Woordenlijst Nr 38 Vragen en uitdrukkingen in dialogen Ja of Neen antwoorden in allerlei vormen
Agliek: toch Aligowzeg: ’t is toch niet waar, hé
Alusiïns: in elk geval, ,alleszins Amaj mu botn: amai, mijn knoken of benen Apropoo: terloops gezegd Bakndoeënieë: maar neen gij, dat doe ik niet Bejaak gie: natuurlijk vind ik dat, doe ik dat Benink: maar neen, ik niet Benink gie: wat zeg jij nu, maar neen, ik niet Betoeënieë: toch niet Biena is veru vaän Sjiena: met 'bijna' ben jur niet Da ku mu nie sjhiln: dat kan mij niet schelen Da ku nie zien: dat kan niet Da ku nie: dat kan niet Da ku we zien: dat kan wel zijn Da ku zien: dat kan zijn Da kut: dat kan Da doet nieët in: dat is gemakkelijk Da ligt utwoösjun up mu zoldru of u twoörstn eldurs: dat ligt ergens op mijn zolder of ergens elders Da niejee!: dat niet, hé! Da toetur nie toe: dat geeft niet Da werkt up mu zilmus: dat werkt op mijn znuwen Dadis gin spek voe joen bek: dat is te hoog gegrepen voor jou Dadis tjoenu: dat is van jou Dadis va joen: dat is van jou Dadis va mien: dat is van mij Dadis va nundur: dat is van hen Dadis va nuus: dat is van ons Doe mo ju bestn: doe maar wat je kan Doet dadu uki zeëvu: doe dat eens zelf (in plaats van iemand anders lastig te vallen) Doödeuru: daardoor Doömee: daarmee Doörum: daarom E kejal in gin eeëwu mi guzieën: en het is al een eeuw geleden dat ik je nog zag E mo toeët gie: maar ja toch, gij E we mirsie: bedankt, hoor!! E worom dadu?: en waarom moet dat? E worom nie(ë): en waarom niet E wovooörn moeta dieën?: en waarvoor moet dat dienen? Eëk weeërt em: iedereen doet zijn best Eëk zu goestu: elk zijn goesting Eëptuki: help eens Esuzieda guzeit?: heeft zij dat gezegd? Etnieda guzeit?: heeft hij dat gezegd? Gartuki of gartjuki: ga eens uit de weg Gie ziet u goejn: ji ben er mij één Gloovu gie da?: geloof jij dat? Gloovu gie da nie? Nink wi!: gelooft gij dan niet? Neen, hoor! Go mu ki wedn da: willen we eens wedden dat Godu kiruut du kant: ga eens uit de weg Goeëtkomutuut utwa zegn: lukraak iets zeggen Goj gie datoeën of ik(ke)?: doet gij dat of ik? Goj u bitju zaagn joöju: ga je misschien een beetje zagen Gojmee: gaat ge mee Got magt weetn: enkel God weet dat Gotgoönjoöt: zal het gaan, ja Guntur of ier?: ginder of hier? Ik en u ki: ik heb eens Is da woö?: bejoöt gie is dat waar?: maar ja, gij Is dadeur gelt, of tzienu, of tjoenu of tmienu: is dat haar geld, of het zijne, of het uwe of het mijne Jaak: Ja ik Jaam: ja wij Jakundoeënie: nee, dat doe ik niet Jatoeët: toch wel Jatundoeët: toch niet Jedoeëngliek: je hebt ongelijk Jegliek: je hebt gelijk Jet doö zeekr nie langu gubleevn: je bent daar zeker niet lang gebleven Joög: ja gij Joön: ja hij Joöns: ja zij (mv) Joös: ja zij Ju guneërn: je amuseren Ju ku nie misn: je kunt niets verkeerd doen Ju meug gie da nie zegn, ju wit gie da nie: jij mag dat niet zeggen, jij weet dat niet Ju meugtur preus op zien: je mag er fier op zijn Ju moe ju muuloedn: je moet zwijgen Ju stoöt in du weg: je staat in de weg Ju wit noois: je kunt nooit weten Juziegiezeekurzot: jij bent zeker zot Juzieëtdavanieër: dat denk je wel Kaan da nie gupeist: dat had ik niet gedacht Kaan ju nie verkent: ik had je niet herkend Ken da nieëvraans guvoeng: ik heb dat nergens gevonden Kenik da mor apoef guzijt: ik heb dat zo maar gezegd Kent get: ik heb het gehad Kgloovn dank goön sjaansen: ik denk dat ik geluk zal hebben Kgon ukir utwa zegn: ik zal eens iets zeggen Kgont u ki toogn: ik zal het eens laten zien Kiektuki: kijk eens => No wadu? Naar wat? Kontroörju: in tegendeel Kpeizn van nie: ik denk het niet Kuj gie da(du): kunt gij dat Kwitzoendur: ik vraag me af Kzien doö nie grust in: ik ben daar niet gerust in Kzien tuus: ik ben thuis Kzijn teegn em/eur: ik zei tegen hem/haar Lat mo gletsn: laat maar glijden/gaan Let morup: let maar op Let up wienu daj zegt: let op wat je zegt Luusturdu kirieër: luister eens Mag ju gie da(du) -> nink, kmeugn da nie: Lust jij dat -> Neen, ik lust dat niet Mag ju gie da? -> Jaak, keetn da geërn: Lust jij dat? -> Jaak, keetn da geërn Mak ju nie vuul: maak je niet vuil Makt daj weg ziet: ga maar vlug weg Meedoeën voe spek en booön: zonder veel verwachtingen Mein ju dadu?: je meent dat toch zeker niet? Meugjugieda?: lust je dat? Misan ut nie?: geeft het niet? Mo bejoöt: toch wel, maar ja Mo benint: maar neen, toch Mo gie nie wi veugul: maar jij niet hoor, vogel Mo gow zeg: maar komaan Mo meëns tog: maar mens toch Moe jiïn teegn ju muulu en: wil je dat ik op je muil sla Moraligie: maar allez gij Mu zien vors: we gaan weg Mukoör: elkaar Muzieëlugots: waarempel Nateurluk: natuurlijk Neeëg: neen gij Neeën: neen hij Ne, wieën da mu doör en: na, wie we daar hebben Nie woöru dank nie moögun ee: ware het niet dat ik niet mag Niïns: neen zij Niju: neen, gij niet Nink: neen, ik niet Nis bluuvn plakn: hij is blijven hangen op café Nooöit van zu leevn: nooit van zijn leven Ochotuneeëru: och god de heer Oedu u ki ju muulu: houd eens je mond Oeë goöt ut me ju: hoe gaat het met je? E me joen?: en met jou Sava, dat gaat Ot u bitju goöt: als het een beetje gaat Oeëda? of Oëedadu?: hoe Oedoejda: hoe doe je dat Oedjan tgas: hou je vast/kloek Oewu doej gie dadu: hoe doet gij dat Oewu kata zien: hoe kan dat nu Oewu zoeta komn: hoe zou dat komen? Oeweeëtugie: hoe heet jij Oewist meju: hoe gaat het met je => goeët e mejoen?: goed en met jou => goeët, maagur en toöj en geërn in du droöj Oju gie da beetur wit: als gij dat beter weet Oj gie peist dangkik: als jij denkt dat ik Oju: als je Ojmoginambrazet: als je maar geen moeilijkheden krijgt Ojmogindustet: als je maar geen dorst hebt Ojmoginmoejtet: als je maar geen moeite hebt Ojmogoestet: als je maar goesting hebt Ojmoleutet: als je maar plezier hebt Ojmoroppast: als je maar oplet Ojmoroptietrustet: als je maar op tijd rust Ojmosjaaänset: als je maar geluk hebt Ojtmowit: als je het maar weet Omu wiedur da kun: als wij dat kunnen Onkut goeët vooörn en: als ik het bij het rechte eind heb Onzu ziedur da nie weetn: als zij dat niet weten Ortu kirieër: luister hier eens Ot da nie stom is: als dat niet dom is Otmogoeëdis: als het maar goed is Otmojuustis: als het maar juist is Otmowoöris: als het maar waar is Otn ie da zegt: als hij dat zegt Pas op of keën ju vastu: pas op of ik geef je ervan langs Pijsju gie dadu: denk jij dat Pijsju giedur musjhieën: denken jullie misschien Purtanks du woöreit: nochtans de waarheid Sava: gaat het? Ça va? Ot u bitju goöt!: als het een beetje gaat Sjheur