Woordenlijst Nr 33: Water en vuur, vliegen, sporen, wegen, fiets
Water Ankur: anker Ankur (t) uutsmietn: het anker uitgooien Bakbooört: bakboord Bareeëlu: bareel, spoorwegoverweg Basing: waterbekken Fr bassin Bediengu: bedding Benu vis: mand vis Binvoörn: binnenvaren (in de haven) Blusjhn: blussen Boovn woötur komn: boven water komen, tevoorschijn komen Brandoet: brandhout Brantsjhaa: brandschade Brantstigtiengu: brandstichting Brantvrie: brandvrij Brantvurzeekriengu: brandverzekering Brugu: brug Bumaniengu: bemanning (van schip) Buspujtn: bespuiten Buutnbooörtmotuür: buitenboordmotor Buuzu van u vieloo: buis van een (mannen)fiets Buvloejiengu: bevloeing Buvogtugiengu: bevochtiging Da folt int woötur: dat valt in het water, dat mislukt Dek: dek (van een schip) Distakoödun: staketsel Doom: damp Drievun: drijven Du kastanjus uut vieër aaln: de kastanjes uit het vuur halen, gevaarlijke toestand oplossen Du kruuku go zo langu tu woötur toeta zu bast: de kruik gaat zo lang te water tot ze barst, bij verdere risico’s gaat het ooit wel mis Eeët woötur: heet water Eërdu: aarde Eluvieër: hellevuur Gin rook zoendur vieër: geen rook zonder vuur Golvn: golven Goözuvieër: gasvuur In brandu sjhieëtn: vuur vatten In brandu stoön: in brand staan Kampvieër: kampvuur Kanongusjhut: kanonvuur Koet woötur: koud water Kooltju vier: stuk brandende kool Koturn: rakelen (in een vuur) Leeëgwoötur: laagwater Leevn lik u vis in twoötur: leven als een vis in het water, onbezorgd leven Lik u paalu boovn twoötur stoön: als een paal boven water staan, niet aan twijfel onderhevig Low woötur: lauw water Maalboot: mailboot Me vieër speeln: met vuur spelen, gevaarlijk spel, risico’s nemen Moendiengu: monding (van een rivier) Oendurgoön: ondergaan (in water) Oentplofiengu: ontploffing Oetvieër: houtvuur Ofvloejn: afvloeien Ofvoeërn: afvoeren Oogwoötur: hoog water Oolie up tvieër gieëtn: olie op het vuur gieten, verergeren, ophitsen Oörtvieër: haardvuur Oovurstroomiengu: overstroming Up mukoör guliekun lik twi drupuls woötur: op elkaar gelijken als twee druppels water Reegnwoötru: regenwater Reeliengu: reling Sasun: sassen Sietukaru: motor met zijspan Eng: sidecar Sjhipvoört: scheepvaart Sjhoepurn: licht verbranden Slipbooöt: sleepboot Sluuzn: sluizen Sluuzu: sluis Spervieër: spervuur Stilu woöturs, dieëpu groendn: stille waters, diepe gronden Stoöntje va ju vieloo: inrichting vooraan of achteraan om bagage of kind te vervoeren Stroojviertju: een strovuurtje Stroomiengu: stroming Stuurbooört of stieërbooört: stuurboord Tooft boovn twoötur oedun: het hoofd boven water houden, financieel juist rondkomen Troebul woöter: troebel, onzuiver water Tvieër an du sjheen legn: het vuur aan de schenen leggen, onder druk zetten Tvieër veust nog: het vuur smeult nog Twarm woötur eruutvieng: het warm water heruitvinden, iets wat al langer bestaat voorstellen als origineel Twoötur komt an du lipn: het water komt aan de lippen, er bestaat groot gevaar Twoötur lopt altiet no du zeeë: het water loopt altijd naar de zee, zij die al het meeste hebben krijgen nog het meeste U doovunt viertju: een dovend vuurtje U loopnt viertju: een lopend vuurtje, snel verspreidend nieuws U steeku oendur woötur geevn: een steek onder water geven U stormu in u glas woötur: een storm in een glas water, je druk maken om niets Uutmoendn: uitmonden Vaaguvieër: vagevuur Varutju: vaart Vieër: vuur Viertju stookn: vuurtje stoken, ophitsen Vievur: vijver Visjhursaavn: vissershaven Vispersu: vispers Visvievur: visvijver Vlamu: vlam Vloeët: vloed Vloeiboör: vloeibaar Vloeistofu: vloeistof Voenku: vonk Voörn: varen Voört: vaart Vreugduvieër: vreugdevuur Vurbievoörn: voorbijvaren Vurbran: verbranden Vurdrienkn: verdrinken Vurdroenkn: verdronken Vursjhoepurn: verschroeien Vursmooörn: verdrinken Vurzuupn: verdrinken Warm woötur: warm water Woö datur rook is, istur vieër: waar er rook is, is er vuur Woötru of woötur: water Woötur en vieër zien: tegenstellingen Zeeë: zee Zeeëgat: haven, zeegat Zeeëwoötru: zeewater Zo rooöt of vieër: vuurrood
Woordenlijst Nr 32 Geluid produceren door mensen Taal
Agturzegn: nazeggen Aksent: accent Art deur mukoör klapn: luid door elkaar praten Babuliengsju: babbeltje Babuliengu: gepraat, gebabbel Babuln: praten Babultju sloön: babbeltje slaan Bieguluut: bijgeluid Biejeeënroepn: bijeenroepen Bijbie die bleët: huilende baby Bijbie die sjhreeëmt: huilende baby Bloözn: blazen Boekubong: boekenbon Boekulieëfebur: boekenliefhebber Boekupries: boekenprijs Boekuvurzaamuloöru: boekenverzamelaar Boenkn: bonken op een deur bvb Brieësjhn: luid zijn woede uiten Broebuln: zeveren Bruln: brullen Bruusjhn: geluid van lopend water Buuk ramult: buik rammelt Buruln: brullen, luid roepen Busjhaadugdu ooörn: beschadigde oren Buusjhn: hard kloppen (op tafel of op deur) Deesiebil: decibel, eenheid voor geluidsterkte Dieskuuteern: discuteren Druk vurkeeër: druk verkeer Drupuln: het geluid van neervallende waterdruppels Duuts: Duits Fluusturn: stilletjes spreken Fraäns medoör up: Frans met haar op, slecht Frans Gaapn (luudu): luid gapen Gieërundu ban van u noto die fringt: gierende banden van remmende auto Grugtu: geluid, lawaai Grugtu maakn: lawaai produceren Guluut: lawaai Guramul me sjhutuls: gerammel met afwas Guroeëzumoeës up u rusepsju: geroezemoes op een receptie Ienguls: Engels Iezoomoo die krakt: krakende piepschuim Ietaljoöns: Italiaans Kient die kriest: kind dat weent Klakubusu: toestel om geluid te maken Klakn: applaudisseren Klapn: spreken Klapn en brijn: als je aan ‘t werken bent, dan mag je wel spreken maar je moet ondertussen verderwerken Klapn zoendur vel up ju buuk: zeveren Kloöru taalu spreekn: klare taal spreken Klopn up meetaal: kloppen op metaal Knapurugu tjieps: knapperige chips Koetunaänsju: dialoog Koetparlee: lange uitleg Fr coup de parler Kowgom known: kowgum knauwen Kriesjhundu kiendurs: krijsende, wenende kinderen Kuchun: kuchen Lachun: lachen Leevn: lawaai Leevn maakn: geluid voortbrengen Luudn of luujn: luiden (klok bvb) Luudu klapn: luid praten Luudu muuziek: luide muziek Luutrugtug: luidruchtig Meespreekn: meespreken Misklapn: verspreken Moeëdurtaalu: moedertaal Moendulienk: mondeling Moentvul: mondvol Mooruln: schreeuwen als vermoord Needurlaäns: Nederlands Neuzu upaaln: neus ophalen Oeëstun: hoesten Oet zaagun: hout zagen Ofroepn: afroepen Omuroepn: omroepen Oorn gutuut: gevoel als men over jou spreekt Oovurdundurn: overdonderen Oovurlast van du grugtu: geluidsoverlast Parlasantn: rond de pot draaien, niet rechtdoor gaan Plat vlams: dialect Plat Westeëns: dialect van Westende Ritsuln me papieër: ritselen met papier Sieriïnu van du poliesju of van u nambuulaaänsu: