hoeveel kun je incasseren? Zelden zo'n topzware zondagavond meegemaakt als gisteren op Canvas. Eerst een reportage over de CIA-vluchten en de folteringen op last van de CIA; daarna een documentaire over de opwarming van de aarde en de mogelijke gevolgen. Op het eerste programma kon je moeilijk anders reageren dan met walg: hoe bestaat het dat een land dat zich opwerpt als de missionnaris van 'vrijheid en democratie' zo grof, brutaal en geniepig de mensenrechten schendt? In feite is dit niets nieuws: reeds in de jaren 1970 publiceerde Amnesty International rapporten die hetzelfde vertelden. Maar toch word je telekns weer overdonderd door de leugens en de lichtgelovigheid van massa's mensen voor wie de 'new born christian' Bush een oprecht man is. En zoals een psychiator op het einde van de documentaire over de klimaatsveranderingen opmerkte: hoeveel waarschuwingen heeft de bevolking nodig om zijn gedrag aan te passen? Of omgekeerd: werken de waarschuwingen niet averechts. Keren de mensen zich niet juist af van boodschappers die het steeds hebben over toekomstig onheil? Wat in de documentaire werd gezegd deed sterk denken aan het eerste rapport van de zogenaamde Club van Rome: 'Grenzen aan de Groei' - gepubliceerd als Aulapocket in 1967 geloof ik. Als er iets is waar ik telkens met verbazing naar luister dan zijn het wel die voortdurende verklaringen van onze politici en economen dat het goed gaat zolang er groei is of sterker dat er groei moet zijn om onze welvaart in stand te houden, om voor meer jobs te zorgen etc Het deed dan ook deugd eens een Engelse professor in de economie te horen zeggen dat het concept groei nefast wordt wanner het meer 'bads' (kwade dingen) genereert dan 'goods' (goeie dingen). Zowat 15 jaar geleden kwam op een pedagogischestudie in onze school een personeelschef van MBLE Philips opscheppen over hun verhoogde productiviteit: 'we kunnen tien keer sneller tien keer meer tv-toestellen maken.' Er werd niet aan toegevoegd wie al die toestellen zou kopen, hoeveel grondstoffen daar nodig voor waren, hoeveel energie, en hoeveel afval zou worden geproduceerd. Hij had het ook over de fameuze flexibiliteit: soms moesten hun arbeiders 60 uren per week draaien, soms werden ze technisch werkloos. Onzekerheid troef dus. Het duidelijkste voorbeeld van de zegeningen van flexibiliteit en verhoogde productiviteit is de autoindustrie: er worden zodanig veel auto's gefabriceerd dat er steeds vaker arbeiders moeten worden afgedankt. Trouwens, wat jobcreatie betreft: is het voldoende dat een economisch systeem voor meer arbeidsplaatsen zorgt of moeten we eerder evalueren om wat voor arbeid het gaat? Wat is de toegevoegde waarde van bijkomende jobs die bijkomende stress en ziekte en malaise genereren? In wezen varieert het bovenstaande op een basisgedachte van de filosoof Ivan Illich die in de jaren 60 geweldig populair was en vandaag volkomen vergeten: wanneer een goed bovenmatig wordt geproduceert, ontaardt het in een kwaad. Concreet voorbeeld: medicatie is heilzaam, te veel medicatie schadelijk. Op een gelijkaardige manier heeft de automatisering van de arbeid, de competiviteit van de bedrijven eerst gezorgd voor meer welvaart, maar pas in deze tijd beginnen we de nadelen te ervaren van de overmaat. En zoals Yves Desmet vorige week in De Morgen schreef: meer welvaart resulteert in meer angst om die welvaart te verliezen. Sedert de Golden Sixties heeft Vlaanderen, net als de rest van de geïndustrialiseerde wereld, een enorme sprong gemaakt inzake comfort, consumptiemogelijkheden etc Maar zijn we er ook mentaal beter van geworden? Zolang men kon geloven in 'the sky is the limit' heerste er een oeverloos optimisme, maar nu de boog naar beneden lijkt te gaan of beter gezegd: te zullen gaan (want de angst betreft de toekomst) zien we diverse houdingen gaande van ontkenning ('het zal onze tijd wel duren' - denk aan de types die de opwarming van de aarde best leuk zouden vinden want dan kunnen ze een heel jaar in t-shirt op een terrasje gaan zitten), overmatige stress, onbehagen en