ju klootn: trap het af Sjheur ju puustu: ga weg Sjhuuft ukirup: schuif eens op Stikt dadu ki weg: steek dat eens weg Stopt uki me zaagun: houd eens op met zagen Tgo nog nie zien: natuurlijk is het zo Tienktmien da: me dunkt, ik denk dat Tis a joen: het is jouw beurt Tis a jundur: het is jullie beurt Tis anem: het is zijn beurt Tis aneur: het is haar beurt Tis a nundur: het is hun beurt Tis a nuus: het is onze beurt Tis aal gin oör snieën: het is niet allemaal gemakkelijk Tis agliek woö: het is toch waar Tis giïn vetn: het is niet veel soeps Tis ieëvraans roent Gent: het is ergens rond Gent Tis lik of dankutik zegn: het is zoals ik het zeg Tis meugluk: het is mogelijk Tis mo dajt wit: opdat je het zou weten Tis mor u weetu: je moet het maar weten Tis nie aleeënu em: hij is het niet alleen Tis purtangs/purtank woö: het is nochtans waar Tis spietug: ’t is spijtig Tis tjoenu: het is van jou Tis undur gudagt teegn tuuzu: het is hun gedacht tegen het onze Tis voe van omveru tu voln: zo verrast dat je ervan omver zou kunnen vallen Tis weëlbustit: zoveel te beter, hij of zij heeft het zelf gezocht Tis zoveru: het is zover Tku beetur: het kan beter Toetnoöstu ki: tot de volgende keer Toetoeët: toch wel Togt mien da: me dunkt, ik dacht dat Toogn: tonen Toogt dadukirieër: toon dat eens Tspek a ju beeën en: problemen hebben Tu woöru da: tenware dat Va woör aalu gie da: waar hebt gij dat gehoord of gezien Vaanzuneigun: vanzelfsprekend Vala zi: ziedaar Vaneiguns dadu: natuurlijk Vantieënuneegn: negen keer op de tien Vieng ju gie da nie: vind jij dat niet Voeël juju nie goeët musjhieën: voel je je niet goed misschien? Vurgit da mo: vergeet dat maar Voewa of voewadu: waarom Vurtelt da mo nie vors: vertel dat maar niet verder Wadeju gie gufoeëlt oju da zag?: Nieëtunt!: Wat heb jij gevoeld toen je dat zag? Niets! Wadeju gie gukogt? Niemundalu!: Wat heb jij gekocht? Niets! Wa distur meju: scheelt er iets met je? Wa moe jen: wat wil je Wa peis ju gie dovan?: wat denk jij daarvan? Wa stiku gie doö weg: wat verberg jij daar Wa zeg ju?: Kuurjeusneuzen en vraagsteërtun: wat zeg je? kurieusneuzen en vraagstaarten Wadej gie doö guroopn? Iku? Nieëtunt!: wat riep jij daar? Ik? Niets! Watoej vandaagu? : wat doe je vandaag Ijguntlik nieks: eigentlijk niets Wa ziejantdoeën: wat ben je aan het doen Wasoeënzu: wat zouden ze Wasoek: wat zou ik Wasoemu: wat zouden wij Wasoetn: wat zou hij Wat daj nu zegt: wat je nu zegt Watoejgienu: wat doe jij nou Wieën etur da meegubrogt?: wie heeft er dat meegebracht? Wieën etur joen da guzijt of guvraagt: wie heeft er jou dat gezegd of gevraagd Wieën zegtda: wie zegt dat Wienu ej gie guzijt? Iku, nieëtunt! Wienu zeg ju: wat zeg je Wienu zegn zu?: wat zeggen ze? Wienu zegtn: wat zegt hij Wienu ziejantoeën te?: wat ben je aan het doen Wienuzoenk: wat zou ik Wil ju ki goön, joöju: wil je eens maken dat je weg komt, ja Wodeuru komt da?: waardoor komt dat? Womee kunk jeëpn?: waarmee kan ik je helpen? Woö goj nortoe?: Waar ga je heen? Nowurs: nergens Woör ej gie da gaalt?: waar heb jij dat gehaald? Woöristnoörtoeë: waar is hij naartoe? Woöriszunoörtoeë: waar is zij naartoe? Woörom vraag ju dadu? Waarom vraag je dat? Azoomo: zo maar Woözieënzunoörtoeë: waar zijn zij naartoe? Wovooörn ejda nooödug?: waarvoor heb je dat nodig? Woweunjugie: waar woont gij Zeg ut em/eur mo: zeg het hem/haar maar Zegduki: zeg eens Ziej gie doör utwa mee?: kan dat nuttig zijn voor jou? Zoej da gloovn: zou je dat geloven Zoendur fowtu: zonder fout Zoet da woö zien?: zou dat waar zijn? Zot zien doe gin zeeër: zot zijn doet geen pijn
Blijven Mu bluuvn guloovn: we blijven geloven Nu/Zu bluuft ie/zie mo babuln: Hij/Zij blijft maar babbelen
Doen Gudoön: gedaan Je gie da gudoön: jij hebt dat gedaan Kdijn: ik deed Mu gon da nie doeën: we zullen dat niet doen Nu deidie: hij deed Zu deiszie: zij deed
Hebben Eënzu of Eënzu ziedur: hebben ze Eju: heb je Ejundur: hebben jullie Emu wiedur: hebben wij En: hebben Enkik of Enkiku: heb ik Eënzuziedur: hebben zij Emu: hebben we Esu: heeft ze Etn: heeft hij Get: gehad Jetrasan: je hebt er altijd Ken da guzeit: ik heb dat gezegd Kent get: ik heb het gehad Meën wiedur: wij hebben Net: hij heeft Wemu wiedur: wij hebben Wen da guzieën: wij hebben dat gezien Zeën ziedur: zij hebben Zet: zij heeft
Kunnen Kuj gie of Kuju: kan je Kuj gie da(du): kan jij dat Kostun: ik kon Kumuwiedur: kunnen wij Kutnie daaänsun: kan hij dansen Kuünzuziedur: kunnen zij Kusuzie zieng: kan zij zingen? Mu kostn wiedur da zieën van veru: wij konden dat zien van ver Nu kostie nie voögn: hij kon niet volgen Zu kostu zie nie zwiegun: zij kon niet zwijgen
Laten Loötn gubeurun: laten gebeuren Nu/Zu lat ie/zie nie van smooörn: hij laat het roken niet
Mogen Gumeugn: gemogen Ju magta gloovn: je mag dat geloven Kmeugn up rijzu goön: ik mag op reis gaan Meugn: mogen Meukut zegn: mag ik het zeggen Mu meugn anneemn: we mogen aannemen Nu mag meedoeën: hij mag meedoen Zu meugn binkomn: ze mogen binnenkomen
Schijnen Nu/Zu sjhient tu gloovn: Hij/zij schijnt te geloven
Willen Mu wiln zo loötu nie eetn: we willen zo laat niet eten Nu wilt nie gloovn: hij wil het niet geloven Zu wiln nie upstoön: ze willen niet opstaan Zu wilt nie wakur wordn: ze wil niet wakker worden
Zijn Guwist: geweest Istun: is hij Kziendur: ik ben er Muziendur: we zijn er Nis: hij is Nistur: hij is er Tziendrasan: er zijn er altijd Zieënzu: zijn ze Zieju: ben je Ziejundur: zijn jullie Ziemu: zijn we Ziemur: zijn we er Zien: zijn Zienkik: ben ik Zis of Zis zie: zij is Zistur: ze is er Zuziendur: ze zijn er Zu zien ziedur nie tuus: ze zijn niet thuis
Zullen Ju go gie tog we komn ee?: jij gaat toch wel komen, hé? Ksoenik weggoön: ik zou weggaan Nu/Zu go weerukomn: hij/ze zal terugkeren Nu godie win: hij zal winnen Tgo noojt gunoeg zien: het zal nooit genoeg zijn Wa gotur gubeurn: wat zal er gebeuren Zu gon dur zien: ze zullen er zijn Zu goön ziedur da butaaln: zij zullen dat betalen Zu gosie lijdn: zij zal leiden Zu zoesie bleëtn: zij zou wenen
Vervoeging van hoofdwerkwoorden ‘horen’ ‘houden’ ‘vinden’ ‘zeggen’ ‘zien’
Horen Gooört: gehoord Jooört: je hoort Kooörn: ik hoor Mooörn: we horen Nooört: hij hoort Ooörn: horen Ooörn kik: hoor ik Zooörn: ze horen
Vinden Da vienk goeët: dat vind ik goed Guvoeng: gevonden Viendn ziedur da tbestu?: vinden zij dat het beste? Viengu gie dadu?: vind gij dat?Vient zu zie da goeët?: vind zij dat goed? Vient zu zie dadu?: vind zij dat? Vientnie da sligt?: vind hij dat slecht?