sirene van de politie of van een ambulance Sjheëfurn: schril geluid maken Sjheetu: wind Sjhuufletu: fluitje Sjhuufuln: fluiten Sjhruuwul: schreeuw Sjhruuwuln: schreeuwen Sleepunt guluut van slufurs oovr du groent: pantoffels die slepen over de grond Slurpun: slurpen Snikun: snikken Snurkun: snurken Speelundu luutrugtugu kiendurs: spelende luidruchtige kinderen Spoöns: Spaans Staamurn: stamelen Stormwient: stormwind die huilt Taalu nog teeëkn van utwieën vurneemn: taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien) Teegnprutuln: tegenspreken Tieërun: tieren Tikn me ju viengurs up taaful: tikken met de vingers op tafel Toeëturundu otoo(s): toeterende auto Triliengu: trilling met snerpend geluid Tromulvlieës: trommelvlies U deuru art toesmietn: een deur hard dichtklappen U loopundu kroönu: een lopende kraan (vooral druppel per druppel) U potju klapn: een gesprek voeren, een beetje pratenU zaagsju span: zagen Upgufoktu bromur: opgefokte brommer Uutlangn: verklappen Va ju latu geevn: snel en luid spreken Van u sjheetu u dundurslag maakn: van een mug een olifant maken Vieërwerk: vuurwerk Viengurnaagul of stuk krijt die krasun up u bord: vingernagel of stuk krijt die krassen op een bord Vlams klapn: Vlaams spreken Vloekn en keturn: luid en hevig protesteren Voeërtaalu: voertaal Vurkloörn: verklaren Vurstoönboör: verstaanbaar Vurtelument: verhaal, vertelling Vurteliengu: vertellingVurzwiegn: verzwijgen Wient loötn: wind laten vliegen Zwiegn: zwijgen Zwoör oösumn: zwaar ademen
Agturluk: geestelijk gehandicapt Beeltvormiengu: beeldvorming Biebliejooteeku: bibliotheek Bieleeërn: bijleren Bloemleeziengu: bloemlezing Boeëruvurstant: zonder scholing toch slim zijn Boovunkaamur: bovenkamer, hersenen Brijn: brein Bugriepuluk: begrijpelijk Bugriepn: begrijpen Bukwaamijt: bekwaamheid Bukwaamu: bekwaam Bunul: benul Busef: besef Busiefurn: becijferen Busjhaaft: beschaafd Busjhaaviengu: beschaving Busjhrieviengu: beschrijving Busjhrievn: beschrijven Buslisiengu: beslissing Busluutn: besluiten Buspreekiengu: bespreking Bustuudeern: bestuderen Buteeëkunisu: betekenis Butuugiengu: betuiging Butwiefuln: betwijfelen Butwistboör: betwistbaar Buvestugiengu: bevestiging Buvlieëgiengu: bevlieging Buwies: bewijs Buwiesvoeëriengu: bewijsvoering Buwiezn: bewijzen Buwustzien: bewustzijn Buzieëliengu: bezieling Buzienkn: bezinken Dooötdoeëndur: dooddoener, argument van weinig waarde Du nuul van tspil zien: de dupe zijn Du slimn uutang: de slimste willen zijn Duur du komprunuur: lang nodig hebben om iets te verstaan Dwaaliengu: dwaling Eësuns: hersenen Ervoöriengu: ervaring Fraäns klapn medoör up: slecht Frans spreken Geeëst: geest Goeët pijzun: diep nadenken Guvroeng zitn met utwa: geen oplossing vinden voor een probleem Kenesu: kennis Koönfureënsju: conferentie Fr conférence Koöngres: congres Koönsentroösju: concentratie Meeëniengu: menin Meënsjhukenesu: mensenkennis Misu: vergissing Nes/zes zu nie alumalu mi: hij/zij is niet meer bij zijn/haar volle verstand Net/zet u meemoorie van u gernoöru: slecht geheugen Net u slag van du meuln get: hij kreeg een slag van de molen, hij is zijn verstand kwijt Net u viezu los: hij heeft niet al zijn zinnen Net ur gin koös van geetn: hij heeft er geen kaas van gegeten, hij kent er niets of niet veel van Nis gin klooötn weërt: hij is niets waard Nis gin sjieku tuubak weërt: hij is niets waard Nis/zis zo dom lik tagturstu van u koeë: hij/zij is zeer dom Oenbugriepuluk onbegrijpelijk Oendurviendiengu: ondervinding Oendurzoek: onderzoek Oentleediengu: ontleding Oovurleg: overleg Oovurpeizn: overpeinzen Raamiengu: raming Ratsul: raadsel Reeduvoeëriengu: redevoering Roendu: dom Roön: raden Rudunoösju: redenering Spreuku: spreuk Steliengu: thesis, bewering Suleksju: selectie Tis u stievu slimn: het is een zeer slimme Toogu wooört voeërn: het hoge woord voeren Tu dom voer ooi teetn: zeer dom Tvurstant komt met du joörn: het verstand komt met de jaren Twieful: twijfel Twiefuln: twijfelen Upfrisjhiengu: opfrissing Uplosiengu: oplossing Upvatiengu: opvatting Upzoekiengu: opzoeking Uutreekn: uitrekenen Uutvien(g): uitvinden U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: een grote lantaarn met een klein lichtje U keeml sjhieëtn: een vergissing begaan U misu bugoön: een vergissing begaan U slag van sliengurs meuln en: niet goed bij zijn verstand zijn Utwadu an utwieën zu vurstand brieng: iets aan iemand zijn verstand brngen Utwoö vurstant van en: ergens verstand van hebben Van lotju gutikt zien: van lotje getikt zijn, gek zijn Van toetn nog bloözun weetn: van toeten noch blazen weten Van utwa vurstant en: verstand hebben van iets Veijlugeitsoovurweegieng: veiligheidsoverwegingen Vieërtaalug: viertalig Vooörbureidieng: voorbereidingen Vooörgusjhieëdunisu: voorgeschiedenis Vooörnleezn: voorlezen Vooöroentwerp: voorontwerp Vooörnzegn: voorzeggen Vooörstudie: voorstudie Vooörwoördu: voorwaarde Voruutkiekn: vooruitkijken Voruutzieëndu: vooruitziende Voruutzigtu: vooruitzicht Vorzieën: voorzien Vraagteeëkn: vraagteken Vurmiedn: vermijden Vurvoegiengu: vervoeging Wiesijt: wijsheid Zjeenie: genie Zu vurstant gubruukn: zijn verstand gebruiken
Agturkomurtju: geboren vele jaren na broers of zusters Adopsju: adoptie Baarmoeëdur/-moeëdru: baarmoeder Bavetu: bavet Bijbie: baby Bijbieklirtjus: babykleertjes Bijbiesietn: babysitten Bijbiesietur: babysit Bijbievoeëdiengu: babyvoeding Blokdoozu: blokkendoos Bolu: bal Booörlienk: boorling Bostvoeëdiengu: borstvoeding Broekvintju: klein kind (dat nog de korte broek draagt) Bubbel: klein kind Budorvun: bedorven Buutnegtluk kient: buitenechtelijk kind Buvoliengu: bevalling Dooödgubooörn: doodgeboren Drieëlienk: drieling Driewieëlur: driewieler Du bost geevn: borstvoeding geven Duuvulskiend: duivelskind Eeënandug: eenhandig Futeuru: kinderwagen Futu: fopspeen Iïn slaapu wieëgn: in slaap wiegen Joeëns: kinderen Joeënsnaamu: jongensnaam Juutukako: schommel Kadee: kleine Kakstoeël: kinderstoel Kakurnesju: kakkernestje, jongste kind Kepukient: dat door iemand het liefst gezien wordt Ketn: knikkers Ketu: knikker Keuntju: konijntje Kiendurbedu: kinderbed Kiendurbieslag: kinderbijslag Kiendurfuteuru: kinderwagen Kiendurjoörn: kinderjaren Kiendurspeelgoeët: kinderspeelgoed Kiendurziektu: kinderziekte Kient: kind Kient in uus zien: kind in huis zijn Kient nog kroöjen: op niemand meer kunnen rekenen, alleen op zichzelf Kient van du reekniengu zien: kind van de rekening zijn Kijzursnee: keizersnede Kleurboek: kleurboek Kleutur: kleuter Kleuturjinu: kleuteronderwijzeres Kleutursjhoolu: kleuterschool Knuful: knuffel Koeveuzu: broedmachine Fr couveuse Kriesjhun: krijsen, wenen Krisju: kinderkribbe, opvang Fr crèche Kwielubabu: slabbetje Leeërn loopn: leren lopen Leeftiet: leeftijd Leegoo: lego Meisjusnaamu: meisjesnaam Mindurjoörug: minderjarig Moeëdurmeëk: moedermelk Moeëdursjhooöt: moederschoot Moeëdurskientju: volwassen maar nog steeds verwend kind Moeëduruus: moederhuis Moeëtn is dwang en bleëtn is kiendurguzang: het wel willen doen maar niet als het verplicht wordt Moeëtuwerk: moeten trouwen omdat je zwanger bent Muziekdoozu: muziekdoos Nog kient nog kroöjen: geen kinderen hebben Oogapul: oogappel Ot kient mor u naamet: als het kind maar een naam heeft Otootju: autootje Pampur: pamper Papflesjhu: papfles Papkient: papkind, bedorven Pekln: bikkelen Peutur: peuter Piejaanoo: piano Pleegguzin: pleeggezin Pleegmoeëdru: pleegmoeder Pleegoedurs: pleegouders Pleegvoödur: pleegvader Plijmobiel: playmobil Poepunolutju: achterwerk van een kind Potju: pis- en kakpot voor kinderen Poziesju: toestand van zwangerschap Prentuboek: prentenboek Pupu: pop Pupukasu: poppenkast Puuzul; puzzel Ramuloöru: rammelaar Rotbudorvn: rotbedorven Seultju: emmertje Siendroom van Down: Mongool Siendroom van Toerit: syndroom van Tourette Sjaritu: kinderwagen Sjheptju: schepje Sjhooltiet: schooltijd Sjhreeëm: wenen Slierboönu: glijbaan Snotneuzu: klein kind Speelgoeët: speelgoed Speelpleku: speelplaats in een school Spoörpotju: spaarpot Staapulblokn: stapelblokken Step: autoped Taafulfoetbal: tafelvoetbal Teërlienk: teerling Tkient bie du naamu noemn: het kind bij de naam noemen, zeggen waar het op staat Tkient van du reekniengu: het kind van de rekening, enige die schade lijdt Tkient wegsmietn met tbatwoötur: het kind weggooien met het badwater, samen met het slechte ook het goede weggooien Toetur: schommel Trampolienu: trampoline Tring: trein Tromul: trommel Trontienitu: autoped Fr trotinette Tweeëlienk: tweeling U boertju: een puf vóór het slapengaan U budorvn stroent: een bedorven kind U kiendurant is gow guvult: een kinderhand is rap gevuld U kient koopn: een kind krijgen/baren U polutju geevn: een handje geven U zundagskient: een zondagskind, iemand die altijd veel geluk heeft Up zu potju goön: op zijn potje gaan Upvang: opvang Upvoeëdiengu: opvoeding Uut du kleeënu kindurs zien: de kinderen zijn groot/volwassen/uit het huis Van kientsbeeën of: van kindsbeen af Vielootju: fietsje Vieërlienk: vierling Voendulienk: vondeling Voogdieë: voogdij Vooörkient: voorkind Vooörligtiengu: voorlichting Vroetvrowu: vroedvrouw Vroeggubooörtu: vroeggeboorte Vroegriepu: vroegrijp Vulgroejt: volgroeid Vurtroeëtuln: vertroetelen Vurwagtiengu: verwachting Vuuflienk: vijfling Weezu: wees Weezukient: weeskind Weezuus: wezenhuis Wieëgu: wieg Wieëgulietju: wiegenlied Wupplanku: schommel, wipplank Zu keelu oopnzetn: zijn keel openzetten, hard schreeuwen Zundagskient: zondagskind (dat altijd veel geluk heeft) Zuuglienk: zuigeling
Du vuftieënstn juunie was Juultn tjestug joör gutrowt me zu Madliïnu. U geeël endu, ee? Du drie kiendurs, die nie in du streeku weun, woörn ton ook van plang om dur u grooötu feeëstu van tu maakn. Zu moestn eeëst en voral u neetabliesument viengn, lieëfst nie tu veru weg, wo daan zu zeevun kaamurs kostn voorbugoedn, wo daanzu goeët kostnn eetn e wo daan zu u natraksju kostnn upvoeërn en wo daan zu u daansju kostn plaseern. E ja, nie tu vurgeetn, du twi joendn van eeën van du kiendurs moestn toeguloötn wordn. Nie gumakuluk, wi, kgon meër zegn, oenmeugluk i Midulkerku. I Niepooört gieng ta wel, gulukug. Tkomtropan vandrop tiet bie tu zien, ee? Zaan ziedur nateurluk du noöstu famielju uutgunooödugt mor ook u poör gubeurs wo daan zu goeët mee ovreeënkom e wo daan zaltiet kun up reekn. Bertn e Marie woörn dur ook nateurluk. Altugoöru woörn zu me dertug man.
Zen tog zuku sjhooönu kartjus get met weënshn lik ‘goeju guzoentijt verdru’ of ‘nog u naantal guzoendu joörn tugoöru’ mor ook omdat du feeëstu goeët zoe slaagn. Juultn e Madliïnu wierdn ook nog gulooft voer undur ‘goeju ijgunsjhapn’ e voer oendurtprosent ofgusjhildurt as vooörbeeldn voer undur noökomuliengn. Da dijt undur egt veelu deugt. Zadnt vurdieënt! Madliïnu die nie beetur wist, vurshoot nog gin bitju oön zu tilugram kreegn van du keunienk. Zu vroegdaan Juultn: ‘Ken ju gie em misjhieën goeët?’
Ook du burgumeeëstur en du sjheepns weënstn undur veelu guluk. Moestn zu guldugt wordn int gumeeëntuus of bie undur tuus, wieërt undur guvraagt. Zadn tlatstu gukoozn en zu zaatn fieër lik twi giëters in undur zeetlu met dotorietijtn roent undur, voe du fotoo in du gazetu, Madliïnu met eur boekee blomn en neevns undur u kadoo van du gumeeëntu, u sjhooönu voözu. Nateurlik droenkun zu ton u gloözutju up 'doedu’ trowurs en iedreeën was gulukug. Du feeëstu was guslaagt en tzij zeëfs utwieën “Up no du vuuvuntjestug!’
Vertaling
Jules is zestig jaar getrouwd.
De vijftiende juni was Jules zestig jaar getrouwd met zijn Madeleine. Een lange tijd, hé. De drie kinderen, die in de streek wonen, waren dan ook van plan om er een groot feest van te maken. Ze moesten eerst een instelling vinden, liefst niet te ver weg, waar ze zeven kamers konden voorbehouden, waar ze lekker konden eten en waar ze een attractie konden opvoeren en waar ze eens dansje konden doen. En niet te vergeten, de twee honden van één van de kinderen moesten ook toegelaten worden. Niet eenvoudig, hoor, ik zal zelfs meer zeggen, onmogelijk in Middelkerke. In Nieuwpoort kon dat wel, gelukkig maar. Het komt erop aan er op tijd bij te zijn, hé? Zij hadden natuurlijk de naaste familie uitgenodigd maar ook een paar buren waar ze goed mee overeenkomen en waar ze altijd kunnen op rekenen. Albert en Marie waren er ook natuurlijk. Alles samen waren ze met dertig personen. Wat hebben ze toch mooie kaartjes gekregen met wensen zoals ‘goeie gezondheid verder’ of ‘nog een aantal gezonde jaren samen’ maar ook opdat het feest goed zou slagen. Jules en Madeleine werden ook nog geloofd voor hun ‘goede eigenschappen’ en voor honderd percent afgeschilderd als ‘voorbeelden voor hun nakomelingen’. Dat deed hen echt veel deugd. Ze hadden het verdiend! Madeleine die niet beter wist, verschoot nog geen beetje toen ze een telegram kregen van de koning. Ze vroeg aan Jules ‘Ken jij hem misschien goed?” Ook de burgemeester en de schepenen wensten hen veel geluk. Moesten ze gehuldigd worden in het gemeentehuis of bij hen thuis, werd hen gevraagd. Ze hadden voor het laatste gekozen en ze zaten fier gelijk twee gieters in hun zetel met de autoriteiten rond hen, voor de foto in de krant. Natuurlijk dronken ze dan een glaasje op de ‘oude’ trouwers en iedereen was gelukkig. Het feest was geslaagd en er zei zelfs iemand ‘Op naar de vijfenzestig!’