somberheid. En de overvloed aan informatie zorgt ervoor dat men zich overweldigd voelt - precies zoals de theorie van Illich het zegt: informatie is goed, te veel informatie kan niet meer worden verwerkt en zorgt voor afweerreacties. Straatinterviews leveren telkens weer het beeld op van volslagen onwetende medeburgers in een tijd die door kennis en berichtgeving wordt overspoeld: men wil het gewoon niet meer weten. Wat betekent dat we even ver staan als in de tijd dat de informatie schaars was: de mens van vandaag heeft net zo sterk het gevoel door de ontwikkelingen te worden meegesleurd als tijdens het Ancien Régime toen alleen een elite over enige kennis beschikte. Waarbij we de vraag kunnen stellen of dit verlies van greep op de feiten ook kan leiden tot het gevoel van verlies van greep op het eigen leven. In de documentaire werd gezegd - door een Amerikaanse psychiator - dat de mens van vandaag zich voor het eerst een god kan wanen in de zin dat hij voor het eerst net zoals een god de aarde kan vernietigen. En deze vaststelling overlaadt de mens met angst en schuldgevoelens. Dat 'apocalyptische besef' was reeds aanwezig na de eerste atoombom, maar toen was de moderne Sjiva of God van de Vernietiging nog een legermacht; vandaag is het de collectiviteit van alle mensen. Niet een of andere gekke president kan de aarde verwoesten, we zijn er zelf mee bezig. Een intens licht valt door het raam, grijze cumuluswolken hangen schijnbaar roerloos boven de daken.
Terzake Zaterdag zond een Channel 4-reportage uit over Afghanistan. De toestand is daar nog erger dan de meeste krantenberichten laten vermoeden. Niet alleen in de door de Taliban overheerste gebieden is het nog onveilig, de zogenaamd democratische warlords en gezagdragers maken zich schuldig aan zelfverrijking door drugshandel, corruptie en machtsmisbruik.
Na de beruchte elfde september 2001 vonden de meeste commentatoren dat de VS het recht hadden om Afghanistan aan te vallen, meer zelfs: op basis van het Natocharter hadden de andere leden de plicht om hun bondgenoot bij te staan.
Mij heeft die argumentatie nooit overtuigd. Ik zag de herhaling van een infernaal ritueel. Keer op keer hanteren de VS (en zij niet alleen ) het dwaze denkschema van 'de vijand van mijn vijand is mijn vriend'. De Taliban werd gesteund omdat ze vochten tegen de Sovjetunie; Saddam Hoessein kreeg hulp in zijn oorlog tegen de ayatollahs van Iran; generaal Noriega van Panama werd gezien als een bondgenoot in de strijd tegen de cocaïnehandel en de communistische rebellen in Latijns-Amerika; Moboetoe was een factor van stabiliteit in Centraal-Afrika en een Westersgezind bastion tegen het oprukkende marxisme in Angola en Mozambique.
En keer op keer bleek de partner een hinderpaal zoniet een regelrechte vijand.
De balans: de grote overwinnaars zijn telkens de demagogen en de wapenindustrie, de grote verliezers de lokale bevolking - en wij allemaal want de onveiligheid ergens ver weg exporteert haar gevolgen in de vorm van meer vluchtelingen en terroristische dreiging.
Het komt er dus op aan dit helse ritueel te doorbreken en het unilateralisme - zeg maar het eigenmachtig optreden - van de huidige Amerikaanse regering maakt dit allesbehalve gemakkelijk. De vraag kan zelfs gesteld of de lobby's die het Amerikaanse beleid bepalen er belang bij hebben. Het openhartig interview met oud-VN-ambassadeur John Bolton in De Morgen van zaterdag leert ons duidelijk dat de ploeg rond Bush de wereld bekijkt vanuit eigenbelang en dat eigenbelang wil dienen met geweld. Dit is het meest pessimistische vooruitzicht: zolang de wapenindustrie, de energiereuzen en andere kortzichtige machten zwaar investeren in de verkiezingscampagne zowel van democraten als van republikeinen, kunnen we ons niet verwachten aan een fundamentele koerswijziging in het Amerikaanse buitenlandse beleid. En dan is het bang aftellen tot hun confrontatiepolitiek leidt tot een conflict dat ons direct zal raken en niet alleen maar met het ongemak van asielzoekers of het sporadisch gevaar van bommenleggers.