Zeggen Guzeit: gezegd Kseinik: ik zei Zeinkik: zei ik Zeisuzie: zei zij Zeitnie: zei hij
Zien Guzieën: gezien Zieënkik: zie ik Zieënmuwiedur: zien wij Zieënzuziedur: zien zij Zieësuzie: ziet zij Zieëtnie: ziet hij
Woordenlijst Nr 36 Voornamen van personen en Plaatsnamen
Personen
Ajis: Agnes Arie: Henri Ben: Benjamin Bertn: Albert of Robert Boetn: Boudewijn Dies: Désiré Doöf: Adolf Dooör: Isidoor Dree(tun): André Endriek: Hendrik Erman: Armand of Herman Fienu: Adolphine of Josephine Fikn: Victor Firu: Ferdinand of Freddy Flupu: Philippe of Filip Foeëns: Alfons Fretn: Alfred Gastong: Gaston Guustn: August Jisju: Agnes Koörul: Karel of Charles Kries: Chris, Christiaan Leena of Lijnie: Helena of Hélène Lieëvu: Godelieve Liezaa: Elisabeth of Eliza Liks: Alexander Long: Leon Loru: Laurent Lotu: Charlotte Lowie: Louis of Lodewijk Luusu: Lucien Magrietu: Margareta, Margriet Maaänsu: Emmerence of Florence Marie of Mietu: Maria Miel: Kamiel of Emiel Miestn: Maurice of Maurits Mirtn: Omer Mong: Raymond Neetn: René Nitu: Antoinette Pieër: Pierre of Petrus Raf: Rafaël Reinu: Irène Riek: Hendrik Roel: Raoul Rolu: Roland Satn: Charles Serfien: Serafien Siesn: Frans Sjeëntn: Lucien Sjoörul: Charles of Karel Staf: Gustaaf, Octaaf Stantn: Constant Stef: Stefaan Sting: Stijn Suus: François Tei(fiel): Theo(phile) Teur: Arthur Tij: Theofiel Tjepn: Joseph of Jozef Tjinu: Etienne Tom: Thomas Tooönu: Antoine of Antoon Treezu: Marie-Thérèse of Thérèse Turtn of Teur: Arthur Vonu: Yvonne Wartn: Edward Wiestn: Aloïs Wiezu: Louise of Marie-Louise Zinubie: Zénobie Zjeetn: Roger Zjielu: Gilbert Zjuultn: Jules
Plaatsen Antzaamu: Handzame Baaltju: Sin-Idebaldes Bagtn du Kuupu: gebied tussen de IJzer, de kust en de Franse grens Beëst: Beerst Bings (du): westende bad Binustat: binnenstad Blanknbergu: Blankenberge Breeëniengu: Bredene Bruslu: Brussel Dunoönu: De Haan Diksmuudu: Diksmuide Doö: daar Doöbie: daarbij Du Panu: De Panne Duungkerku: Duinkerke Eeërnugem: Eernegem Eist: Heist Gistlu: Gistel Guburtu: buurt Ieëvuraaäns: ergens Kleeën Westendu: Klein Westende Knoku: Knokke Koksiedu: Koksijde Kookuloöru: Koekelare Koöskerku: Kaaskerke Krokodielu: Crocodile Leeku: Leke Lefiengu: Leffinge Lombartsiedu of Lombardieë: Lombardsijde Manutjusfeeru: Mannekensvere Marjakerku: Mariakerke Milukerku: Middelkerke Niepooört: Nieuwpoort Nowurs: nergens Oedunburg: Oudenburg Oödiengkerku: Adinkerke Osduunkerku: Oostduinkerke Ostendu: Oostende Proviïnsju: provincie Purviezju: Pervijze Ramskapul: Ramskapelle Ratuvolu: Rattevalle Raavusiedu: Raversijde Sintjoories: Sint-Joris Sintpieëturskapelu: Sint-Pieterskapelle Sjhooöru: Schore Sjhorbaku: Schoorbakke Sliepu: Slijpe Snoöskerku: Snaaskerke Spirmaalie: Spermalie Steeënu: Stene Toe tjundurs: bij jullie thuis Toe tundurs: bij hen thuis Toe tuuzunt; bij ons thuis Toeroet: Torhout Utwoösjhun: ergens Vladjeeëlu: Vladslo Wenduunu: Wenduine Westeëns: westends Westendu: Westende Wilskerku: Wilskerke Wolpijieë: Wallonië Wuüpn: Wulpen Woöbie: waarbij Zarn: Zarren Zeeëbrugu: Zeebrugge Zuunkerku: Zuinkerke
Alles is weer in orde gekomen. Bertn is bekomen van de mokerslag op 14 oktober 2018 en hij gaat weer samen met zijn vriend Juultn een pintje drinken. Er is weinig nieuws, vooral omdat de politieke gesprekken zoveel mogelijk vermeden worden. Er is enkel het verdwijnen van de tram die op 16 mei 2019 voor het laatst hun geliefd dorp aandeed. Maar dat is geen mop! Ziehier drie Westendse moppen:
Biekan oendurtjoör Up tendu van du mesu vraagt du pastur: “Oeveelu van jundur endur undur vijandn vurgifunisu gusjhoenkn?” Tachuntug pursent stikt zu nant up. De pastur driengt an. “Oeveelu van jundur endur undur vijandn vurgifunisu gusjhoenkn?” Iedreeën stikt zu nant up uutgunoomn u noet vintju up deeërstu reeku. Du pastur vraagt em worom datn zu vijandn nie vurgift. Worop dadut kroönug manutju antwooört: “Ken ik gin vijandn” Du pastur gulooft zu nooörn nie en vraagt ‘oewoet ziej gie?’ “Kzien ik 99 joör en eëf moöndn” Al du kerkgangurs klakn in undru andn en wensjhun em profiesjat. Mo du pastur zet deuru: “Da kan tog gin woö zien, zowoet en egt gin vijandn? ”Worop du griezoört met u lagsju roent zu moent, antwooört: “Zu zien alumalu dooöt”
Vertaling: Bijna honderd jaar oud Aan het eind van de mis vraagt de priester: "Hoeveel van jullie hebben hun vijanden vergiffenis geschonken ?" 80 % steekt een hand op. De priester herhaalt zijn vraag met aandrang : "Hoeveel van jullie hebben hun vijanden vergiffenis geschonken ?" Iedereen steekt een hand op, behalve een oud mannetje op de eerste rij. De priester vraagt hem waarom hij zijn vijanden niet vergeeft. Waarop het kranig kereltje antwoordt : "Ik heb geen vijanden". De priester gelooft zijn oren niet en vraagt ‘hoe oud ben jij? "Ik ben 99 jaar en 11 maand". Alle kerkgangers klappen in hun handen en prevelen "Proficiat". Maar de priester zet door: "Dat kan toch niet waar zijn, zo oud en echt GEEN vijanden ?" Waarop de grijsaard met een glimlach om de mond antwoordt: "Ze zijn allemaal dood !"
Rieku en fieër U rieku en stief deftug uutzieëndu madam komt bie du dokteur. Zaa naamuluk gustookn guwist deur u wespu. Dokteur: ‘Woö juustu e ju gustookn guwist, madam?’ Madam: ‘Oo, doktur, da kanukik joen nie zegn want kzien dur veel tu busjhaamt oovur.’ Dokteur: ‘Mo madam, kmoeëtn da wel weetn ee, andurs kunkju nie eëpn’ Madam: ‘Neeën doktur, ot ur dadeeën meëns moestu weetn, wordunk uutgulachun en kzoen mu dooöd sjhaamn.” Dokteur: ‘Luusturt u ki, madam, ken ik u zwiegpligt en kgon ik egt teegn nieëmant zegn woö daju gustookn ziet’ Madam: Oke tonu, … twas onk uut du naldi kwaamn
Vertaling: Rijk en Fier Een rijke zeer deftig uitziende madam komt bij de dokter. Ze werd namelijk gestoken door een wesp.
Dokter: "Waar juist bent u gestoken mevrouw?" Vrouw: "Oh dokter, dat kan ik u niet zeggen, want ik ben er veel te beschaamd voor." Dokter: "Maar mevrouw, ik moet het toch echt weten hoor, anders kan ik u niet helpen." Vrouw: "Nee dokter, moest er dat één mens weten, dan word ik uitgelachen en ik zou me doodschamen. Dokter: "Luister eens mevrouw, ik heb een geheimhoudingsplicht, dus zal ik echt tegen niemand zeggen waar u gestoken bent." Vrouw: "Oke dan, ... het was bij het verlaten van de Aldi.
Ju kient u naamu geevn U vint wilt zu pasguboorn derdu zeunu insjhrievun bie du buvoegdu dieënstn vaan uuzu weunplatsu. Du namtunoöru vraagt em oewu da zu kient got eeëtn. “Euro” zegt du vint. Du namtunoöru pakt zu grooöt boek met du toeguloötn naamun. ‘Tspiet mu, muneëru, zegtn, mo ‘Euro’ kunk nie aaänveërdun. Doörup zegt du voödur: “Worom nie? Dadis straf. Bie mu neeërstu zeunu Mark en bie mu twidu zeunu Frank, woörun dur we gin probleemn…”
Vertaling: Jouw kind een naam geven Een man komt zijn pasgeboren derde zoon inschrijven bij de bevoegde diensten van onze woonplaats. De ambtenaar vraagt hem hoe zijn kind zal heten. "Euro", zegt de man. De ambtenaar neemt zijn groot boek met de aanvaardbare namen. "Het spijt me meneer", zegt hij, "maar Euro kan ik niet aanvaarden." Waarop de vader antwoordt: "Waarom niet?Dat is straf. Bij mijn eerste zoon Mark en mijn tweede zoon Frank, waren er wel geen problemen..."
