis. Betaald met het geld uit zijn eigen bedrijf waar hij zijn hele leven hard gewerkt heeft. Mooie tijden waren dat. Zware tijden, maar mooi. Aanzien, dat had hij, en respect, daar draait het uiteindelijk allemaal om.
Door de open deur ziet hij een aantal mensen door de met tl-buizen verlichte gang lopen. Ze lachen. Waarschijnlijk net op bezoek geweest bij hun opa, oma, vader of moeder. Hoe lang heeft hij zijn kinderen al niet gezien? Zeker al een maand niet. Niet dat het erg is. Ze hebben allemaal hun eigen leven, maar hij mist ze wel heel erg. Het zo begeerde aanzien en respect vallen in het niets bij de glimlach van je eigen kind. Niets is zeker in het leven, helemaal niets, behalve dat je als vader je leven zou geven als je daarmee je kinderen pijn zou kunnen besparen.
Ja, hij mist zijn kinderen, maar nog meer mist hij Elly. Samen met Elly kon hij alles aan. Elly was de spil in zijn leven waar alles om draaide. Ze gaf hem de kracht om iedere nieuwe dag met opgeheven hoofd tegemoet te treden. Eén blik in haar ogen en alles werd bijzaak. Vijfenveertig jaar lief en leed. Vijfenveertig jaar samen lachen en samen huilen. Wat zeiden de doktoren ook al weer? Haar hart wil niet meer. Haar geest is sterk, maar het lichaam is zwak. En dat was dat. Twee zinnetjes die het einde beschrijven van de persoon waar niet genoeg woorden voor bestaan om haar te bedanken voor alles wat ze voor je heeft betekent!
En daarna? Daarna wil je niet meer. Alles, zelfs de kleinste dingen, herinneren je aan de tijd samen. Jonge mensen snappen het niet. Zelfs zijn kinderen snappen het niet. Uren alleen in je huis. Niets te doen behalve treuren. Te oud om nog iets te gaan ondernemen en eigenlijk ook helemaal geen zin om het huis uit te gaan. De welkome afwisseling als je kinderen langskomen helpt je de weken door. Maar na een paar maanden word je een zeur. Vinden ze dat het tijd wordt dat je verder gaat met je leven en pakken ze hun eigen leven weer op. Dagen alleen worden weken alleen en de weken worden maanden. Slecht slapen, veel piekeren, heimwee naar de vrouw die je leven compleet maakte, eisen hun tol op je oude lichaam en voor je het weet lig je aan de hartbewaking in een groot ziekenhuis. De geest is zwak, maar het lichaam nog niet. Meneer is te oud om nog alleen thuis te blijven en heeft constante verzorging nodig. Moeilijke blikken bij de kinderen. Ze hebben het druk. Geen tijd voor een oude man. Het woord verpleegtehuis valt steeds vaker en je bent terug bij af. Behandeld worden als een klein kind, alleen nu door meisjes die jong genoeg zijn om je kleindochter te zijn.
Hij opent zijn ogen. Het bord met de worteltjes is weg. Weggehaald terwijl hij sliep. Hij slaapt te veel, het leven glip door zijn vingers, maar er is ook niets anders te doen. Door de deur op de gang klinkt muziek. Verbaasd slaat hij de dekens terug en stapt uit bed. Op blote voeten loopt hij naar de deur. De vloer is koud. Hij merkt het niet. Muziek in een verpleegtehuis? Dat is heel erg vreemd. De gang is verlaten. Zelfs het bureau waar altijd de nachtzuster zit is leeg. De muziek komt uit de recreatiekamer waar de tv staat en tijdschriften liggen. Waar hij af en toe stil voor zich uit staart en net als alle andere patiënten zijn tijd uitzit. Hij loopt de ruimte in. Er is een feestje aan de gang. Veel mensen in feestkleding. Ze praten en lachen. Vrolijke gezichten. Aan de zijkant van de kamer is een bar verschenen en muziek klinkt uit twee grote zwarte boxen. Niet die herrie die ze tegenwoordig produceren, maar mooie klassieke muziek. De muziek waar hij altijd van heeft gehouden. Het duurt even voordat hij doorheeft dat hij iedereen in de kamer kent. In de loop der jaren uit het oog verloren, maar allemaal mensen die ooit iets hebben betekend in zijn leven.