En aangezien de aanstormende grootmacht China ook inzake gewetenloos opportunisme een kopieerkunstenaar is, zie ik geen reden om de toekomst vrolijk zwaaiend tegemoet te fietsen.
Doch aan doemdenken hebben we niets. Zoals John Bolton al aangeeft is de Amerikaanse tunnelvisie open te breken als Europa een krachtige tegenstem laat horen.
We hoeven de geschiedenis niet te ondergaan, we kunnen ze mee vorm geven: als Europa leert te spreken met één stem.
Patrick Lefevre pleit (in De Standaard van gisteren donderdag) voor snelrecht en de oprichting van een speciale sportrechtbank om de strijd tegen de doping efficiënter te maken.
Hoe is dit te verzoenen met het gelijkheidsbeginsel uit onze grondwet?
Vandaag is het al zo dat topsporters maanden van tevoren moeten aangeven waar ze zich zullen bevinden zodat zij vanaf 06 uur 's morgens tot 22 uur 's avonds onaangekondigd kunnen worden gecontroleerd.
Stel je voor dat een gelijkaardig systeem zou worden opgezet in de strijd tegen de fiscale en sociale fraude. Hoe zouden de werkgeversorganisaties en de vakbonden reageren?
Het gebeurt wel meer dat rechten die voor ons allemaal gelden niet van toepassing blijken als het om atleten gaat. Het juridische principe 'non bis in idem' bijvoorbeeld: atleten kunnen zowel door hun sportbond als door de gewone rechtbank worden gestraft voor een zelfde vergrijp.
Doping is een probleem, maar is het van zo'n gewicht dat het die doorlopende aandacht verdient?
Het is mijn vaste overtuiging dat mocht er een even intense en volgehouden campagne worden gevoerd tegen het schandaal van de armoede in ons rijke Vlaanderen, onze politici zich gedwongen zouden voelen om deze schande kordater aan te pakken.
Maar armoede en onrecht maken natuurlijk geen cafédiscussies los. Trouwens, gelooft men nu echt dat de wielerfanaten te bekeren zijn? Na hun gesakker over de slikkers en spuiters zijn ze bij de volgende wedstrijd weer op post.
L.P. Boon schreef: 'Schop de mensen dat ze een geweten krijgen.' De vraag is echter in welke richting je dat geweten wil doen kijken.
Noot: evenmin als de langere tekst naar De Morgen wordt deze gepubliceerddoor De Standaard. Op de duur krijg je toch de indruk dat de redacties elke boodschap tegenhouden die hen wijst op hun verantwoordelijkheid. Johan Museeuw sprak gisterenavond bij Marcel Vantilt over 'roeren in de strontput' en Peter Vandermeersch zat er schaapachtig bij te grijnzen. Ik zal blijven hameren op de eenzijdigheid van de berichtgeving, op de manipulatie van de verontwaardiging, en de hypocriete tweedeling tussen zuiveren en corrupten waarbij de corrupten de atleten (en in het bijzonder de wielrenners) zijn en de zuiverende rest van de bevolking met de journalisten en sportbonden op kop. Gisterenkwamen we te wetendat de Olympische Winterspelen zijn toegekend aan een Russische stad bij de Zwarte Zee. Vooral Poetin is daar zeer blij mee. Keer op keer stel je het zelfde vast: of in een land de mensenrechten worden geschonden, of daar de corruptie meer regel is dan uitzondering, dat doet er allemaal niet toe: de grote sportorganisaties ruiken een kans om geld te verdienen voor zichzelf en voor hun sponsors en al de rest zijn bekommernissen van een paar wereldvreemde mopperaars. Mister Proper Jacques Rogge heeft uitbundig de hand geschud van tsaar Poetin en achteraf heeft hij niet gekeken hoe vuil die hand wel is: dit geeft de moraal aan van onze koene ridder.
Hoe moet je als vrijzinnige of kritische gelovige nu reageren op de perikelen van de Leuvense professoren (zie de tekst van Rik Torfs en Philippe van Parijs in De Standaard vandaag) met het gesloten oudemannenclubje van Rome? Wie de regels van een vereniging intern niet kan veranderen, staat voor de keuze: zich onderwerpen of de vereniging verlaten.