Woordenlijst Nr 34 Houdingen fysisch en karakterieel
Aaänveërdunt: aanvaardend Agtroovurvoln: achterovervallen Anoedun(t): volhouden(d) Art zien: hard zijn Boös maakn: baas spelen Boösmaakur: iemand die die zich opdringt als baas Brosun: spijbelen Bukn: bukken of koppig zijn Buslisunt: beslissend Buugiengu: buiging Dankboörijt: dankbaarheid Deurubuugn: doorbuigen Du bendu vaan smeërup: bende van gemene mensen Du grooötn ofgeevn: zich hoogmoedig gedragen Du grooötn uutang: de grote Jan uithangen Eeërbieëdug: eerbiedig Eetiekitu: etikette Eevunwigtu: evenwicht Fliksieëbul: flexibel Frikln: onrustig bewegen Gasreert: stoutmoedig Fr assuré Grots: hoogmoedig Gudroeng: gedrongen Guslootn: gesloten Guvoln: gevallen In plang loötn: in steek laten Ju booöntjus drop te weeëkn legn: erop rekenen Ju mindurweërdug voeln: je minderwaardig voelen Ju regtoedn: je rechthouden Ju rik regtun: je rug rechten Ju va nieks antrekn: je nergens van aantrekken Karotrekurieë: plantrekkerij Kloör voe teëpn: klaarstaan om te helpen Knieëln: knielen Koentukraafs: juist omgekeerd Kraafs: averechts Kruupn: kruipen Kstoengdoö: ik stond daar Me zu klaku durnoö smietn: met zijn pet ernaar gooien, niet zijn uiterste best doen Me zu pies in du wient: dikke nek Meewerkunt: meewerkend Mildu: mild, genereus Mukn: koppig in een hoekje zitten en op niets willen reageren Muulupeëru: valpartij Ne gin klop gudoön: hij heeft niet gedaan, hij is nalatig of lui geweest Needurug: nederig Neeruligun: neerliggen Nie gintriseert: niet geïnteresseerd Nie zinduluk zien: niet kieskeurig zijn Nu of zu stoentdoö: hij of zij stond daar Oenafankuluk: onafhankelijk Oenandug: onhandig Oendurstuboovn: onderste boven Oetjantgas: zet je schrap
Omuvoln: omvallen Omoogoedn: omhooghouden Oopn: open, bereid om te luisteren Oörminoörmu: gearmd Optiemiesmu: optimisme Ovrendu: overeind Pisiemiesmu: pessimisme Plat up ju buuk: plat op je buik Poerun: gebaren, doen alsof Preus lik veeërtug: zeer fier Reejaliesties: realistisch Regtoedn: rechthouden Regtukruupn: rechtkruipen Regtustoön: rechtstaan Riesjhieërn: riskeren Sarkasmu: sarcasme Sarkast; sarcast Sjhaveiln: regelen, in orde brengen Sjheërulduwiet: wijd opengespreid, schrijlings Slabakn: iets traag uitvoeren, uitstellen Smeërlapurieë: smeerlapperij Steërling kiekn: strak kijken Stief: stijf Stilulign: stilliggen Stilustoön: stilstaan Stoön: staan Struukuln: struikelen Stuupn: bukken Tis va wiln en kunieë: willen maar niet kunnen Toegeevun an utwieën: toegeven aan iemand Truntun: aarzelen Tuumuletu: tuimeling U neegatievu oediengu: een negatieve houding U neutraalu oediengu: een neutrale houding U posietievu oediengu: een positieve houding U tuksju doeën: een tukje doen Up ju buuk ligun: op je buik liggen Up ju/zu gat zitn: op je achterste zitten Up ju/zu kop stoön: op je hoofd staan Up ju/zu nan stoön: handenstand Up ju/zu nuk zitn: gehurkt zitten Up ju/zu rik lign: op je rug liggen Up ju weeroedn zien: je niet laten verrassen Up ju/zu ziedu lign: op je zij liggen Vantweëstun: dwars Vastbuslootn: vastbesloten Veelu tralala maakun: veel spel maken Vijandug: vijandig Vorzigtug: voorzichtig Vrieënduluk zien: vriendelijk zijn Vul vurtrown: vol vertrouwen Vuloedn: volhouden Vurantwooörduluk: verantwoordelijk Vurdraagzaam; verdraagzaam Vurtrown: vertrouwen Voln: vallen Vroenk: wrong Zjaloezieë: jaloersheid
Woordenlijst Nr 33: Water en vuur, vliegen, sporen, wegen, fiets
Water Ankur: anker Ankur (t) uutsmietn: het anker uitgooien Bakbooört: bakboord Bareeëlu: bareel, spoorwegoverweg Basing: waterbekken Fr bassin Bediengu: bedding Benu vis: mand vis Binvoörn: binnenvaren (in de haven) Blusjhn: blussen Boovn woötur komn: boven water komen, tevoorschijn komen Brandoet: brandhout Brantsjhaa: brandschade Brantstigtiengu: brandstichting Brantvrie: brandvrij Brantvurzeekriengu: brandverzekering Brugu: brug Bumaniengu: bemanning (van schip) Buspujtn: bespuiten Buutnbooörtmotuür: buitenboordmotor Buuzu van u vieloo: buis van een (mannen)fiets Buvloejiengu: bevloeing Buvogtugiengu: bevochtiging Da folt int woötur: dat valt in het water, dat mislukt Dek: dek (van een schip) Distakoödun: staketsel Doom: damp Drievun: drijven Du kastanjus uut vieër aaln: de kastanjes uit het vuur halen, gevaarlijke toestand oplossen Du kruuku go zo langu tu woötur toeta zu bast: de kruik gaat zo lang te water tot ze barst, bij verdere risico’s gaat het ooit wel mis Eeët woötur: heet water Eërdu: aarde Eluvieër: hellevuur Gin rook zoendur vieër: geen rook zonder vuur Golvn: golven Goözuvieër: gasvuur In brandu sjhieëtn: vuur vatten In brandu stoön: in brand staan Kampvieër: kampvuur Kanongusjhut: kanonvuur Koet woötur: koud water Kooltju vier: stuk brandende kool Koturn: rakelen (in een vuur) Leeëgwoötur: laagwater Leevn lik u vis in twoötur: leven als een vis in het water, onbezorgd leven Lik u paalu boovn twoötur stoön: als een paal boven water staan, niet aan twijfel onderhevig Low woötur: lauw water Maalboot: mailboot Me vieër speeln: met vuur spelen, gevaarlijk spel, risico’s nemen Moendiengu: monding (van een rivier) Oendurgoön: ondergaan (in water) Oentplofiengu: ontploffing Oetvieër: houtvuur Ofvloejn: afvloeien Ofvoeërn: afvoeren Oogwoötur: hoog water Oolie up tvieër gieëtn: olie op het vuur gieten, verergeren, ophitsen Oörtvieër: haardvuur Oovurstroomiengu: overstroming Up mukoör guliekun lik twi drupuls woötur: op elkaar gelijken als twee druppels water Reegnwoötru: regenwater Reeliengu: reling Sasun: sassen Sietukaru: motor met zijspan Eng: sidecar Sjhipvoört: scheepvaart Sjhoepurn: licht verbranden Slipbooöt: sleepboot Sluuzn: sluizen Sluuzu: sluis Spervieër: spervuur Stilu woöturs, dieëpu groendn: stille waters, diepe gronden Stoöntje va ju vieloo: inrichting vooraan of achteraan om bagage of kind te vervoeren Stroojviertju: een strovuurtje Stroomiengu: stroming Stuurbooört of stieërbooört: stuurboord Tooft boovn twoötur oedun: het hoofd boven water houden, financieel juist rondkomen Troebul woöter: troebel, onzuiver water Tvieër an du sjheen legn: het vuur aan de schenen leggen, onder druk zetten Tvieër veust nog: het vuur smeult nog Twarm woötur eruutvieng: het warm water heruitvinden, iets wat al langer bestaat voorstellen als origineel Twoötur komt an du lipn: het water komt aan de lippen, er bestaat groot gevaar Twoötur lopt altiet no du zeeë: het water loopt altijd naar de zee, zij die al het meeste hebben krijgen nog het meeste U doovunt viertju: een dovend vuurtje U loopnt viertju: een lopend vuurtje, snel verspreidend nieuws U steeku oendur woötur geevn: een steek onder water geven U stormu in u glas woötur: een storm in een glas water, je druk maken om niets Uutmoendn: uitmonden Vaaguvieër: vagevuur Varutju: vaart Vieër: vuur Viertju stookn: vuurtje stoken, ophitsen Vievur: vijver Visjhursaavn: vissershaven Vispersu: vispers Visvievur: visvijver Vlamu: vlam Vloeët: vloed Vloeiboör: vloeibaar Vloeistofu: vloeistof Voenku: vonk Voörn: varen Voört: vaart Vreugduvieër: vreugdevuur Vurbievoörn: voorbijvaren Vurbran: verbranden Vurdrienkn: verdrinken Vurdroenkn: verdronken Vursjhoepurn: verschroeien Vursmooörn: verdrinken Vurzuupn: verdrinken Warm woötur: warm water Woö datur rook is, istur vieër: waar er rook is, is er vuur Woötru of woötur: water Woötur en vieër zien: tegenstellingen Zeeë: zee Zeeëgat: haven, zeegat Zeeëwoötru: zeewater Zo rooöt of vieër: vuurrood