Woordenlijst Nr 25: Afmetingen Hoeveelheden Tekeningen Vormen Getallen en Cijfers
Aaänsvul: handvol Aal bie mukoör: alles bijeen Aaltoopu: allemaal samen Akuvietju: kleinigheidje Aludrieë: alledrie Alumalu: allemaal Aluvieëru: alle vier Alutweeë: alletwee Aluzessu: alle zes Anutjusnest (geil dun): alles Bataklang (geil du): alles Boogsjheutu: boogscheut Booörduvul: boordevol Booört: boord Breeët: breed Breuku: breuk Bridur: breder Britu: breedte Budeeëliengu: bedeling Bunoödriengu: benadering Buperkiengu: beperking Busiefurn: becijferen Buutnmoötu: buitenmate Deeëlboör: deelbaar Deeëliengu: deling Deëëln: delen Dieëpu: diep Dinu: dun Dogtu: de hoogte Driejoek: driehoek Duust (1000), twiduust (2000), vuufduust (5000), twientugduust (20.000), oendurtduust (100.000) Eëlt: helft Eeën (1), tweeë (2), drieë (3), vieëru (4), vuuvu (5), zesu (6), agtu (8) Eevun: evenErteëln: hertellen Geeëlu noop (u): een hele hoop Geeëlugaaäns: helemaal Grodur: groter Grotu: grootte Gudoeftu: iets log, zeer groot Ienkul: enkel Ikstra: extra In dogtu: in de hoogte. In du dieëpn: in de diepte
In du langdu: in de lengte In du vertu: in de verte Inoet: inhoud Kart: kwartier, kwart Kieloomeetur: kilometer Klieku: kliek Klindur: kleiner Langdu: lengte Lank: lang Leeëgu: laag Leksju: likje, laagje (verf bvb) Letur: weinig Ligiengu: ligging Meeër e meeër: steeds meer Midulienu: middellijn Midulmoötu: middelmaat Mieljaar: miljard Mieljoeën: miljoen Mielu: mijl Moötu: maat Naänsvul (u): een handvol Neëlt (du of u): de helft Nieks: niks, niets Nieëmundalu: niets Nievoo: peil, hoogte Noövn (u): een halve Nuumuroo: nummer Oendurt (100), twijoendurt (200), driejoendurt (300), vuuvoendurt (500) Oendurtuust: honderdduizend Oendurvurdeeëliengu: onderverdeling Oeneevun: oneven Oenpoör: onpaar Oentsiefurn: ontcijferen Oeveelu keeërs: hoeveel keer Ofguroent: afgerond Ofmeetn: afmeten Ofneemn: afnemen Ofroendn: afronden Oftrekn: aftrekken Ofsplitsn: afsplitsen Ogtu: hoogte Olugoöru of Oltugoöru: allemaal samen Oöf e noöf: half en half, fifty-fifty Oöfleeg: halfleeg Oöfvul: halfvol Oörbritu: haarbreedte Oovren: overhebben Oovurvloeët: overvloed Potlooöt: potlood Promielu: per duizend Pursies: precies Reeku: rij Rijong: gebied Rijzu (met): op gelijke hoogte van, gelijklopend met Rjeën du knots: niemendal Fr rien Roendu: rond, toer Roenduut: ronduit Santuboetiek: alles wat er samen ligt of samen staat Siefur: cijfer Sjharding: kleinigheid Stief: zee Stief veelu: zeer veel Stik: stuk Stiksju: stukje Strieëpu: streep Surieë: reeks Teeëkniengu: tekening Teeën en tandur: het een en het ander Tieënu (10), Eëvu (11), twoavu (12), veeërtieënu (14), vuftieënu (15), zestieënu (16), zeevuntieënu (17), …. Tis mor u sjhortu grooöt: het is niet groot Tjokuvul: bomvol Tsjhildu gi noör: het scheelde geen haar Tsjhildu moör u sjharding: het scheelde maar een kleinigheid Tsjhildu mo letur: het scheelde maar weinig Tseëfstu: hetzelfde Tunuptelu: met klein overschot, om af te ronden Tweeënoöf: twee en half Twoöfnoöf: twaalf en half Twi man en u peërdukop: weinig volk Twientug (20), veeërtug (40), fuftug (50), tjestug (60), tjeevntug (70), tachuntug (80), tneegntug (90) Upteln: optellen Upteliengu: optelling Upurvlaktu: oppervlakte Utsukluts: alles bijeen Uutdin: uitdunnen Uutdroöjn: uitdraaien Uutsjhuuvn: uitschuiven Vaneënsteëns: over de gehele lijn Veelvowt: veelvoud Veugulvlugt: vogelvlucht Vieërdubl: vierdubbel Vieërkant: vierkant Vieëroek: vierhoek Vooörlatstn: voorlaatste Vormugeevn: vormgeven Vormugeeviengu: vormgeving Vul: vol Vulang: volhangen Vulloön: volladen Vurdeeëliengu: verdeling Vurdubliengu: verdubbeling Vurgrooötglas: vergrootglas Vurgrooötiengu: vergroting Vurgrooötn: vergroten Vurmeenugvuldiegiengu: vermenigvuldiging Vurmindriengu: vermindering Vuroediengu: verhouding (breuk) Vuroogn: verhogen Vuroogiengu: verhoging Vurvormiengu: vervorming Vurvormn: vervormen Vurwiediengu: verwijding Vurwiedn: verwijden Vuuvoek: vijfhoek Wienkulaak: winkelhaak Winug(u): weinig(e) Zantju: prentje
A mukoör ang met aakn e noogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Agturgroent: achtergrond Agturstu: achterste Akuwerie: bedoening (een hele) Ambjaaänsu: stemming An du noöls brieng: kapot maken An du noöls komn: kapot aan het gaan Avaaänsu: vooruitgang Bataklang: alles wat erbij hoort (negatief) Biebluuvn: bijblijven Biejoedn: bijhouden Binustu: binnenste Blekn: blinken Bluuvn: blijven Boendug: bondig Boovustu: bovenste Budekiengu: bedekking Busjhikboör: beschikbaar Busjhikiengu: beschikking Bustoön: bestaan Buutnguweunu: buitengewoon Buutnkaaänsu: buitenkans Buutnstoön: buitenstaan Buutukant: buitenkant Buutuleevn: buitenleven Buutustu: buitenste Buwoöriengu: bewaring Da zieëtur lieëf uut: dat ziet er niet goed uit Dade gi naamu: dat heeft geen naam, dat is ongehoord Dekiengu: dekking Derdu ki goe ki: derde keer goeie keer Deurwikt: doorweekt Doenkur: donker Du veugul is goön vlieëgn: de dader is er vandoor Duustur: duister Elusteekudoenkur: zeer donker Flutsu: mislukking, flop Geeël tanutjusnest: iedereen Gledug: glad Groendug: grondig Gruus: stofferig overblijfsel Gupateilt zien: er slecht uitzien na ongeval of vechtpartij Guvinugt: bedorven Guweunu: gewoon In du foelu van tvoök: in de massa Fr foule In du miezeerju zitn: problemen hebbenIn du naap gulogeert zien: in de aap gelogeerd zijn, slecht af zijn Ju botn dran vaagn: er je voeten aan vegen Ju vastoedn antgas: op je weerhouden zijn Keemul: vergissing Koentukraafs: ondersteboven Krempn: krimpen Krotu en kompajieë: armoede
Kurumul: kruimels, zaagmeel Lienksju: linkse Lik oörieng in u tunu: als haringen in een ton, erg dicht op elkaar Nanutjusnest (u) : een vervelende toestand Natugeit: nattigheid Ne nog kient nog kroöju: geen kinderen hebben Nie mi weetn van wufur oet pieln maakn: geen uitweg meer kennen uit de armoede Nieëwugeit: nieuwigheid No du klooötn goan: kapotgaan O ju ju gat vurbrant moejop du bloörn zitn: wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten Oenbuwakt: onbewaakt Oentknoopiengu: ontknoping Ofbieng: afbinden Ofbluuvn: afblijven Ofsjhafn: afschaffen Ofwagtn: afwachten Ofwiekn: afwijken Ofwisuln: afwisselen Oenkruut vurgoö nie: onkruid vergaat niet Oeënvurdieënt: onverdiend Oeënvurmieduluk: onvermijdelijk Oeënvurmietboör: onvermijdbaar Oendurstu: onderste Omuwisuln: omwisselen Oöfdooöt: halfdood Oopunboör: openbaar Oörmoeë: armoede Oovrendu: overhoop Oovroop: overhoop Oovurbluuvn: overblijven Oovurdrievn: overdrijven Oovurgank: overgang Oovurleeviengu: overleving Oovursjhaakuln: overschakelen Oovursloön: overslaan Oovurwientriengu: overwintering Optju: hoopje Ovrendu (aal): overhoop Rampu: ramp Regsju: rechtste Riemram: nutteloze aanvullingen Sietuuwoösju: toestand Fr situation Sleetu: slijtage Sligt: slecht Smeeërboeël: smeerboel Soöj: saai Spilument: zaak Stampunduvul: stampvol Steeg: stijf, niet glad Stekudoenkur: stikdonkerien Stienkn van u neuru veru: van ver reeds een slechte geur afgeven Stooöriengu: storing Straaliengu: straling Tagsturstu: het achterste Tbinustu: het binnenste