Het is geen nieuws dat de kerk van Rome weinig van doen heeft met een democratie, maar zelfs indien dat wel zo was - volgens het principe van 1 man/ 1 vrouw 1 stem -, zou het zeer onzeker zijn of er wereldwijd een meerderheid wordt gevonden voor vrij wetenschappelijk onderzoek binnen een katholieke instelling. Buiten Europa en zelfs daarbinnen zoals in Polen, Italië en Spanje is het gros van de katholieken niet bepaald ruimdenkend te noemen.
Wie vooruit loopt in wetenschap of kunst botst zowel met de cenakels van de macht als met de massa.
De universiteit moet voor zichzelf uitmaken of zij die voortrekkersrol wil blijven spelen dan wel of zij nederig het hoofd buigt voor een dogmatische benadering van de waarheid. De 'c' van christelijk, in de betekenis van evangelisch, laat meer ruimte voor onderzoek dat te verzoenen is met het begrip naastenliefde dan de 'k' die staat voor kortzichtig.
Als je een round-up maakt van de commentaren en ideologisch gekleurde eisen die de voorbije weken zijn geformuleerd, worden de recente verkiezingsuitslagen des te onbegrijpelijker.
Arbeidsmarktspecialist Jan Denys schreef dat ons land een voorbeeld moet nemen aan de VS waar er geen discriminatie zou zijn inzake tewerkstelling van allochtonen. Heeft deze specialist er dan geen weet van dat heel wat Amerikanen twee jobs moeten aanvaarden om hun huishuur te kunnen betalen, en dat latino's en illegalen vaak tegen een hongerloon moeten werken zonder enige sociale bescherming?
De selectieve verontwaardiging omtrent de ontslagpremies bij Opel Antwerpen toont aan dat de tegenstelling tussen links en rechts bijna ouderwets wordt aangescherpt: er zijn stemmen die in de eerste plaats de belangen van de werkgevers en de aandeelhouders dienen, en andere die vooral bekommerd zijn om arbeidsvoorwaarden, lonen en vervangingsinkomens.
In het verleden heeft Yves Desmet in De Morgen reeds betoogd dat de verhouding tussen arbeid en kapitaal heel wat diffuser is geworden dan pakweg 50 jaar geleden: heel wat gewone Belgen zijn beleggers geworden, en ook de klassieke vertegenwoordigers van de loontrekkenden, de vakbonden, beleggen hun fondsen op de beurs.
Niettemin kan je er niet om heen dat links en rechts steeds duidelijker tegenover elkaar staan.
Tegen het licht van deze ontwikkeling is de dreun die de Vlaamse socialisten kregen een raadsel.
Tenzij men er de triomf van het populisme in ziet, de overwinning van de simplismen op de nuance van de academici. Heel wat sociale verworvenheden zijn hier zo evident geworden, dat de kiezers het zich kunnen veroorloven om te bijten in de hand die hen gegeven heeft. Althans dat denken zij.
In haar opiniestuk (in De Standaard van dinsdag) klaagt Evita Neefs terecht de rijke landen - waaronder België - aan die nooit hun beloften inzake ontwikkelingssamenwerking zijn nagekomen.
En zij heeft gelijk dat het hier gaat om welbegrepen eigenbelang: voor de extreme ongelijkheid en gewelddadige conflicten in de wereld betalen wij nu al een prijs in de vorm van onveiligheid, migratie en gemiste kansen; en het ziet ernaar uit dat deze prijs in de nabije toekomst alleen maar zwaarder zal uitvallen.
Het is echter jammer dat zij pas in haar laatste zin het heeft over eerlijke handel.
Voor alle duidelijkheid: zelfs in de beste van alle werelden zullen vrijwilligerswerk en liefdadigheid noodzakelijk blijven, zowel in ons eigen land als intercontinentaal.
Maar vrijwilligheid en caritas is dweilen met de kraan open zolang er geen 'fair trade' bestaat: zolang er mensen zijn die niet fatsoenlijk betaald krijgen voor hun arbeid, zolang de rijke landen bepalen wie met handel geld mag verdienen en wie niet.
Een voorbeeld is de onbetaalbaarheid van levensreddende geneesmiddelen, een machtsmisbruik van de farmaceutische giganten dat voortvloeit uit hun monopoliepositie.
De organisaties die dergelijke toestanden zouden moeten aanpakken - de WHO, de wereldbank etc - worden bestuurd door mensen die in de eerste plaats de belangen dienen van de rijke landen en hun bedrijven of aandeelhouders.