Woordenlijst Nr 32 Geluid produceren door mensen Taal
Agturzegn: nazeggen Aksent: accent Art deur mukoör klapn: luid door elkaar praten Babuliengsju: babbeltje Babuliengu: gepraat, gebabbel Babuln: praten Babultju sloön: babbeltje slaan Bieguluut: bijgeluid Biejeeënroepn: bijeenroepen Bijbie die bleët: huilende baby Bijbie die sjhreeëmt: huilende baby Bloözn: blazen Boekubong: boekenbon Boekulieëfebur: boekenliefhebber Boekupries: boekenprijs Boekuvurzaamuloöru: boekenverzamelaar Boenkn: bonken op een deur bvb Brieësjhn: luid zijn woede uiten Broebuln: zeveren Bruln: brullen Bruusjhn: geluid van lopend water Buuk ramult: buik rammelt Buruln: brullen, luid roepen Busjhaadugdu ooörn: beschadigde oren Buusjhn: hard kloppen (op tafel of op deur) Deesiebil: decibel, eenheid voor geluidsterkte Dieskuuteern: discuteren Druk vurkeeër: druk verkeer Drupuln: het geluid van neervallende waterdruppels Duuts: Duits Fluusturn: stilletjes spreken Fraäns medoör up: Frans met haar op, slecht Frans Gaapn (luudu): luid gapen Gieërundu ban van u noto die fringt: gierende banden van remmende auto Grugtu: geluid, lawaai Grugtu maakn: lawaai produceren Guluut: lawaai Guramul me sjhutuls: gerammel met afwas Guroeëzumoeës up u rusepsju: geroezemoes op een receptie Ienguls: Engels Iezoomoo die krakt: krakende piepschuim Ietaljoöns: Italiaans Kient die kriest: kind dat weent Klakubusu: toestel om geluid te maken Klakn: applaudisseren Klapn: spreken Klapn en brijn: als je aan ‘t werken bent, dan mag je wel spreken maar je moet ondertussen verderwerken Klapn zoendur vel up ju buuk: zeveren Kloöru taalu spreekn: klare taal spreken Klopn up meetaal: kloppen op metaal Knapurugu tjieps: knapperige chips Koetunaänsju: dialoog Koetparlee: lange uitleg Fr coup de parler Kowgom known: kowgum knauwen Kriesjhundu kiendurs: krijsende, wenende kinderen Kuchun: kuchen Lachun: lachen Leevn: lawaai Leevn maakn: geluid voortbrengen Luudn of luujn: luiden (klok bvb) Luudu klapn: luid praten Luudu muuziek: luide muziek Luutrugtug: luidruchtig Meespreekn: meespreken Misklapn: verspreken Moeëdurtaalu: moedertaal Moendulienk: mondeling Moentvul: mondvol Mooruln: schreeuwen als vermoord Needurlaäns: Nederlands Neuzu upaaln: neus ophalen Oeëstun: hoesten Oet zaagun: hout zagen Ofroepn: afroepen Omuroepn: omroepen Oorn gutuut: gevoel als men over jou spreekt Oovurdundurn: overdonderen Oovurlast van du grugtu: geluidsoverlast Parlasantn: rond de pot draaien, niet rechtdoor gaan Plat vlams: dialect Plat Westeëns: dialect van Westende Ritsuln me papieër: ritselen met papier Sieriïnu van du poliesju of van u nambuulaaänsu: sirene van de politie of van een ambulance Sjheëfurn: schril geluid maken Sjheetu: wind Sjhuufletu: fluitje Sjhuufuln: fluiten Sjhruuwul: schreeuw Sjhruuwuln: schreeuwen Sleepunt guluut van slufurs oovr du groent: pantoffels die slepen over de grond Slurpun: slurpen Snikun: snikken Snurkun: snurken Speelundu luutrugtugu kiendurs: spelende luidruchtige kinderen Spoöns: Spaans Staamurn: stamelen Stormwient: stormwind die huilt Taalu nog teeëkn van utwieën vurneemn: taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien) Teegnprutuln: tegenspreken Tieërun: tieren Tikn me ju viengurs up taaful: tikken met de vingers op tafel Toeëturundu otoo(s): toeterende auto Triliengu: trilling met snerpend geluid Tromulvlieës: trommelvlies U deuru art toesmietn: een deur hard dichtklappen U loopundu kroönu: een lopende kraan (vooral druppel per druppel) U potju klapn: een gesprek voeren, een beetje pratenU zaagsju span: zagen Upgufoktu bromur: opgefokte brommer Uutlangn: verklappen Va ju latu geevn: snel en luid spreken Van u sjheetu u dundurslag maakn: van een mug een olifant maken Vieërwerk: vuurwerk Viengurnaagul of stuk krijt die krasun up u bord: vingernagel of stuk krijt die krassen op een bord Vlams klapn: Vlaams spreken Vloekn en keturn: luid en hevig protesteren Voeërtaalu: voertaal Vurkloörn: verklaren Vurstoönboör: verstaanbaar Vurtelument: verhaal, vertelling Vurteliengu: vertellingVurzwiegn: verzwijgen Wient loötn: wind laten vliegen Zwiegn: zwijgen Zwoör oösumn: zwaar ademen
Agturluk: geestelijk gehandicapt Beeltvormiengu: beeldvorming Biebliejooteeku: bibliotheek Bieleeërn: bijleren Bloemleeziengu: bloemlezing Boeëruvurstant: zonder scholing toch slim zijn Boovunkaamur: bovenkamer, hersenen Brijn: brein Bugriepuluk: begrijpelijk Bugriepn: begrijpen Bukwaamijt: bekwaamheid Bukwaamu: bekwaam Bunul: benul Busef: besef Busiefurn: becijferen Busjhaaft: beschaafd Busjhaaviengu: beschaving Busjhrieviengu: beschrijving Busjhrievn: beschrijven Buslisiengu: beslissing Busluutn: besluiten Buspreekiengu: bespreking Bustuudeern: bestuderen Buteeëkunisu: betekenis Butuugiengu: betuiging Butwiefuln: betwijfelen Butwistboör: betwistbaar Buvestugiengu: bevestiging Buvlieëgiengu: bevlieging Buwies: bewijs Buwiesvoeëriengu: bewijsvoering Buwiezn: bewijzen Buwustzien: bewustzijn Buzieëliengu: bezieling Buzienkn: bezinken Dooötdoeëndur: dooddoener, argument van weinig waarde Du nuul van tspil zien: de dupe zijn Du slimn uutang: de slimste willen zijn Duur du komprunuur: lang nodig hebben om iets te verstaan Dwaaliengu: dwaling Eësuns: hersenen Ervoöriengu: ervaring Fraäns klapn medoör up: slecht Frans spreken Geeëst: geest Goeët pijzun: diep nadenken Guvroeng zitn met utwa: geen oplossing vinden voor een probleem Kenesu: kennis Koönfureënsju: conferentie Fr conférence Koöngres: congres Koönsentroösju: concentratie Meeëniengu: menin Meënsjhukenesu: mensenkennis Misu: vergissing Nes/zes zu nie alumalu mi: hij/zij is niet meer bij zijn/haar volle verstand Net/zet u meemoorie van u gernoöru: slecht geheugen Net u slag van du meuln get: hij kreeg een slag van de molen, hij is zijn verstand kwijt Net u viezu los: hij heeft niet al zijn zinnen Net ur gin koös van geetn: hij heeft er geen kaas van gegeten, hij kent er niets of niet veel van Nis gin klooötn weërt: hij is niets waard Nis gin sjieku tuubak weërt: hij is niets waard Nis/zis zo dom lik tagturstu van u koeë: hij/zij is zeer dom Oenbugriepuluk onbegrijpelijk Oendurviendiengu: ondervinding Oendurzoek: onderzoek Oentleediengu: ontleding Oovurleg: overleg Oovurpeizn: overpeinzen