Tboovustu: het bovenste Tbuutustu: het buitenste Tgot do gin oönu no kroöjn: daar zal geen haan achtur/naar kraaien, niemand interesseert zich daarvoor Tis aatunt tseëfstu: het is altijd hetzelfde Tis an/voe du wup: het is verloren, kapot Tis gin avaaänsu: het brengt niets op Tis gin vetn: het betekent niet veel Tis in du sakosj: het is geregeld Tlienksju: het linkse Tligdaal oovrendu; ales ligt overhoop Toedoeën: toedoen Toeë: toe Toendurstu: het onderste Toet nieëtn in: het houdt niets in Toopangn met aakn en oogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Topoovurklooötn: rommelig Tradiesju: traditie Tregsju: het rechtste Tshjildu mor u noör: het scheelde maar een haar Tsjhildu mor u sjharding: het kwam maar op een kleinigheid aanTweëns deuru: dwars door Tvooörstu: het voorste Tzieë zwart van tvoök: het ziet zwart van het volk U busjheetn komisju: een netelige kwestie U sjheetu in u netzak: een storm in een glas water Up u vrimdu: weg van zijn land, van thuis Utsukluts: boeltje Vastugroejn: vastgroeien Veruguvordurt: vergevorderd Veruguzogt: vergezocht Veuzun: smeulen Vieng: vinden Vogtugeit: vochtigheid Voldoeëndu: voldoende Vooörnen: voorhebben, gebeuren Vooörnvoln: voorvallen Vooörstu: voorste Vooörtbrieng: voortbrengen Vorsbustoön: blijven bestaan Vorsdeurn: voortduren Vulweërdug: volwaardig Vurandriengu: verandering Vurasiengu: verrassing Vurdin: verdunnen Vurduustriengu: verduistering Vurfrisjhiengu: verfrissing Vurfient: verfijnd Vurkeeërt: verkeerd Vurlooörn: verloren Vurmoeëduluk: vermoedelijk Vurnestult: verstrikt Vurnieëwiengu: vernieuwing Vurnowiengu: vernauwing Vursjherpn: verscherpen Vursjhien: verschijnen Vursjhoepurt: verschroeid Vurslapiengu: verslapping Vursnipuriengu: versnippering Vursoepliengu: versoepeling Vursperiengu: versperring Vurspreidiengu: verspreiding Vursterkiengu: versterking Vurvangiengu: vervanging Vurvesjhiengu: verversing Vurwagtiengu: verwachting Vurwariengu: verwarring Vurwarmiengu: verwarming Vurwisuliengu: verwisseling Vurwisuln: verwisselen Vurzaamuliengu: verzameling Vurzaamuln: verzamelen Vurzaamulplatsu: verzamelplaats Vurzetn: verzetten Vurzogtn: verzachten Vurzwakiengu: verzwakking Vurzwoöriengu: zwaarder maken Woendur: wonder Zwienuboeël: chaos
Woordenlijst Nr 23: Persoon – Soorten Nationaliteiten
Aaänguspoeëldn: tweede verblijver Agturkomurtju: nakomertje Ameeriekoön(dur): Amerikaan Baakurmatu: bakermat Bergbuweunur: bergbewoner Bojeemur: zigeuner Broeëru: broer Bulastiengbutaalur: belastingbetaler Burgur: burger Burgurbuvoökiengu: burgerbevolking Burgurieë: burgerij Buroemteit: beroemdheid Busjhermulienk: beschermeling Buutulant: buitenland Buutulandur: buitenlander Buvoökiengu: bevolking Buvoökiengssiefur: bevolkingscijfer Dakloozun: dakloze Drieëlienk: drieling Du voentusmet en: aarden naar zijn peter of meter Duuts: Duitser Fraaänsman: Fransman Grotmoeëdru of grooötmoeëdru: grootmoeder Grotvoödru of grooötvoödru: grootvader Ieleegaaln: illegale, die onwettig in ons land verblijft Iengulsman: Engelsman Ietaljoöndur: Italiaan Indjoön: indiaan Japanees: Japanner Joeëns: kinderen Joengn: jongen Joenk: meisje Joengkeit: jongeling, jongman Joenkman: niet-getrouwde man Kafeekenesu: iemand die men kent uit het café Kakurnesju: de jongste van een reeks broers en/of zusters Kalant: cliënt Kamuroöt: kameraad Kenesu: kennis Kleeënzeunu: kleinzoon Kniïkur(s): kind(eren) Koekutieënu: lief, schatje, minnares Komisjunoöries: boodschapper
Kozien: kozijn, neef Lantloopru: landloper Mamzil: mademoiselle, juffrouw Manumeëns: mannelijk persoon Meëns: mens Metu: grootmoeder of meter Metulap: meter tweede of derde keuze Moeëdru: moeder Moku: meisje/vriendin Moöt: maat, kameraad Mumee: oma Nieëwulienk: nieuweling Niepooörtunoöru: Nieuwpoortenaar Noenklu: nonkel, oom Noökomulienk: nakomeling Oedur: ouder Oedu doozu: oude vrouw => u noedu doozu Oedu vint: oude man Oet wuuf: oude vrouw Ofstamiengu: afstamming
Ju kent zu giedur nu stilutjusan we, zeekr, uuzu blowu Bertn en zu boeëzumvrieënt Juultn? Zu kwaamn reegulmoötig tugoöru u pientju drienkn in undur stamkafee in Lombardieë, mo da ku nu nie mi. Worom? Wienu datur gubeurt is du veeërtieënstun oktoobru in Midulkerku e Bertn zodoönug gupakt aan zu nertu datun nie mie buutn komt. Datu blowu giengn vurlieëzun, dat aatn nog kun pijzun mo daan zu gieng vurpleturt wordun! Zu vrowu vurtelt datun bleeëk wiert en da zu pijsdu datun u nataksju gieng kriegn. Juultn was nateurluk bliedu da zien kleur zooön klienkunt suukses kostu aaln, mo naat tog ook we kompasju me zu moöt Bertn. Net em tuus goön buzoekn voer em beetersjhap tu weënsjhun mo volguns dat sjhient wastur gin trooöstun an. Da KaaVeeOO ut nie goeët doet int foetbal en dat du triïnur nu zeëvu uut zu nijgn weggugoön is, da det em ook gin deugt gudoön.
Nis nu we tieduluk zu moöt kwiet, mo voe du restu lat Juultn du moeët nie zakn. Zien favorietn, du Liestu Dudekur en du kluub van Brugu doent alutweeë stief goeët, da toet em deugt. Otn nog u ki not stamkafee goöt, zieët iedureeën da zu pientju em nie smakt lik andurs. Nu bluuft ook noojt nie langu mi. Nu mist zu moöt Bertn, dadis zeekr. Nu werkt iïn zu nof of nu go me zu vieloo gon rieën. Nu go bievooörbeelt u ki gon kiekn oeveru dat stoöt me tvurlegun van du tram no du kustboönu. Gotn dadooöjt van zu leevun guwent wordn datur gin tram mi deur torp riet? Tgo roöru doeën, wi! Mo ja, nu pakt ie tog nooöjt du tram en ot moestu nooödug zien, kutn nog asan eeën van du veelu otobuuzn neemn die goön stopn in Momartru. Ju wit wel da Dekur, al zwaanzun zeekru, guzeit et datn van torpplingsju utwa gieng maakn lik du plas duu tirtru, tpling op u neuvultju in paries. Mo ja woö zoe ju al die sjhildurs moetn goön aaln en nu kut tog nie van iedur uus u kafeetju maakn wo dajook kut eetn. Ot mo guzelug is! Me veelu groeën en tog we tirasjus wo daju up ju gumak u pientju kut drienkn.
Ot du tram weg is got ut u pluzieër zien van eeën van de sjieku promunaadn tu gubruukn: du Zeeëloönu of de Niepooörtloönu. Voeëtgangurs en vieloos gon in dun eemul zien, toet in Niepooört nie me moeëtn uppasn voe du tram!
Mo nu wit ie ook da mu mo gon kun ooördeeëln odalus ofguwerkt is.
Vertaling
Jullie kennen ze nu stilaan wel, zeker, onze blauwe Bertn en zijn boezemvriend Juultn? Ze kwamen regelmatig bijeen om een pint te drinken in hun stamcafé in Lombardsijde, maar dat kan nu niet meer. Waarom? Wat gebeurd is de veertiende oktober in Middelkerke heeft Bertn zodanig aangegrepen aan zijn hart en nu komt hij niet meer buiten. Dat de blauwe zouden verliezen dat had hij nog kunnen denken maar dat ze zouden verpletterd worden! Zijn vrouw vertelt dat hij bleek werd en dat ze dacht dat hij een aanval zou krijgen. Juultn was natuurlijk blij dat zijn kleur zo’n klinkend succes kon behalen, maar hij had toch ook wel medelijden met zijn maat Bertn. Hij is hem thuis gaan bezoeken om hem beterschap te wensen maar naar het schijnt was er geen troosten aan. Dat KV Oostende het niet goed doet in de voetbal en dat de trainer nu zelf weggegaan is, dat heeft hem ook geen deugd gedaan.