Een Afrikaanse boer geld geven of aan een waterput helpen heeft geen enkele zin als hij zijn producten niet kan verkopen tegen een leefbare prijs.
Het is mijn vaste overtuiging dat de media - de visuele zowel als de geschreven - hierin een grote verantwoordelijkheid dragen als vierde macht in een democratie: zij moeten de politici permanent confronteren met deze wantoestanden; zij moeten 'de luis in de pels' zijn van al wie zich wentelt in zelfgenoegzaamheid en onverschilligheid.
Hoewel socioloog Piet Bracke zegt (in De Standaard van gisteren maandag)gescheiden ouders niet te willen culpabiliseren, lijkt dit toch door de commentaar bij zijn studie te worden gesuggereerd.
Hij spreekt van meer depressies bij de veertigjarigen van wie de ouders zijn gescheiden, een lager inkomen en daardoor minder levensgeluk. Wat zouden de resultaten zijn mocht men een gelijkaardig onderzoek uitvoeren bij veertigers van wie tijdens hun kinderjaren een van de ouders is overleden; of bij wie thuis de sfeer het tegendeel was van geborgenheid? Omdat hun ouders meer bezig waren met hun carrière dan met nestwarmte, of eerder uit berekening bij elkaar bleven dan uit liefde?
Ruim dertig jaren ervaring in het onderwijs hebben mij geleerd dat men inderdaad meestal een relatie kan vaststellen tussen problematisch gedrag en de gezinssituatie, maar die situaties kunnen zeer uiteenlopend zijn: gaande van verwennerij of overprotectie tot emotionele verwaarlozing.
Wetenschappelijk onderzoek dat de opvoeding ondersteunt is zeker wenselijk en noodzakelijk, maar als het stigmatiseert dan vergroot het eerder de problemen dan ze te verminderen: niemand gaat beter functioneren met extra schuldgevoelens.
Aanvulling: vandaag reageert een klinisch psychologe met de opmerking dat deze veertigjarigen de kinderen zijn van een vechtscheiding; onderzoek bij een volgende generatie zou volgens haar andere resultaten opleveren omdat er dan meer echtscheidingen voorkwamen die vreedzaam verliepen. Dan zou men bijvoorbeeld kunnen vaststellen dat kinderen van gescheiden ouders vaker zelfstandiger zijn dan andere, kortom : het beeld zou veel genuanceerder zijn. Mijn probleem is altijd: hoe meet je zoiets, 'gelukkig zijn'? Hoe vaak krijg je op je vraag: 'hoe gaat het?' als antwoord 'goed' terwijl je aan de lichaamstaal kan merken dat de persoon in kwestie zich helemaal niet goed voelt. Mij overtuigt evenmin het argument dat mensen met een hoger inkomen over het algemeen gelukkiger zouden zijn dan mensen met een lager. Als het gaat om een te laag inkomen waardoor men elementaire zaken niet meer kan betalen zoals de studiekosten van de kinderen, dan lijkt het me evident. Maar observatie leert dat welstellende mensen net zo goed depressief kunnen zijn, gekweld door allerlei zorgen, onder andere omdat heel onze maatschappij aanstuurt op 'meer': hoeveel mensen vinden dat zij genoeg hebben? Wie deze houding van tevredenheid wil volhouden, die moet zich min of meer isoleren van de consumptiemaatschappij met haar voortdurende aansporingen om naar meer te streven. Als we geen sticker op onze brievenbus kleven, puilt die uit van de reclamebladen en de allesoverheersende boodschap van dit drukwerk is: 'consumeren zult gij'. Geluk heeft te maken met een innerlijke vrede en die bereik je niet door mee te doen aan deze competitie van altijd maar meer: verdere reizen, het nieuwste apparaat, een snellere wagen etc Mensen die tijdens de zomer niet verder reizen dan hun eigen tuin, worden als abnormalen bekeken. Nochtans is daar de vrede te vinden: in de schaduw van een boom, bij de rimpeling van een vijver, in de geur van bloemen.
Zaterdag in De Morgen:7 bladzijden over doping, ongeveer een viertal over maatschappelijke problemen zoals vermoedelijke discriminatie op de arbeidsmarkt en de behandeling van asielzoekers.
En dan steekt De Morgen nog duidelijk uit boven de concurrentie: in de populaire of populistische kranten is de aandacht voor sociaal onrecht meestal een lachertje.