Raamiengu: raming Ratsul: raadsel Reeduvoeëriengu: redevoering Roendu: dom Roön: raden Rudunoösju: redenering Spreuku: spreuk Steliengu: thesis, bewering Suleksju: selectie Tis u stievu slimn: het is een zeer slimme Toogu wooört voeërn: het hoge woord voeren Tu dom voer ooi teetn: zeer dom Tvurstant komt met du joörn: het verstand komt met de jaren Twieful: twijfel Twiefuln: twijfelen Upfrisjhiengu: opfrissing Uplosiengu: oplossing Upvatiengu: opvatting Upzoekiengu: opzoeking Uutreekn: uitrekenen Uutvien(g): uitvinden U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: een grote lantaarn met een klein lichtje U keeml sjhieëtn: een vergissing begaan U misu bugoön: een vergissing begaan U slag van sliengurs meuln en: niet goed bij zijn verstand zijn Utwadu an utwieën zu vurstand brieng: iets aan iemand zijn verstand brngen Utwoö vurstant van en: ergens verstand van hebben Van lotju gutikt zien: van lotje getikt zijn, gek zijn Van toetn nog bloözun weetn: van toeten noch blazen weten Van utwa vurstant en: verstand hebben van iets Veijlugeitsoovurweegieng: veiligheidsoverwegingen Vieërtaalug: viertalig Vooörbureidieng: voorbereidingen Vooörgusjhieëdunisu: voorgeschiedenis Vooörnleezn: voorlezen Vooöroentwerp: voorontwerp Vooörnzegn: voorzeggen Vooörstudie: voorstudie Vooörwoördu: voorwaarde Voruutkiekn: vooruitkijken Voruutzieëndu: vooruitziende Voruutzigtu: vooruitzicht Vorzieën: voorzien Vraagteeëkn: vraagteken Vurmiedn: vermijden Vurvoegiengu: vervoeging Wiesijt: wijsheid Zjeenie: genie Zu vurstant gubruukn: zijn verstand gebruiken
Agturkomurtju: geboren vele jaren na broers of zusters Adopsju: adoptie Baarmoeëdur/-moeëdru: baarmoeder Bavetu: bavet Bijbie: baby Bijbieklirtjus: babykleertjes Bijbiesietn: babysitten Bijbiesietur: babysit Bijbievoeëdiengu: babyvoeding Blokdoozu: blokkendoos Bolu: bal Booörlienk: boorling Bostvoeëdiengu: borstvoeding Broekvintju: klein kind (dat nog de korte broek draagt) Bubbel: klein kind Budorvun: bedorven Buutnegtluk kient: buitenechtelijk kind Buvoliengu: bevalling Dooödgubooörn: doodgeboren Drieëlienk: drieling Driewieëlur: driewieler Du bost geevn: borstvoeding geven Duuvulskiend: duivelskind Eeënandug: eenhandig Futeuru: kinderwagen Futu: fopspeen Iïn slaapu wieëgn: in slaap wiegen Joeëns: kinderen Joeënsnaamu: jongensnaam Juutukako: schommel Kadee: kleine Kakstoeël: kinderstoel Kakurnesju: kakkernestje, jongste kind Kepukient: dat door iemand het liefst gezien wordt Ketn: knikkers Ketu: knikker Keuntju: konijntje Kiendurbedu: kinderbed Kiendurbieslag: kinderbijslag Kiendurfuteuru: kinderwagen Kiendurjoörn: kinderjaren Kiendurspeelgoeët: kinderspeelgoed Kiendurziektu: kinderziekte Kient: kind Kient in uus zien: kind in huis zijn Kient nog kroöjen: op niemand meer kunnen rekenen, alleen op zichzelf Kient van du reekniengu zien: kind van de rekening zijn Kijzursnee: keizersnede Kleurboek: kleurboek Kleutur: kleuter Kleuturjinu: kleuteronderwijzeres Kleutursjhoolu: kleuterschool Knuful: knuffel Koeveuzu: broedmachine Fr couveuse Kriesjhun: krijsen, wenen Krisju: kinderkribbe, opvang Fr crèche Kwielubabu: slabbetje Leeërn loopn: leren lopen Leeftiet: leeftijd Leegoo: lego Meisjusnaamu: meisjesnaam Mindurjoörug: minderjarig Moeëdurmeëk: moedermelk Moeëdursjhooöt: moederschoot Moeëdurskientju: volwassen maar nog steeds verwend kind Moeëduruus: moederhuis Moeëtn is dwang en bleëtn is kiendurguzang: het wel willen doen maar niet als het verplicht wordt Moeëtuwerk: moeten trouwen omdat je zwanger bent Muziekdoozu: muziekdoos Nog kient nog kroöjen: geen kinderen hebben Oogapul: oogappel Ot kient mor u naamet: als het kind maar een naam heeft Otootju: autootje Pampur: pamper Papflesjhu: papfles Papkient: papkind, bedorven Pekln: bikkelen Peutur: peuter Piejaanoo: piano Pleegguzin: pleeggezin Pleegmoeëdru: pleegmoeder Pleegoedurs: pleegouders Pleegvoödur: pleegvader Plijmobiel: playmobil Poepunolutju: achterwerk van een kind Potju: pis- en kakpot voor kinderen Poziesju: toestand van zwangerschap Prentuboek: prentenboek Pupu: pop Pupukasu: poppenkast Puuzul; puzzel Ramuloöru: rammelaar Rotbudorvn: rotbedorven Seultju: emmertje Siendroom van Down: Mongool Siendroom van Toerit: syndroom van Tourette Sjaritu: kinderwagen Sjheptju: schepje Sjhooltiet: schooltijd Sjhreeëm: wenen Slierboönu: glijbaan Snotneuzu: klein kind Speelgoeët: speelgoed Speelpleku: speelplaats in een school Spoörpotju: spaarpot Staapulblokn: stapelblokken Step: autoped Taafulfoetbal: tafelvoetbal Teërlienk: teerling Tkient bie du naamu noemn: het kind bij de naam noemen, zeggen waar het op staat Tkient van du reekniengu: het kind van de rekening, enige die schade lijdt Tkient wegsmietn met tbatwoötur: het kind weggooien met het badwater, samen met het slechte ook het goede weggooien Toetur: schommel Trampolienu: trampoline Tring: trein Tromul: trommel Trontienitu: autoped Fr trotinette Tweeëlienk: tweeling U boertju: een puf vóór het slapengaan U budorvn stroent: een bedorven kind U kiendurant is gow guvult: een kinderhand is rap gevuld U kient koopn: een kind krijgen/baren U polutju geevn: een handje geven U zundagskient: een zondagskind, iemand die altijd veel geluk heeft Up zu potju goön: op zijn potje gaan Upvang: opvang Upvoeëdiengu: opvoeding Uut du kleeënu kindurs zien: de kinderen zijn groot/volwassen/uit het huis Van kientsbeeën of: van kindsbeen af Vielootju: fietsje Vieërlienk: vierling Voendulienk: vondeling Voogdieë: voogdij Vooörkient: voorkind Vooörligtiengu: voorlichting Vroetvrowu: vroedvrouw Vroeggubooörtu: vroeggeboorte Vroegriepu: vroegrijp Vulgroejt: volgroeid Vurtroeëtuln: vertroetelen Vurwagtiengu: verwachting Vuuflienk: vijfling Weezu: wees Weezukient: weeskind Weezuus: wezenhuis Wieëgu: wieg Wieëgulietju: wiegenlied Wupplanku: schommel, wipplank Zu keelu oopnzetn: zijn keel openzetten, hard schreeuwen Zundagskient: zondagskind (dat altijd veel geluk heeft) Zuuglienk: zuigeling
Du vuftieënstn juunie was Juultn tjestug joör gutrowt me zu Madliïnu. U geeël endu, ee? Du drie kiendurs, die nie in du streeku weun, woörn ton ook van plang om dur u grooötu feeëstu van tu maakn. Zu moestn eeëst en voral u neetabliesument viengn, lieëfst nie tu veru weg, wo daan zu zeevun kaamurs kostn voorbugoedn, wo daanzu goeët kostnn eetn e wo daan zu u natraksju kostnn upvoeërn en wo daan zu u daansju kostn plaseern. E ja, nie tu vurgeetn, du twi joendn van eeën van du kiendurs moestn toeguloötn wordn. Nie gumakuluk, wi, kgon meër zegn, oenmeugluk i Midulkerku. I Niepooört gieng ta wel, gulukug. Tkomtropan vandrop tiet bie tu zien, ee? Zaan ziedur nateurluk du noöstu famielju uutgunooödugt mor ook u poör gubeurs wo daan zu goeët mee ovreeënkom e wo daan zaltiet kun up reekn. Bertn e Marie woörn dur ook nateurluk. Altugoöru woörn zu me dertug man.