Hij is nu wel tijdelijk zijn maat kwijt, maar toch laat Juultn de moed niet zakken. Zijn favorieten, de lijst Dedecker en de club van Brugge doen het allebei zeer goed, dat doet hem deugd. Als hij nog een keer naar het stamcafé gaat, ziet iedereen dat zijn pintje hem niet smaakt zoals gewoonlijk. Hij blijft ook nooit niet lang meer. Hij mist zijn maat Bertn, dat is zeker. Hij werkt nu in zijn tuin of hij rijdt met de fiets. Hij gaat bijvoorbeeld eens kijken hoever het staat met het verleggen van de tram naar de kustbaan. Zal hij dat ooit van zijn leven gewoon worden dat er geen tram meer door het dorp rijdt? ’t Zal raar doen, hoor! Maar ja, hij pakt toch nooit de tram en mocht het nodig zijn, dan kan hij nog altijd één van de vele bussen nemen die zullen stoppen in Montmartre. Je weet wel dat Dedecker, al zwanzen zeker, gezegd heeft dat hij van het dorpspleintje iets ging maken zoals ‘Place du Tertre’, het plein op de heuvel, in Parijs. Maar ja, waar zouden ze al die schilders moeten halen en hij kan toch niet van ieder huis een cafétje maken waar je ook kunt eten. Als het maar gezellig is! Met veel groen en toch wel terrasjes waar je op je gemak een pintje kan drinken.
Als de tram weg is, zal het een plezier zijn om één van die chique promenades te gebruiken, de Zeelaan of de Nieuwpoortlaan. Voetgangers en fietsers zullen in de hemel zijn, tot in Nieuwpoort niet meer moeten opletten voor de tram. Maar hij weet ook dat we maar kunnen oordelen als alles afgewerkt is.
Alkol: alcohol Akolgubruuk: alcoholgebruik Alkolmisbruuk: alcoholmisbruik Alkolvrie: alcoholvrij Alkolvurslaaviengu: alcoholverslaving An du toog ang: aan de toog hangen Avukoöt: advokaat (drank) Baarkruku: barkruk Bak bieër: bak bier Busjwipst: lichtjes dronken Biedong: bidon Bieër: bier Bieër uut du flesjhu : bier uit de fles Bieër van tvat: bier getapt uit vat Bieër van du streeku: streekbier Bieërbuuk: bierbuik Bieërflesjhu: bierfles Bieërkroönu: tapkraan Bieêrsjhuum: bierschuim Bieërtunu: bierton Bieërvurbruuk: bierverbruik Bluuvnang: lang in een café blijven in plaats van huiswaarts te keren Boemuln: boemelen, van het ene café naar het andere Botul: fles Botuln: bottelen, vullen van fles Bronwoötur: bronwater Buneevult: beneveld Buturmeëk: botermelk Buzoopn: bezopen Deekanteern: rode wijn van bezinksel scheiden door overgieten in karaf Fr décanter Deur du neuzu zien: zat zijn Deur du noeënu voln: blijven plakken over de middag Diezjistief: spijsverteringsbevorderend drankje Fr digestif Djien: gin Drankgubruuk: drankgebruik Drankmisbruuk: drankmisbruik Dranksju: drankje Drienkn: drinken Drienk(u)busu: drinkbus Drienkwoötur: drinkwater Droenku: dronken, zat Droenku guzijt is nugtur gupijst: dronken gezeid is nuchter gepeinsd Du zoeëtu niïnvol: de zoete inval Dust: dorst Flambeern: ontbranden van sterke dranken voor afwerking van bepaalde gerechten Fr flamber Flasjhu of flesjhu: fles Flesjhu wien (u): een fles wijn Fluutjusbieër: bier van slechte kwaliteit Fruutsap: fruitsap Gesturt: gemorst Gin dust: geen dorst Gistiengu: gisting Goerdu: drinkbus Fr gourde Groötu dust: grote dorst Hopu: hop I ju leëzu gieëtn: gulzig en veel drinken Iestee: ijsthee In du droöj zitn: aan het uitgaan zijn Int zop zitn: bezig zijn met zich te bedrinken Joegoert: yoghurt Kafju: koffie Kamielutee: kamillethee Kantienu: kantine Kloöru wien sjhienkun: klare wijn schenken, duidelijke taal spreken Korksmaaku: kurksmaak (van wijn) Kortndrank: sterke drank Kriku: zwaar bedronken Kroöntjuswoötur: kraantjeswater Lampetn: zwaar drinken Leeggoeët: leeggoed Liekeuru: likeur Liemonatju: limonadetje Moeëtn bloözun: moeten blazen (bij alhocoholcontrole) Nie mi weetn van wufur progju daj ziet: erg dronken zijn Nie mir op ju beeën kun stoön: niet meer op zijn benen kunnen staan van dronkenschap Nis bluuvn plakn: hij is (te) lang op café gebleven Nis boovn zu teewoötru: hij is boven zijn theewater, hij heeft te veel gedronken Oendur iïnvloeët: bewegingen en handelingen beïnvloed door drankgebruik Oendrienkboör: ondrinkbaar Pekur: iemand die graag lang in de cafés blijft hangen Pekn: blijven hangen in café Piels: pils Pientu of Pientju: pint Pilil: pale ale Plat woötur: plat water, niet bruisend Poepuloeëru: verschrikkelijk dronken Poestur: cognac in een tas koffie Portoo: porto Promielu: promille (in het bloed) Pulu: container voor drank Rusepsju: receptie Ruum: rum Santee!: Gezondheid! Fr Santé Sjambreern: op kamertemperatuur brengen van rode wijn Fr chambrer Sjampanju: champagne Sjheel van du dust: scheel van de dorst Sjhuum: schuim (op een pint) Sjoklakafju: chocomelk Sjoklameëk: chocolademelk Sloksju: slokje Soeboks: bierviltje Sterku drank: drank met hoog alcoholgehalte Stoet: stout (bier) Streekbieër: streekbier Stroentzat: zeer zat Stroojn beeën en: strooien benen hebben, moeilijk op zijn benen kunnen staan (door de drank) Sturtn: morsen Taafulbieër: tafelbier Taafulwien: tafelwijn Tee: thee Teusju sietru/woötru: een slokje limonade/water Toernee: rondje Toernee zjeeneeral: rondje voor iedereen in ’t café Trapiest: trappist Trekteern: een rondje geven Tu dieëpu int glas kiekn: te diep in het glas kijken, te veel drinken U botul wien: een fles wijn U fleshu wien: een fles wijn U koötur en: een kater hebben U pientu tapn: een pint tappen U pientju up en: een pint op hebben, iets gedronken hebben U staptju in du weërelt zetn: eens goed uitgaan U stik i ju klooötn: zat zijn U stik i ju kraagen: zat zijn, een stuk in zijn kraag hebben U vlamunt stik i ju voeëtn en: een vlammend stuk in je voeten hebben U vliegu in ju noogn: te veel gedronken hebben Utwieën oendur taaful drienkn: iemand onder tafel drinken, dronken voeren Uutdrienkn: uitdrinken Uutkriegn: uitkrijgen Uutsjhienkn: uitschenken Uutzuupn: uitzuipen Votka: vodka Vuldoeën: vol doen Vulgietn: vol gieten Vulsjhienkun: vol schenken Vurfrisjhiengu: verfrissing Vurgeevn van du dust: heel grote dorst Wieskie: whisky Woötur bie du wien doeën: water bij de wijn doen Woöturtju: een glas water Wien: wijn Woö datu brouwur is, moet du bakur nie zien: iemand die drinkt moet niet eten Zjatu kafju (u): een tas koffie Zjunievur: jenever Zo droenku lik u kanong: zo zat als een kanon Zuupn: zuipen Zuupn lik u tempulier: overmatig drinken
Woordenlijst Nr 16: Relaties Verwijten tussen personen eventueel met geweld
Aaän zu flasjhu: hij heeft het zitten Aaänveërtboör: aanvaardbaar Aaänroön: aanraden Aaänsluutiengu: aansluiting