Daar staan Hans en Gerrit, vrienden met wie hij in de tweede wereldoorlog samen heeft gevochten. Ze zien hem en zwaaien. Hij zwaait schuchter terug. Nu ziet iedereen hem en ze komen op hem af. Ze schudden zijn hand en groeten. “Hoe gaat het?” zeggen ze, en “lang niet gezien.” Hij schudt de hand van Kees, zijn jeugdvriend. Van Margaretha, zijn eerste liefde. Meer en meer bekenden komen op hem af en een warm gevoel overspoelt zijn oude lichaam. De pijn waar hij al zo lang mee leeft dat ze een deel van hem is geworden, is weg. En daar, daar bij de deur ziet hij haar. Hij loopt langzaam op haar af. Bang dat als hij te snel loopt ze weer verdwijnt. Tranen van geluk stromen over zijn wangen. “Elly,” zegt hij zachtjes, “Elly, ik heb je zo gemist,” en hij neemt haar in zijn armen. In de recreatiekamer gaat het feest nog lang door.
De verpleegster op de ochtendronde komt zijn kamer binnen met het ontbijt en ziet meteen dat ze deze keer geen lastige man hoeft te voeren. Ze loopt de gang weer op en belt de hoofdzuster. De familie moet ingelicht worden en een berichtje gaat naar de administratie, simpel en kort: kamer 315 is vrij.
In het huis van Laura en D moest de stilte al eens georganiseerd worden, het was iets waar afspraken over gemaakt werden. Soms werd het stilte aan tafel. Soms werd het een stille namiddag. Hoe dat in de praktijk van elke dag verliep weet ik niet, maar de intentie was er in elk geval. Vooral wanneer de kinderen ouder werden en er gestudeerd moest worden was stilte belangrijk.
Lien had een neus voor de besognes van haar oudste broer en zij hield de andere gezinsleden daarvan op de hoogte. Ze denderde de keuken binnen en meldde luid en duidelijk dat we stil moesten zijn omdat Pieter iets aan het voorbereiden was voor zijn stage.
De kamers liggen aan de andere zijde van het gebouw, maar ze kwam aan deze zijde van het huis alvast zeggen hoe het ginder moest. - Hoe weet ge dat? vroeg Laura. - Ik was bij hem, hij heeft het gezegd. - Waar is Steven, vroeg Laura. - In zijn kamer. - Maakt hij lawaai? - Nee. Aan Steven kon het dus niet liggen …
Lien was buiten adem van bezorgdheid over Pieter en zijn stage en alles wat er mee te maken had, want hij zou voor drie maanden naar Zweden gaan en dat schikte haar niet echt.
Uma (da's de jongste) stond appeltjes te snijden voor een taart en liet zich ook horen. - Ge moet hier zo niet komen binnenstormen en iedereen doen schrikken, zei ze. Dat is niet stil. - Maar hiér moet ge niet stil zijn! Gínder moet ge stil zijn! riep Lien en ze wees naar de andere kant van het huis. - Hier ook, antwoordde Uma. - Hier ook? - Ja, antwoordde Uma kort. - Ja? Waarom? - Om-dat-dat-bé-ter-is, schreeuwde Uma plots. Zo verdedigde zij haar Zen-moment met de appelschijfjes. Gebelgd verdween Lien uit de keuken. Met slaande deur.
Uma is veel rustiger van aard dan Lien, maar iemand die ietofwat keukenmes in de hand houdt zou ik niet doen schrikken door roepend binnen te komen. Ik keek naar Laura. - Zo wordt hier stilte georganiseerd, zei ze laconiek.
'k Vraag me af hoe dames in tropische regionen hun kapsel goed houden. Gedurende 31 jaar heb ik mijn haar kort tot ultra-kort moeten dragen omdat ik er anders na verloop van tijd uitzag als een vogelverschrikker.
LM & scheepsgezellen raakten geleidelijk aan gewend aan het zicht, en ikzelf ook, maar eens tegen de kaai merkte ik aan de reactie van de mensen uit de bewoonde wereld dat er iets niet klopte, bovenop mijn hoofd. Daar stond dan al een yucca rostrata te pieken.