Zen tog zuku sjhooönu kartjus get met weënshn lik ‘goeju guzoentijt verdru’ of ‘nog u naantal guzoendu joörn tugoöru’ mor ook omdat du feeëstu goeët zoe slaagn. Juultn e Madliïnu wierdn ook nog gulooft voer undur ‘goeju ijgunsjhapn’ e voer oendurtprosent ofgusjhildurt as vooörbeeldn voer undur noökomuliengn. Da dijt undur egt veelu deugt. Zadnt vurdieënt! Madliïnu die nie beetur wist, vurshoot nog gin bitju oön zu tilugram kreegn van du keunienk. Zu vroegdaan Juultn: ‘Ken ju gie em misjhieën goeët?’
Ook du burgumeeëstur en du sjheepns weënstn undur veelu guluk. Moestn zu guldugt wordn int gumeeëntuus of bie undur tuus, wieërt undur guvraagt. Zadn tlatstu gukoozn en zu zaatn fieër lik twi giëters in undur zeetlu met dotorietijtn roent undur, voe du fotoo in du gazetu, Madliïnu met eur boekee blomn en neevns undur u kadoo van du gumeeëntu, u sjhooönu voözu. Nateurlik droenkun zu ton u gloözutju up 'doedu’ trowurs en iedreeën was gulukug. Du feeëstu was guslaagt en tzij zeëfs utwieën “Up no du vuuvuntjestug!’
Vertaling
Jules is zestig jaar getrouwd.
De vijftiende juni was Jules zestig jaar getrouwd met zijn Madeleine. Een lange tijd, hé. De drie kinderen, die in de streek wonen, waren dan ook van plan om er een groot feest van te maken. Ze moesten eerst een instelling vinden, liefst niet te ver weg, waar ze zeven kamers konden voorbehouden, waar ze lekker konden eten en waar ze een attractie konden opvoeren en waar ze eens dansje konden doen. En niet te vergeten, de twee honden van één van de kinderen moesten ook toegelaten worden. Niet eenvoudig, hoor, ik zal zelfs meer zeggen, onmogelijk in Middelkerke. In Nieuwpoort kon dat wel, gelukkig maar. Het komt erop aan er op tijd bij te zijn, hé? Zij hadden natuurlijk de naaste familie uitgenodigd maar ook een paar buren waar ze goed mee overeenkomen en waar ze altijd kunnen op rekenen. Albert en Marie waren er ook natuurlijk. Alles samen waren ze met dertig personen. Wat hebben ze toch mooie kaartjes gekregen met wensen zoals ‘goeie gezondheid verder’ of ‘nog een aantal gezonde jaren samen’ maar ook opdat het feest goed zou slagen. Jules en Madeleine werden ook nog geloofd voor hun ‘goede eigenschappen’ en voor honderd percent afgeschilderd als ‘voorbeelden voor hun nakomelingen’. Dat deed hen echt veel deugd. Ze hadden het verdiend! Madeleine die niet beter wist, verschoot nog geen beetje toen ze een telegram kregen van de koning. Ze vroeg aan Jules ‘Ken jij hem misschien goed?” Ook de burgemeester en de schepenen wensten hen veel geluk. Moesten ze gehuldigd worden in het gemeentehuis of bij hen thuis, werd hen gevraagd. Ze hadden voor het laatste gekozen en ze zaten fier gelijk twee gieters in hun zetel met de autoriteiten rond hen, voor de foto in de krant. Natuurlijk dronken ze dan een glaasje op de ‘oude’ trouwers en iedereen was gelukkig. Het feest was geslaagd en er zei zelfs iemand ‘Op naar de vijfenzestig!’
Woordenlijst Nr 25: Afmetingen Hoeveelheden Tekeningen Vormen Getallen en Cijfers
Aaänsvul: handvol Aal bie mukoör: alles bijeen Aaltoopu: allemaal samen Akuvietju: kleinigheidje Aludrieë: alledrie Alumalu: allemaal Aluvieëru: alle vier Alutweeë: alletwee Aluzessu: alle zes Anutjusnest (geil dun): alles Bataklang (geil du): alles Boogsjheutu: boogscheut Booörduvul: boordevol Booört: boord Breeët: breed Breuku: breuk Bridur: breder Britu: breedte Budeeëliengu: bedeling Bunoödriengu: benadering Buperkiengu: beperking Busiefurn: becijferen Buutnmoötu: buitenmate Deeëlboör: deelbaar Deeëliengu: deling Deëëln: delen Dieëpu: diep Dinu: dun Dogtu: de hoogte Driejoek: driehoek Duust (1000), twiduust (2000), vuufduust (5000), twientugduust (20.000), oendurtduust (100.000) Eëlt: helft Eeën (1), tweeë (2), drieë (3), vieëru (4), vuuvu (5), zesu (6), agtu (8) Eevun: evenErteëln: hertellen Geeëlu noop (u): een hele hoop Geeëlugaaäns: helemaal Grodur: groter Grotu: grootte Gudoeftu: iets log, zeer groot Ienkul: enkel Ikstra: extra In dogtu: in de hoogte. In du dieëpn: in de diepte
In du langdu: in de lengte In du vertu: in de verte Inoet: inhoud Kart: kwartier, kwart Kieloomeetur: kilometer Klieku: kliek Klindur: kleiner Langdu: lengte Lank: lang Leeëgu: laag Leksju: likje, laagje (verf bvb) Letur: weinig Ligiengu: ligging Meeër e meeër: steeds meer Midulienu: middellijn Midulmoötu: middelmaat Mieljaar: miljard Mieljoeën: miljoen Mielu: mijl Moötu: maat Naänsvul (u): een handvol Neëlt (du of u): de helft Nieks: niks, niets Nieëmundalu: niets Nievoo: peil, hoogte Noövn (u): een halve Nuumuroo: nummer Oendurt (100), twijoendurt (200), driejoendurt (300), vuuvoendurt (500) Oendurtuust: honderdduizend Oendurvurdeeëliengu: onderverdeling Oeneevun: oneven Oenpoör: onpaar Oentsiefurn: ontcijferen Oeveelu keeërs: hoeveel keer Ofguroent: afgerond Ofmeetn: afmeten Ofneemn: afnemen Ofroendn: afronden Oftrekn: aftrekken Ofsplitsn: afsplitsen Ogtu: hoogte Olugoöru of Oltugoöru: allemaal samen Oöf e noöf: half en half, fifty-fifty Oöfleeg: halfleeg Oöfvul: halfvol Oörbritu: haarbreedte Oovren: overhebben Oovurvloeët: overvloed Potlooöt: potlood Promielu: per duizend Pursies: precies Reeku: rij Rijong: gebied Rijzu (met): op gelijke hoogte van, gelijklopend met Rjeën du knots: niemendal Fr rien Roendu: rond, toer Roenduut: ronduit Santuboetiek: alles wat er samen ligt of samen staat Siefur: cijfer Sjharding: kleinigheid Stief: zee Stief veelu: zeer veel Stik: stuk Stiksju: stukje Strieëpu: streep Surieë: reeks Teeëkniengu: tekening Teeën en tandur: het een en het ander Tieënu (10), Eëvu (11), twoavu (12), veeërtieënu (14), vuftieënu (15), zestieënu (16), zeevuntieënu (17), …. Tis mor u sjhortu grooöt: het is niet groot Tjokuvul: bomvol Tsjhildu gi noör: het scheelde geen haar Tsjhildu moör u sjharding: het scheelde maar een kleinigheid Tsjhildu mo letur: het scheelde maar weinig Tseëfstu: hetzelfde Tunuptelu: met klein overschot, om af te ronden Tweeënoöf: twee en half Twoöfnoöf: twaalf en half Twi man en u peërdukop: weinig volk Twientug (20), veeërtug (40), fuftug (50), tjestug (60), tjeevntug (70), tachuntug (80), tneegntug (90) Upteln: optellen Upteliengu: optelling Upurvlaktu: oppervlakte Utsukluts: alles bijeen Uutdin: uitdunnen Uutdroöjn: uitdraaien Uutsjhuuvn: uitschuiven Vaneënsteëns: over de gehele lijn Veelvowt: veelvoud Veugulvlugt: vogelvlucht Vieërdubl: vierdubbel Vieërkant: vierkant Vieëroek: vierhoek Vooörlatstn: voorlaatste Vormugeevn: vormgeven Vormugeeviengu: vormgeving Vul: vol Vulang: volhangen Vulloön: volladen Vurdeeëliengu: verdeling Vurdubliengu: verdubbeling Vurgrooötglas: vergrootglas Vurgrooötiengu: vergroting Vurgrooötn: vergroten Vurmeenugvuldiegiengu: vermenigvuldiging Vurmindriengu: vermindering Vuroediengu: verhouding (breuk) Vuroogn: verhogen Vuroogiengu: verhoging Vurvormiengu: vervorming Vurvormn: vervormen Vurwiediengu: verwijding Vurwiedn: verwijden Vuuvoek: vijfhoek Wienkulaak: winkelhaak Winug(u): weinig(e) Zantju: prentje