Waarom blijf ik mij hierover opwinden?
1. Doping is een probleem maar wordt steeds geïsoleerd benaderd. Het misbruik van farmaceutica zitverweven in heel in onze maatschappij. Lees er de statistieken maar op na over de overconsumptie van antidepressiva, tranquillizers, slaapmiddelen, angstremmers, pepmiddelen en dies meer. Bijna altijd gebeurt dit misbruik om te kunnen presteren, om te slagen in slecht voorbereide examens, om mee te kunnen blijven draaien in de mallemolen van onze economie of om een stresserend beroep te kunnen combineren met een gezinsleven of ontspanningsleven, of gewoon om zichzelf te overtreffen.
Kortom, de sport bevindt zich wat deze ontspoorde consumptie betreft niet op een eiland.
2. De repressie is een voortdurende schending van het gelijkheidsbeginsel uit onze grondwet en vaak van elementaire mensenrechten. Kan iemand het zich inbeelden dat in de strijd tegen de sociale en fiscale fraude (zwartwerk en belastingontduiking) mogelijke fraudeursmaanden van te voren moeten opgeven waar ze zich zullen bevinden zodat zij van 6 uur s morgens tot 22 uur s avonds kunnen worden gecontroleerd? Hoe vaak krijgt een fiscale fraudeur twee jaren beroepsverbod? Verdachten , zelfs in moordzaken, worden in de media aangeduid met initialen: als het gaat om sportlui worden die onmiddellijk met naam en toenaam aan de schandpaal genageld. Toen Marino Keulen Vlaams minister van sport was, stonden de veroordeelde dopingzondaars zelfs op het internet. Wanneer zoiets gebeurt met veroordeelde pedofielen, dan spreekt men van een schending van de privacy.
Traditionele juridische principeszoals het non bis in idem gelden niet voor sportlui: zij kunnen zowel door hun sportbond als door de gewone rechtbank worden gestraft voor eenzelfde inbreuk.
Mij komt het dikwijls voor dat onze democratische rechtstaat ophoudt, waar de (top)sport begint: de juridische bescherming die voor ons allemaal van kracht is, telt blijkbaar niet meer voor de atleten.
3. In de discussie over de schadelijkheid van doping ontbreekt bijna altijd het wetenschappelijk gefundeerd tegensprekelijk debat. Lees er Humo van vorige week op na: niet alle wetenschappers zijn zo overtuigd van de nadelen van een medisch gecontroleerd epogebruik.
4.
Mensen uit het welzijnswerk en al wie zich bekommert om de mensenrechten , om de bestrijding van de armoede, kunnen er alleen maar van dromen dat de media een even intense en doorlopende aandacht zouden willen opbrengen voor essentiële tekortkomingen in onze maatschappij. Het is mijn vaste overtuiging dat onze politici met name de strijd tegen de armoede die voor dit rijke Vlaanderen een regelrechte schande is heel wat kordater zouden aanpakken mocht de pers hen week na week daarover aan de tand voelen.
5.
Waarom gebeurt dit laatste niet? Omdat armoede en onrecht zolang er geen doden vallen niet zo spectaculairzijn, en als er geen kinderen bij betrokken zijnmaken ze minder emoties los.
De onophoudelijke dopingsaga zorgt voor verhitte bekvechterij aan de cafétoog, maar laten de dopingdominees zich geen illusies maken: de sportfanaten die vandaag hun gal uitspuwen of de spot drijven met de dopingfraudeurs, zijn morgen weer present op de volgende wedstrijd.
Naar mijn mening is de heisa omtrent doping weinig meer dan een onderdeel van deallesomvattende massahysterie die de sport teweeg brengt en die door de sportjournalistiek wordt aangewakkerd.
Waar ik voor pleit is de redelijkheid en het relativerend overzicht: zie het dopingprobleem in een ruimer verbanden maak er geen war on drugs van die net zoals de war on terror een ideaal- in dat geval: een zuivere sport pretendeert na te streven, maar intussen elementaire regels schendt enalle prioriteiten overhoop gooit. Verontwaardiging is een energie maar zoals elke energie niet onuitputtelijk: wie ze besteedt aan secundaire problemen, houdt geen energie meer over om de ware schandalen van deze tijd aan te pakken, in het bijzonder het vermijdbare lijden dat blijft voortbestaan dankzij onze onverschilligheid. En dankzij is inderdaad cynisch bedoeld.