Daarom hield ik mijn haar beter zeer kort, anders schrokken die mensen zo, in elke haven van de wereld. Naarmate het contract vorderde mocht het wel groeien maar tegen einde-contract leek ik dan op een ongebreideld enthousiaste chlorophytum capense.
Na aankomst in België werden we verondersteld ons binnen de 48 hrs te melden bij de rederij. Waarom dat zo was weet ik nog altijd niet, die 48 hrs. Op kantoor kon men dan aan het kapsel zien wie de zeelieden waren die kwamen om aan te monsteren en zij die terug kwamen van zee. Het verschil was duidelijk: de bohemer-kapsels kwamen van zee.
"Ge kunt toch eerst naar de kapper!" Oja? Wanneer men op een donderdag of vrijdag toekomt in Zaventem, krijgt men bij geen enkele kapper nog een afspraak. Daarbij, we wilden eerst de jetlag uit ons lijf slapen. First things first.
Als eens een stilte horen groeien? De stilte groeide aan het uiteinde van de tafel waar de vier heren zaten. Bij hun dames bleef het gesprek doorkabbelen.
- Waar ligt dan het Sint Paulus pleintje ? vroeg iemand van ons. - Van waar komt ge? vroeg een andere. - Van de Ankerrui. - Parkeer ergens aan het Falconplein en doe de rest te voet. - En dan? - Op het Falconplein de eerste rechts, dat is de Verversrui en de eerste links, dat is de Oudemansstraat. Zo komt ge op de Sint Paulusplaats.
Bij de heren werd het stil. En het bleef er stil. Met geen woord hebben zij zich gemengd in die uitleg. Zij die gepassioneerd konden discuteren over de elvendertig afritten op de Parijse Periphérique gaven over de Verversrui en de Oudemansstraat geen kik. Zij leken in overpeinzingen verzonken, zij keken diepzinnig in hun bord dat leeg was.
- Zo loopt ge wel door 't Schipperskwartier, zei iemand van de dames. - Ja, maar 't is de kortste weg, zei de andere. - Ik ga gewoonlijk ook lang daar, zei nog een andere. - Ge zoudt er van verschieten wat er op de Ankerrui allemaal geparkeerd staat over de middag. - Ja, firmawagens ! lachte de ene. - Met het logo er op en al ! - Die gaan daar over de middag hun boterhammekes opeten !
Hilariteit aan ons uiteinde van de tafel. En stíl dat het bleef bij de heren ... onnozel stil. Hun slecht gespeelde argeloosheid was bijna beledigend. Alsof wij niet beseften dat zij heel goed wisten waar de rosse buurt van Antwerpen ligt.
Februari, nog vroeg op de avond maar toch al donker. De baby aan de andere kant van de muur lag weer te huilen, maar deze keer was ze voorbereid. Ze had babyvoeding in huis.
De moeder kwam bellen, en vroeg weer geld te lenen om eten te kunnen kopen voor de kleine.
Ze gaf haar een paar briefjes en zei "Weet ge wat, ik heb hier nog wat pudding, ik zal hem wel efkes bijhouden. Ga gij gauw eten halen." De vrouw verdween met het geld, zonder omzien naar het kind. Na de shot zou ze een aantal uren van de wereld zijn. Dat was zeker. En zo lang zou het kind dan gehuild hebben. Van honger. Dat was ook zeker.
Ooit was het anders in de woonblokken. Er woonden sukkelaars en dompelaars, maar er woonden toen geen junks. Nu wel. En junks zijn erger dan dronkaards. Dat wist ze. Op de sofa lag haar ma haar tweede roes van de dag uit te slapen.
Het kind sabbelde driftig elk lepeltje voeding binnen. Uitgehongerd. Het zweeg. Ze hield hem recht, het hoofdje op haar schouder. Zo bleven ze een tijdje zitten. Het kind viel in slaap. Ze legde een deken in een wasmand en een jas. Ze legde het kind in de jas en ritste die dicht. Ze legde er een handdoek bovenop.
Niet wakker worden nu, bad ze, nu niet wakker worden alstublieft kleine … Ik moet er anders uit zien, ik moet er anders uitzien, misschien hangen er camera's. Ze trok de jas van haar ma aan, ze zette een muts op en ze nam de kruk van wijlen haar grootvader mee. Dat kon moeilijk worden. Én het kind, én de kruk.