A mukoör ang met aakn e noogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Agturgroent: achtergrond Agturstu: achterste Akuwerie: bedoening (een hele) Ambjaaänsu: stemming An du noöls brieng: kapot maken An du noöls komn: kapot aan het gaan Avaaänsu: vooruitgang Bataklang: alles wat erbij hoort (negatief) Biebluuvn: bijblijven Biejoedn: bijhouden Binustu: binnenste Blekn: blinken Bluuvn: blijven Boendug: bondig Boovustu: bovenste Budekiengu: bedekking Busjhikboör: beschikbaar Busjhikiengu: beschikking Bustoön: bestaan Buutnguweunu: buitengewoon Buutnkaaänsu: buitenkans Buutnstoön: buitenstaan Buutukant: buitenkant Buutuleevn: buitenleven Buutustu: buitenste Buwoöriengu: bewaring Da zieëtur lieëf uut: dat ziet er niet goed uit Dade gi naamu: dat heeft geen naam, dat is ongehoord Dekiengu: dekking Derdu ki goe ki: derde keer goeie keer Deurwikt: doorweekt Doenkur: donker Du veugul is goön vlieëgn: de dader is er vandoor Duustur: duister Elusteekudoenkur: zeer donker Flutsu: mislukking, flop Geeël tanutjusnest: iedereen Gledug: glad Groendug: grondig Gruus: stofferig overblijfsel Gupateilt zien: er slecht uitzien na ongeval of vechtpartij Guvinugt: bedorven Guweunu: gewoon In du foelu van tvoök: in de massa Fr foule In du miezeerju zitn: problemen hebbenIn du naap gulogeert zien: in de aap gelogeerd zijn, slecht af zijn Ju botn dran vaagn: er je voeten aan vegen Ju vastoedn antgas: op je weerhouden zijn Keemul: vergissing Koentukraafs: ondersteboven Krempn: krimpen Krotu en kompajieë: armoede
Kurumul: kruimels, zaagmeel Lienksju: linkse Lik oörieng in u tunu: als haringen in een ton, erg dicht op elkaar Nanutjusnest (u) : een vervelende toestand Natugeit: nattigheid Ne nog kient nog kroöju: geen kinderen hebben Nie mi weetn van wufur oet pieln maakn: geen uitweg meer kennen uit de armoede Nieëwugeit: nieuwigheid No du klooötn goan: kapotgaan O ju ju gat vurbrant moejop du bloörn zitn: wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten Oenbuwakt: onbewaakt Oentknoopiengu: ontknoping Ofbieng: afbinden Ofbluuvn: afblijven Ofsjhafn: afschaffen Ofwagtn: afwachten Ofwiekn: afwijken Ofwisuln: afwisselen Oenkruut vurgoö nie: onkruid vergaat niet Oeënvurdieënt: onverdiend Oeënvurmieduluk: onvermijdelijk Oeënvurmietboör: onvermijdbaar Oendurstu: onderste Omuwisuln: omwisselen Oöfdooöt: halfdood Oopunboör: openbaar Oörmoeë: armoede Oovrendu: overhoop Oovroop: overhoop Oovurbluuvn: overblijven Oovurdrievn: overdrijven Oovurgank: overgang Oovurleeviengu: overleving Oovursjhaakuln: overschakelen Oovursloön: overslaan Oovurwientriengu: overwintering Optju: hoopje Ovrendu (aal): overhoop Rampu: ramp Regsju: rechtste Riemram: nutteloze aanvullingen Sietuuwoösju: toestand Fr situation Sleetu: slijtage Sligt: slecht Smeeërboeël: smeerboel Soöj: saai Spilument: zaak Stampunduvul: stampvol Steeg: stijf, niet glad Stekudoenkur: stikdonkerien Stienkn van u neuru veru: van ver reeds een slechte geur afgeven Stooöriengu: storing Straaliengu: straling Tagsturstu: het achterste Tbinustu: het binnenste Tboovustu: het bovenste Tbuutustu: het buitenste Tgot do gin oönu no kroöjn: daar zal geen haan achtur/naar kraaien, niemand interesseert zich daarvoor Tis aatunt tseëfstu: het is altijd hetzelfde Tis an/voe du wup: het is verloren, kapot Tis gin avaaänsu: het brengt niets op Tis gin vetn: het betekent niet veel Tis in du sakosj: het is geregeld Tlienksju: het linkse Tligdaal oovrendu; ales ligt overhoop Toedoeën: toedoen Toeë: toe Toendurstu: het onderste Toet nieëtn in: het houdt niets in Toopangn met aakn en oogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Topoovurklooötn: rommelig Tradiesju: traditie Tregsju: het rechtste Tshjildu mor u noör: het scheelde maar een haar Tsjhildu mor u sjharding: het kwam maar op een kleinigheid aanTweëns deuru: dwars door Tvooörstu: het voorste Tzieë zwart van tvoök: het ziet zwart van het volk U busjheetn komisju: een netelige kwestie U sjheetu in u netzak: een storm in een glas water Up u vrimdu: weg van zijn land, van thuis Utsukluts: boeltje Vastugroejn: vastgroeien Veruguvordurt: vergevorderd Veruguzogt: vergezocht Veuzun: smeulen Vieng: vinden Vogtugeit: vochtigheid Voldoeëndu: voldoende Vooörnen: voorhebben, gebeuren Vooörnvoln: voorvallen Vooörstu: voorste Vooörtbrieng: voortbrengen Vorsbustoön: blijven bestaan Vorsdeurn: voortduren Vulweërdug: volwaardig Vurandriengu: verandering Vurasiengu: verrassing Vurdin: verdunnen Vurduustriengu: verduistering Vurfrisjhiengu: verfrissing Vurfient: verfijnd Vurkeeërt: verkeerd Vurlooörn: verloren Vurmoeëduluk: vermoedelijk Vurnestult: verstrikt Vurnieëwiengu: vernieuwing Vurnowiengu: vernauwing Vursjherpn: verscherpen Vursjhien: verschijnen Vursjhoepurt: verschroeid Vurslapiengu: verslapping Vursnipuriengu: versnippering Vursoepliengu: versoepeling Vursperiengu: versperring Vurspreidiengu: verspreiding Vursterkiengu: versterking Vurvangiengu: vervanging Vurvesjhiengu: verversing Vurwagtiengu: verwachting Vurwariengu: verwarring Vurwarmiengu: verwarming Vurwisuliengu: verwisseling Vurwisuln: verwisselen Vurzaamuliengu: verzameling Vurzaamuln: verzamelen Vurzaamulplatsu: verzamelplaats Vurzetn: verzetten Vurzogtn: verzachten Vurzwakiengu: verzwakking Vurzwoöriengu: zwaarder maken Woendur: wonder Zwienuboeël: chaos
Woordenlijst Nr 23: Persoon – Soorten Nationaliteiten
Aaänguspoeëldn: tweede verblijver Agturkomurtju: nakomertje Ameeriekoön(dur): Amerikaan Baakurmatu: bakermat Bergbuweunur: bergbewoner Bojeemur: zigeuner Broeëru: broer Bulastiengbutaalur: belastingbetaler Burgur: burger Burgurbuvoökiengu: burgerbevolking Burgurieë: burgerij Buroemteit: beroemdheid Busjhermulienk: beschermeling Buutulant: buitenland Buutulandur: buitenlander Buvoökiengu: bevolking Buvoökiengssiefur: bevolkingscijfer Dakloozun: dakloze Drieëlienk: drieling Du voentusmet en: aarden naar zijn peter of meter Duuts: Duitser Fraaänsman: Fransman Grotmoeëdru of grooötmoeëdru: grootmoeder Grotvoödru of grooötvoödru: grootvader Ieleegaaln: illegale, die onwettig in ons land verblijft Iengulsman: Engelsman Ietaljoöndur: Italiaan Indjoön: indiaan Japanees: Japanner Joeëns: kinderen Joengn: jongen Joenk: meisje Joengkeit: jongeling, jongman Joenkman: niet-getrouwde man Kafeekenesu: iemand die men kent uit het café Kakurnesju: de jongste van een reeks broers en/of zusters Kalant: cliënt Kamuroöt: kameraad Kenesu: kennis Kleeënzeunu: kleinzoon Kniïkur(s): kind(eren) Koekutieënu: lief, schatje, minnares Komisjunoöries: boodschapper
Kozien: kozijn, neef Lantloopru: landloper Mamzil: mademoiselle, juffrouw Manumeëns: mannelijk persoon Meëns: mens Metu: grootmoeder of meter Metulap: meter tweede of derde keuze Moeëdru: moeder Moku: meisje/vriendin Moöt: maat, kameraad Mumee: oma Nieëwulienk: nieuweling Niepooörtunoöru: Nieuwpoortenaar Noenklu: nonkel, oom Noökomulienk: nakomeling Oedur: ouder Oedu doozu: oude vrouw => u noedu doozu Oedu vint: oude man Oet wuuf: oude vrouw Ofstamiengu: afstamming