Agtur tgat klapn: roddelen Agturaaln: achterhalen Akooört: akkoord Akuwerie: ruzie Al moestn du kroöjn tuutbriengn: de waarheid komt wel ooit aan het licht Alu bitjus eëpn: hoe klein ook het voordeel, het helpt vooruit Aleeënu: alleen Altroösju: ontroering Altugoöru: allemaal samen Ambras zoekn: ruzie zoeken Ambrasseerun: omhelzen Ambuteerun: lastig vallen Fr embêter An du lisu loopn: aan de leiband lopen, niet zelfstandig een beslissing kunnen nemen, maar het laten afhangen van een ander Andunoölsbrieng: kapot maken Andrieng: aandringen Anduudn: aanduiden Aniemoösju: animatie Antoedn: onthouden Art teegn oeënzogtu: hard tegen hard Babultju (u) sloan: een babbeltje slaan Baturn: vechten Beetur u goeju gubeur dan u veru vrieënd: beter een goeie buur dan een verre vriend Bie du buk doeën: bedriegen Bie du buk guzet wordn: bedrogen worden Bie zu pietju pakn: beetnemen Biedroöjn: bijdraaien Biejeeënbrieng: bijeenbrengen Biejeeëndrievn: bijeendrijven Biejeeënoedn: bijeenhouden Biejeeënraapn: bijeenrapen Biejeeënkomn: bijeenkomen Biejeeënzoekn: bijeenzoeken Biekomn: bijkomen Bielegn: bijleggen (een ruzie) Biezien: bijzijn Binloötn: binnenlaten Blamot gusleegn: murw geslagen Boeërubudrog: boerenbedrog Boeëzumvrieënd: boezemvriend Boent: bond Boovnoörms: bovenarms (ruzie) Boözug: bazig Budroogn wordn datu doom uut ju nooörn komt: bedrogen worden dat de damp uit je oren komt Bugleidn: begeleiden Bugleidiengu: begeleiding Bugoestn: goesting doen krijgen Bugroeëtn: begroeten Bukentmaakiengu: bekendmaking Bukentunisu: bekentenis Bukomn: bekomen (van een hevige emotie) Bukrooöniengu: bekroning Bukukuln: verwennen Buloeërn: beloeren Buloftu: belofte Bulooöniengu: beloning Buluusturn: beluisteren Bumiduln: bemiddelen Bumoejn: bemoeien Bunoödeeëln: benadelen Bunoödriengu: benadering Bunoödurn: benaderen Buooördeeëliengu: beoordeling Buooördeeëln: beoordelen Burispiengu: berisping Busjheetn komisju: iets wat je niet graag doet maar waarvoor men je in ‘t gat gestoken heeft Busjhermiengu: bescherming Busjhutiengu: beschutting Busluupn: besluipen Bustriediengu: bestrijding Butastiengu: betasting Butoovriengu: betovering Butrapn: betrappen Bututuln: in de watten leggen, bederven Buutnsluutn: buitensluiten Buutnstoöndur: buitenstaander Buveilugiengu: beveiliging Buvolugeit: bevalligheid Buvooördeeëliengu: bevoordeling Buzoekeuru: bezoekuur Buzoekreegliengu: bezoekregeling Buzoektiet: bezoektijd Buzwoör: bezwaar Das bie toör gugreepn: dat is bij het haar gegrepen Deuren: doorhebben Deurusteekn: verwijten Deuruvurteln: doorvertellen Deuruvurbien: doorverbinden Deurzieën: doorzien Dinu doeën: flauw doen Djok (u): een duw, stoot Droef: stout Du daavur up ju lief: de daver op het lijf, zeer bang zijn Du kerku int midn oedn: de kerk in ’t midden houden, bemiddelen Du nuul van tspil zien: tenslotte het slachtoffer zijn Du zot oedn met utwieën: iemand voor de gek houden Duts: slachtoffer, benadeelde Dwieng: dwingen Eekulen anutwieën: een hekel aan iemand hebben Eëk zu goestu: elk zijn goesting Eësnspoeëliengu: hersenspoeling Ej gie da guglooft?: hebt gij dat geloofd? Eën gie gulooft dadu? En gij gelooft dat? Ertulik: hartelijkFarsu: grap Feezln: vezelen, fluisteren Fiegn agtur poösjhun: vijgen na Pasen, iets wat te laat komt Flak in zu noönzigtu: vlak in zijn gezicht Gin klooötn weërt zien: voor niets deugen Go vors: ga weg Got magt weetn: niemand zal het ooit weten Gotvurmielu djuu: vloek Greëtn: de zot houden, uitlachen, spotten Guburtu: gebuurte Gunaakn: aanraken Guriengult: om de tuin geleid, geklopt in een rechtstreeks duel (vb bij voetbal) Gutoesjeert: geraaktIn kwestju zien: ruzie hebben In kenisu zien: vrijen, iemand leren kennen In stokn komn: ruzie krijgen In toendurstu sjhof lign: in de onderste lade liggen, zegt men van iemand die niet bemind/gerespecteerd wordt In utwieën zu raapn gusjheetn en: iemand kwaad op jou gemaakt hebben In zu raapn gusjheetn: een slechte beurt maken Jeun: gunnenJu duumtju driïn vetn: leedvermaak hebben Ju ka su kusun: je kunt mijn kl.... kussen Ju manieërn oedn: je goed gedragen Ju moet dovooörn van u peërd geetn en: je moet daar zot voor zijn Ju moe froöj zien: je moet braaf zijn Ju moe ju muulu oedn: je moet je mond houden Ju noarienk brat nie: je haring braadt niet, je krijgt niet gedaan wat je wenst Ju zie gie zeekru up ju kop gustuukt?: jij bent zeker gek geworden? Kadoo en kadootju: geschenk en geschenkje Kapootu: condoom Katju mien, katju weeru: weervraak, oog om oog, tand om tand Katjuporu: lichte duw of tik Katenoent: kat en hond, die steeds ruzie maken Kbraakn vaju: ik heb genoeg van je Kbraakn vaju muulu tu zieën: ik wil je niet zo vaak meer zien Kekgoöjn: giechelen, zotte praat verkopen Ken dromu gudoön: ik heb het opzettelijk gedaan Kendur nie omu gudoön: ik deed het niet opzettelijk Kent a mu rekul: ik heb pech, het lot valt op mij Keunuklooötn: klungelen, knoeien, prutsen, vitten Klaagurs eën gin nooöt mo gift du bofurs u brooöt: klagers hebben geen nood maar geef de stoefers een brood Klintjus zien nie gumakt om in du grooöte under gat tu kiekn: kleine mensen spelen ook een rol en zijn niet onderdanig Klooötn: kloten, pesten, plagen Kgloovn da nie: ik geloof dat niet Kmeugn ier dooötvoln ot gi woar is: ik mag hier doodvallen als ik lieg Knegtubraku: meisje dat zot is van de jongens Koentukraafs: tegendraads Koetnaaänsju: gesprek Komeern: roddelen Komeeruklaps: praat van een roddelaar(ster) Kompanieë: gezelschap Fr compagnie Kompasju en: medelijden hebben Fr compassion Kompensoösju: tegenprestatie Fr compensation Kul: zever Kust mu botn: kust mijn kl…. wat je doet of zegt interesseert me niet Kwoöt spreekn: roddelen Kzien da braakndu beu: ik ben dat erg beu Let mor up datur nieëtnt teegn ju kop woöjt: pas maar op dat er niets tegen jouw hoofd waait, zegt men tegen iemand die te zot of uitbundig doet Lieëgn dajt zeëvu glooft: zeer hard liegen Litkoörtu: lidkaart Lop no du moönu: loop naar de maan Mangkieërn: ontbreken Fr manquer Mangkument: wat ontbreekt Fr manquement Medulankgat: tegen de zin Meeluusturn: meeluisteren Meemaakn: meemaken Met du groovu bustul durdeuru goön: zeer grondig opkuisen Met du poepurs zitn: angst hebben Misjeun: misgunnen Misvurstoön: misverstaan Miszieën: miszien Moeëdurtjusdag: moederdag Moeëtn: moeten Moötugun: matigen Moptju: mop, grap Mu nooörn eën gutuut: mijn oren hebben getuit, er werd over mij gesproken, meestal kwaad Mukoör (me): met elkaar Muulupeëru: muilpeer, oorveeg Net em of eur iïnguzwoögn: hij loopt hoog op met hem of haar Net u piek up mu: hij heeft iets tegen mij Nie koentroörju zien: best meevallen Fr contraire Nieëtn of nieks tu pieëpn en: niets te zeggen hebben Nis/zis nie op zu/eur muulutju guvoln: hij of zij heeft altijd een antwoord klaar Noar in du butur (u): een haar in de boterNondudjuu: vloek Fr nom de dieu Nu mieëk vaaän zu neuzu: hij reclameerde Oedjantgas: houd je klaar, er komt iets op je af Oedu ki ju klepu: houd eens je mond Oedu ki ju kwebul: houd eens je mond Oedu ki ju moent: hou eens je mond Oedu ki ju muulu: hou eens je mond Oedu koejn uut du gragt aaln: oude koeien uit de sloot halen Oendurandlieng: onderhandelingen Oenduroeënsju: onderonsje Oengurstaakiengu: hongerstaking Oentkopliengu: ontkoppeling Oentmoeëtiengu: ontmoeting Oentwiekn: ontwijken Oet du zot me ju metu: spot met iemand anders Ofdwieng: afdwingen Ofgoön: afgaan, gezichtsverlies lijden Ofluusturn: afluisteren Ofmatn: afmatten Oframuln: aframmelen Ofreekn: afrekenen Ofsjhrikn: afschrikken Ofsloön: afslaan Ofsnoepn: afsnoepen Ofspreekn: afspreken Oftroevn: aftroeven Ofweërn: afweren Ofzegn: afzeggen Okoözjen van u twadu: ergens de kans toe krijgen Fr occasion Omaaliengu: omhaling Omugoön: omgaan Oogagtiengu: hoogachting Oogoedn: hooghouden Oovurkomstu: bezoek Op zu steru kriegn: op zijn kop krijgen Opdriengn: opdringen Ortn: luisteren Ort u ki: hoor eens Osjublieëf: alstublieft Ovanduln: afhandelen Ovreeënkomn: overeenkomen Palufun: in de watten leggen, overdreven troosten, strelen, knuffelen Peërduvroet: zeer kwaad Peëruls smietn voe du zwieëns: goede raad geven aan mensen die daar evenwel niets van horen willen Pies in du wient: beteuterd, bedrogen zonder resultaat Proöt teegn du vaak: praat tegen de vaak Ramuliengu: pak slaag, rammeling Rasiesmu: racisme Rienguln: beetnemen, ringeloren, de baas over spelen Riesjhu: risico Fr risque Riesjhieërn: proberen op het gevaar af Riesjhieërluk: risicovol Ripuutoösju: goede naam Fr réputation Rukomandee: aangetekende zending Fr recommandé Ruloösju: relatie, verhouding Rutuln: reclameren, van zijn neus maken Rut(tu)liengu: schelding Ruuzju maakn: ruziemaken Saamnwerkiengu: samenwerking Saluu: groet, gegroet Fr salut Saluuweerun: groeten Fr saluer Siefa: slag in het gezicht Sjhein van utwadu lik u noent van zu stroent: iets zorgeloos achterlaten Sjheër ju weg: maak dat je wegkomt Sjheëvu sjhatsu rieën: zijn partner bedriegen Sjheur ju puustu: ga weg Sjhop i ju nol (u): een trap in jouw achterste Slag om sliengur: gevecht om elkaar om het even waar te raken Sneuvu: steek onder water Spaniengu: spanning Spekujoodu: spekjood, jood die zich niet aan de Joodse regels houdt Spuugn: spuwen Stik stroent (u): misprijzende uitdrukking voor iemand die hooghartig is Stopt u ki me zaagn: stop eens met zagen Stribuln: tegenwerken Tgat sjhooönen: zijn kans zien/hebben Tgot a ju neuzu zien: reken er maar niet op dat je krijgt wat je wenst Tietbomu: tijdbom Tilufong: telefoon Tis stilu woö dat nooöjt u ki woöjt: het is stil waar het nooit eens waait Tis u vuul stik stroent: ’t is een hoovaardige Tis weël bustit: verdiende loon Tisof: ze zijn uit elkaar Titsn: plagen Tnie kun aaln: het niet kunnen halen, niet tegen iemand op kunnen Toefuliengu: pak slaag Toeloötiengu: toelating Toetan: afblaffen Toet nieët in: er is niets aan Toopu: samen Top zu buuk meugn sjhrievn: er niet meer op mogen rekenen Trekn op utwieën: gelijken op iemand Troeëtuliengu: rammeling Trutsuln: treuzelen Truukn van du fooöru: listen van de foor Truut in paksjus: zever Tstoön boomn in du weg: kinderen die niet mogen horen wat volwassenen vertellen Tugoöru: samen Tugoöru me mukoör: allemaal tezamen Tugoörubluuvn: samenblijven Tugoörudoeën: samendoen Tugoörukomn: samenkomen Twistriet: tweestrijd Tzien klaps teegn du vaak: tevergeefs Tzotjuutang: het zotje uithangen U boeër zu kuünstn ofvraagn: uithoren U breeë rik en: brede rug, veel kunnen verdragen U keeml sjhieëtn: een fout begaan U naap sjheërn: slecht varen bij een initiatief U nertu van koekubrooöd: braaf mens U niksju en teegn utwieën: iets hebben tegen iemand U noedu naap muuln leeërn trekn (proberen): een ouder persoon van iets willen overtuigen U noogsjhu flikn: een oogje trekken U noör in du butur: er is onenigheid, ruzie U snak en u beetu kriegn: afgesnauwd worden U sneuvu geevn: een verdoken opmerking maken U toengu van lintjus: die veel babbelt U zaagsju span: zagen U zwien in du beitn: een haar in de boter Up u goe blatju stoön bie utwieën: bij iemand op een goed blaadje staan Upboksun teegn utwieën: met iemand in aanvaring komen Upitsn: ophitsen Upsuüfrn: opsolferen, opdringen Upvang: opvang Utwadu upsuüfrn: iets opsolferen Utwieën bie zu pietju en: er iemand inluizen, iemand liggen hebben Utwieën deuren: iemands bedoelingen doorzien Utwieën in tgat steekn: iemand doen opdraaien voor een vuile job Utwieën nog van oör nog van pluumn ken: een persoon absoluut niet kennen Utwieën roent ju viengur droöjn: iemand beïnvloeden, in je macht hebben Utwieën teegn zu zjilee trekn: iemand omhelzen Utwieën u droaj geevn: iemand een slag geven Utwieën u keunubilu geevn: met je knie tegen zijn dij tikken, wat pijn doet Utwieën u klooöt oftrekn: iemand bedriegen Utwieën zu kop ofbietn: brutaal en luid tegen iemand spreken Utwieën zu kop updroöjn: iemand opstoken Utwieën zu toengu peeln: iemand uitvragen tot hij/zij alles vertelt Utwoö gin keuru van en: ergens geen kans toe hebben Uutbastiengu: uitbarsting Uutlachn: uitlachen Uutooörn: uithoren Uutsjhieëtn: plots al scheldend reageren Uutsjhietn: iemand uitmaken Va ju neuzu maakn: reclameren Vaagu: oorveeg, mep Van koo guboörn: doen alsof je niets gehoord of gezien hebt Van u sjheetu u dundurslag maakn: een kleinigheid opblazen tot iets ergs Veesloörs zien leugnoörs: wie vezelt, liegt Vegtpartieë: vechtpartij Veelugooört: veelgehoord Veeluguvraagt: veelgevraagd Veugulvrie: vogelvrij Vieëriengu: viering Vloekn: vloeken Voe wieën su nilugun: in wiens voordeel Voetju lapn: pootje lappen Voetsululpu: voedselhulp Voetsulvorzieëniengu: voedselvoorziening Volsjheit: valsheid Voödurtjusdag: vaderdag Voöksmoent: volksmond Voöksuproeër: volksoproer Vooörsmaksju: voorsmaakje Vrieloötn: vrijlaten, vrijheid teruggeven Vrieviengu: wrijving Vrimdu goön: zijn partner bedriegen, seks bedrijven met een andere partner Vuragtiengu: verachting Vurdeediegiengu: verdediging Vurdistruuweerun: kapot maken, vernietigen Vureinugiengu: vereniging Vurgeeviengu: vergeving Vurgifunisu: vergiffenis Vurgisiengu: vergissing Vurgoödurzaalu: vergaderzaal Vurgoöriengu: vergadering Vurgoörn: bijeenkomen van personen Vurjoördagsfeeësju: verjaardagsfeestje Vurjoördagskadoo: verjaardagsgeschenk Vurjoördagskoörtu: verjaardagskaart Vurjoördagstoartu: verjaardagstaart Vurjoörn: verjaren Vurkent: herkend Vurkriegn: verkrijgen Vurmomiengu: vermomming Vurnestuln: in de war brengen Vurniengt: vergif Vuroentsjhuldugieng: verontschuldigingen Vurofgoodiengu: verafgoding Vurooördeeëliengu: afkeuring Vurpligtieng: verplichtingen Vurpligtiengu: verplichting Vursmooörn: moord door verdrinking Vurstandug: verstandig Vurstant: verstand Vurstantoediengu: verstandhouding Vurtrouwulienk: vertrouweling Vurveeliengu: verveling Vurvrimdn: vervreemden Vurvrimdiengu: vervreemding Vurweënsjhieng: verwensingen Vurweënsjhun: verwensen Vurwiet: verwijt Vurwietn: verwijten Vurwitugiengu: verwittiging Vurwitugun: verwittigen Vurwoörlooöziengu: verwaarlozing Vurwoörlooözn: verwaarlozen Vurzeurn: verzuren Vurzoeën: verzoenen Vurzoeëniengu: verzoening Weëlbustit: verdiende loon Weggujoogn: weggejaagd Wieën draagtrier du broek: wie is er baas in dit gezin Woötur en vieër: water en vuur: niet bij elkaar passende naturen Zaagt u ki nie: zaag eens niet Ze veelu kak an eur gat: ze is hoogmoedig Zeëfvurdeediegiengu: zelfverdediging Zeim an utwieën zu gat smeërn: zeem aan iemand’s gat smeren Zet u muulu van lintjus: zij is een babbelkous Zu kak inoedn: niets willen of durven doen of zeggen Zu karu keërn: zijn houding wijzigen