Ze nam de lift naar de garage. Het kind lag toegedekt, geen licht in de oogjes. Ze zette de wasmand op de achterbank, ze haalde de gordel er over en wrong zich achter het stuur. Naar de stad.
Ze reed niet door de Helmstraat maar parkeerde iets eerder. Ze stapte tot n° 93, moeizaam, met de kruk en met de wasmand. Ze legde het kind in de vondelingenschuif. Ze mankte verder, uit beeld.
Twee dagen later, in de ochtend, werden de kruk en de wasmand geplet met het restafval. Twee dagen later, rond de middag, toen de moeder kwam bellen, vroeg ze "Voor wat is 't?"
De politie kwam erbij natuurlijk. Of ze iets wist. Nee meneer, zei ze tijdens het gesprek. Vroeger woonden hier enkel sukkelaars, meneer, geen junkies, meneer. Die vrouw is een junk. En ge weet toch hoe junkies zijn, hé meneer.
Soepel kwam ze recht om hen uit te laten. Ze keek door het raam tot ze wegreden. Ze nam een kussen uit de zetel en smoorde haar stem. Hij is gered – hij is gered – hij is gered !
Natuurlijk kwam later de politie opnieuw, en opnieuw, maar het kind was nu in goede handen.
Toen Toppié nog een Toppiéke was logeerde ze regelmatig bij mijn ouders.
Ze was de peuterstoel al ontgroeid en een kleuterstoel was er nog niet. Voorlopig zat ze op een gewone stoel, bovenop de twee telefoonboeken en een kussen. Ze bleef enkele dagen, de telefoonboeken werden intensief gebruikt. Die dag was ik oppas.
Op een bepaald moment komt père briesend de woonkamer binnen: "Wie heeft de telefoonboeken niet op hun plaats gelegd, ’t is altijd hetzelfde in dat huishouden hier!" Mijn mond viel open om zoveel onverstand. De kleine schrok, begon te wenen en het was gedaan met eten natuurlijk.
Ik stond op, nam de kleine van het kussen en deed hem teken naar de telefoonboeken die daar al drie volle dagen dienst deden. Ik stapte naar het bureau, daar stond de telefoon, wachtte tot hij ging zitten met zijn kostbare telefoonboeken en zette de kleine op zijn schoot. "Los het op. En zorg dat ze gegeten heeft." Met jas en tas trok ik de voordeur achter mij dicht.
Een snikkende kleinkind op de schoot vertelde hem meer over zijn gedoe en gedrag dan ik ooit met een zinnige uitleg had gekund.
Dágen stilte in huis, vertelde ma later. Tot zijn volgende uitbarsting natuurlijk.
Hou nooit op met dromen, maar laat je dromen je leven niet beheersen. van P²
Een droom afschaffen, er definitief een kruiske over maken, is een vorm van afscheid hé. Zo hadden LM ik ooit het plan opgevat om vóór ons 50ste eens een paar maanden verlof op de Azoren door te brengen. In plaats van in België zouden we eens op de Vlaamsche Eylanden gaan uitblazen van het afgelopen contract.
“Vanwege de kolonisten uit het graafschap Vlaanderen die in de vijftiende eeuw voor het bevolken van de eilanden werden aangetrokken, werden de Azoren tot in de zeventiende eeuw ook wel Vlaamse eilanden genoemd, alhoewel de eilanden altijd Portugees gebleven zijn.”
Waarom het de Azoren moesten zijn weet geen van ons beiden eigenlijk nog. Misschien vanwege het klimaat, niet te warm.
“De Azoren hebben het gehele jaar door een constant klimaat, met weinig temperatuurverschillen. De temperatuur varieert tussen 14,0 en 24,8 °C, waarbij augustus de warmste maand is. Het zeewater varieert in temperatuur tussen 16,0 en 22,0 °C door het jaar, onder invloed van de Golfstroom.”
Of misschien omdat we de hoge en lage drukgebieden van de weerkaarten eens in het echt wilden zien? We weten het niet meer. Het was een droom voor OOIT. Er was geen haast bij.
