4.8.5.4. Gert Buursma; sterke vent; zware verzoeking.
18 december 1982: de tiendaagse veldtocht'' is ook voor míj begonnen. Ik behoor bij de kapelgemeente, maar de zaken hebben zich zó ontwikkeld, dat ik veel ga spreken, ook in andere groepen. Niet alleen in volle evangeliegemeenten en zo, maar ook in kerkelijke kringen. Dat komt zó: allereerst geven Bart en Aaf je zo lekker de ruimte. Daarnaast speelt echter ook het volgende: ik zit in bijbelverspreidingswerk achter het IJzeren Gordijn en breng híer dikwijls de groeten over van geloofsgenoten dáár. Dat is nieuws, waar allerlei Christenen op zitten te wachten. Vandaar: in deze tijd van de ene kerstfeestviering naar de andere: bij allerlei soorten gelovigen. En maar vertellen van hén ; naast uiteraard het gebruikelijke.
Deze tijd van het jaar komt zo onwezenlijk op mij over. Vanmiddag nog in een groot winkelcentrum met allemaal kerstmanpoppen, uitgedost, alsof ze wezens uit de ruimte waren. En overal kopende mensen, terwijl de radio net doet alsof het halve land beneden de armoegrens zit. Zo onecht, zo verwarrend allemaal. Op 2 januari rijd ik weer met mijn vaste maat over stille, smalle, slechte wegen. Wij gaan bijbels brengen aan mensen, die geen weet hebben van ruimtekerstmannen en voor wie ónze armoedzaaiers rijke lui zijn. Moeilijk, riskant werk. Vóór ik eraan begon, deed lafheid mij soms ineen schrompelen. Ik zei: "Nee, mij te link, maar God zei: " Ja". Nu doe ik het al weer jaren. En ook dáár spreek ik; niet zozeer in kerken, maar meer in volgepropte huiskamers. De mensen dáár drinken haast kritiekloos - die indruk krijg je aanvankelijk wel eens - alles in, wat je zegt. Je komt immers uit 'het westen', je bent bijna een tovenaar, je kunt hén bereiken. Glad en soepel - nou ja, op die smokkelbijbels na dan- overschrijd je grenzen, die voor hén onverbiddelijk zijn. Kijk, zo denk je in het begin wel eens, dat hun overwegingen zijn. Ik zei toen wel eens; "Doorproef je wel, wat ik zeg. Tóets je het wel?! Je hoeft het niet zonder meer op te zuigen". Maar zij antwoordden: "Wij wíllen niet afgesloten raken. Wij willen verbonden blijven met de hele wereld; en ' kritiekloos aanhoren'; dat líjkt maar zo. Onze oren zijn gescherpt door de vervolging. Onze ogen zijn verhelderd, nu wij de propaganda hebben doorzien. Wij koersen naar de goede rede. Wat jij zegt, is wind in onze zeilen". Wat een volk hè¨, arm en toch rijk. Dat moet je hebben: zo'n gehoor, zo'n gescherpte, 'helderziende', gelouterde groep. In óns land steken de broodkruimels wel eens. Een verwende schare, niet gehard door openlijke, zichtbare vervolging. Als 'taartjes-eters' genieten ze van allerlei prediking (2 Tim. 4:3). Toch doen ze er niets wezenlijks mee (Luc. 6:46). En in de verborgen, onzichtbare verleiding blijken zij minimumlijders; rijk en toch arm. Kom, laat ik nu niet generaliseren. Zo zíjn er; maar er zijn er ook velen, die ánders zijn. Hoe bereik je het maximum?! Door drúk! (Op. 15:2). Zoals drukking van de melk boter voortbrengt (Spr. 30:33), zo brengt ook de verdrukking van het geloof de room boven (Hebr. 11:34). Pas dán leer je goed inzien, dat het roer van je levensschip echt óm moet.
Overigens, voor verdrukking van je geloof hoef je niet in het bijzonder in een Oost-Europees land te vertoeven. Verdrukking kun je ook - veel subtieler - híer meemaken: mensen, die je boodschap van Jezus horen, die erdoor verontrúst worden. Zij willen geen 'ja ' zeggen. Door hun neen'' voortgejaagd, moeten ze wel naar stenen grijpen. Stenen, om jou daarmee te bekogelen. Zij willen hun dode daden niet inruilen voor levend liefdewerk. Zij wíllen niet uit het harnas van hun boze instelling geholpen worden en bekleed worden met de soepele wapenrusting van God. Zij willen Gods schoonmakende rivier niet door de Augiasstal van hun leven leiden. Zij willen Gods blijde vlag niet laten wapperen. Zij willen verder gaan onder de doodskopvlag van de roverhoofdman.