In de woonkamer hangt nog altijd zeekaart n°1950 van de Britse Admiraliteit: Arquipélago dos Açores. Dat klinkt chic, die Admiraliteit, maar het is gewoon een afgeschreven kaart die ik meegebracht heb van aan boord. ’t Is wel een oorspronkelijke, de gravure van 1961 en nog zonder kleuren. Niet de satelliet-kaart. Tinten van grijs op een ivoorkleurige achtergrond. Ingekaderd in een ding van Ikea. Onderaan rechts zit een klein dondervliegje geplet, links van de publicatiegegevens. Misschien was dat een voorteken? De droom zou ook geplet worden in de volgende jaren.
De planning werd telkens verschoven naar de volgende verlofperiode. Ondertussen groeide de stapel documentatie en informatie. En we wilden er per schip naartoe. Per vrachtschip.
En toen zouden we plots 50 worden, officieel ons limietjaar. Gaan of niet gaan. Nu? De familiale verplichtingen wogen zwaarder. Toen hebben we een kruiske gemaakt over het plan. En we waren daar niet echt verdrietig om. Er waren teveel andere dingen aan de gang. Het was al zwaar voor de anderen dat we door de job telkens een paar maanden niet beschikbaar waren in het zorgtraject. Dan nog eens verdwijnen tijdens onze verlofperiode zou werkelijk zeer asociaal geweest zijn.
Hoewel iemand in de familie het wel deed, verdwijnen. Zij vond dat we met genoeg waren en ging elders overwinteren. Haar planning was totaal onbespreekbaar. Ze stuurde zonnige foto’s, dat wel.
Soms ben je in je fantasie succesvoller dan in de realiteit, dit komt omdat je dan teveel zaken ineens wil doen.van P²
Oja, dat is zo. Mijn hoofd ziet de planning gewoonlijk optimistischer dan mijn lijf. De planning 's morgens ziet er altijd beter uit dan het lijstje van gedane zaken op het einde van de dag. 'k Vergeet in te calculeren dat ik minder gefocust werk én dat ik telkens kleine rustpauzes moet inlassen. Er zit dus serieus rek op mijn feitelijk tijdsgebruik en hetgeen ik eigenlijk van plan was.
In mijn planning ben ik nog altijd vlot en vaardig als een geroutineerde veertiger. Maar rink aaneen doorwerken zoals toen is er niet meer bij. Dat weet mijn lijf van 66, maar mijn hoofd wil daar niet goed in mee. Het loopt achter. Misschien is mijn hoofd nog een beetje te jong voor mijn lijf ?
Toen ik als kind naar de kapster mee ging met Ma werden in een stoel twee telefoonboeken gelegd, daarop kwam een kussen en daar bovenop werd ik neergepoot. Want kinderstoelen bij de kapster bestonden daar nog niet. Die waren ook niet nodig, er waren immers de telefoonboeken. Dan kreeg ik zo'n cape om zoals de groten en daar zat ik dan te genieten.
Thuis moest ik om in de spiegel te kunnen kijken, klimwerk verrichten. Bij de kapper werd ik op een troon geplaatst en keek daar recht naar mezelf en vooral naar alles wat achter mij lag en wat daar gebeurde.
Thuis hadden we zo geen opstelling, spiegels waarin zich een ganse wereld in afspeelde. En die wereld zat vol speciale geurtjes ook. Allemaal lekkere moleculen die de luchtwegen kapot bombardeerden maar dat wisten we toen nog niet. Thuis was er enkel het spiegelbeeld in de gang. Haartjes kammen en klaar. De spiegel van de badkamer hing te hoog. Bij de kapster gebeurde er allerlei en dat gebeurde voor en achter en overal tegelijk was het zichtbaar.
Bij de kapster werd het haar gewassen door iemand die wist hoe het moest, zonder dat er prikkende ogen van kwamen. Van op de telefoonboeken met het kussen liet ik mij dat welgevallen.
Daarna troonde ik in een andere stoel op die telefoonboeken met dat kussen en kon ik opnieuw glorieus kijken naar het de wereld van de grote mensen achter mij. Nu hebben alle telefoons een geheugen en het Net kan elk nummer tevoorschijn toveren … er zijn geen telefoonboeken meer ! m – HiH-04/2017, bijgewerkt -