Wanneer je meemaakt, dat ze zo nee'' tegen je schreeuwen, dan is dat óók verdrukking. En wanneer dat neen'' dan komt uit de mond van een jonge vrouw, waarop je stapeldol verliefd bent: maar dát komt aan! Ik ben Ilona gaan liefhebben. Eind 1981 ontmoette ik haar voor het eerst. Op de bruiloft van Jan en Joke liepen we hand-in-hand. Maar niet lang daarna; wat er toen gebeurde; ze leek wel omgedraaid als een blad aan de boom. In intelligentie waren we aan elkaar gewaagd. Onze gesprekken waren flitsend en scherp. Van mijn kant echter werden ze doortrokken van steeds meer genegenheid. Ook van haar kant zat er iets voortdurend lievers in. En toen opeens: wég bij haar het lieve: bikkelhard. Ik kon niet tegen haar op. Ik ben wedergeboren en vervuld met Gods Geest, maar ik hield het niet in dat laatste gesprek. Ik werd door haar vernield; ómgegooid, kon tenslotte alleen nog maar in tongen bidden, om niet totaal te worden vernietigd. Toen hield ze op met haar aanval, holde naar haar auto. Ik zag ze met geestelijke ogen, dat verrukkelijke kind. Een piratenschip was ze, de zwarte vlag wapperde. Gewapend was ze met het verschrikkelijkste wapentuig. Ze droeg een kogelvrij vest en was onbereikbaar. Ik voelde mij verslagen, maar zíj vluchtte.
In mijn totale ontreddering ging ik naar Jan en Joke. Ik trof Joke alleen. Toen in uitverteld was, zei ze: "Gert, dit was het ogenblik van je felste strijd tot dusver. Je bént niet verslagen. Je bidden in tongen maakte je uiteindelijk tot overwinnaar. Ik moet nu denken aan Jezus bij die eerste, grote krachtmeting (Matth. 4:1). Na zijn overwinning werd Hij door engelen bediend (:11). Ik ga jou nú dienen met wat te drinken en wat te eten, maar ook met gebed". En we hebben samen gebeden. Maar bidden voor Iloon, dat ging niet en dat gaat niet (1 Joh. 5:16).
4.8.5.3. Aaf Vonk, een terugtocht, die een enorme opmars bleek.
17 december 1982: wel, tot dusver heb ik me aardig koest gehouden. Jullie wisten van me als: de vrouw van Bart Vonk. We gaan gauw iets aan die onvolledige beeldvorming doen. Let eens op die naam: Aaf kort. En denk eens, hoe die naam in mijn jeugd werd uitgesproken. Aef. Welke streektaal? Noord-Hollands. Ik ben een rasechte, heb de hardblauwe ogen en het hele voorkomen van de mensen uit die streek. Je weet wel, dat gebied tussen Den Helder en de lijn Skaegen-Purmerend, waar het altijd waeit. Je kent de mensen uit dat gebied misschien wel: het is geen gemakkelijk volk en in hún midden stond ík bekend als een kwaei dus: kijk maar uit. God is echter altijd op zoek naar goud. Dat goud zit bij die resolute, harde mensen van dáár net zo goed als bij het aarzelende, zachte volk, dat je elders wel vindt. Wij mensen uit de streek- kunnen er óók oog voor krijgen, dat werk van de aarde doods is. Ook wíj kunnen ontdekken,dat werk van de hemel leeft. Wij gaan dan echter ook stáán in dat nieuwe. Wij zijn geen wegsmeltend schuim, maar blíjvend staal. Wíj roeien niet meer bij de minste of geringste tegenstand de verkeerde kant op. Wij kennen de wind in ons natuurlijk leven; wel: wanneer hij in ons geestelijk leven opsteekt, dan zijn wij geneigd, een zeiltje bij te zetten. Ook tégenwind beschouwen wij als mééwind. Wij zeggen: Heer, ook dit werkt mee ten goede (Rom. 8:28). Wij laten ons in zon geval des te harder naar de goede kant van God blazen. We zeggen tegen de Heer: Stórm ons maar uit de oude spullen; we verlangen naar de nieuwe Zo zijn wij van daar. En als je zegt: Nou Aáf vrij jij die lui niet te hard op? dan zeg ik: Als ik het niet doe, doet niemand het.
Toen mijn man de kant van God koos, deed ik ferm mee. Toen hij zon beetje een gemeente onder zijn hoede begon te krijgen, blies ik míjn partij ook heel lúid mee. Ik blies die partij zó indringen,d dat de gemeenteleden wel eens spraken van broeder Aaf. Maar toen kwam de verandering. Ik was altijd zo dominerend geweest, dat mijn man een tikje in de schaduw bleef. Ik blééf vooralsnog dominerend, maar híj kwam úit die schaduw. Hij was altijd maar een klein ambtenaartje, die van zijn iets-meer-dan-modale-salaris net een tam wagentje kon rijden. Toen hij echter aan gewicht won in Gods koninkrijk, begon hij warempel ook promotie te maken in het leven van alle dag (Matth. 6:33). Er kwam een mooie, ruime koopflat voor ons en de drie kinderen. En warempel sinds kort ook: een áuto. Want dat blikje van vroeger kon ik geen auto noemen. Ik kon het eerst zo moeilijk hebben, dat hij zo zo groot werd. Het leidde echt tot wrijvingen. Maar tóen zag ik, dat het mooi werd, zoals het aan het groeien was. Daardoor aangemoedigd, stond ik toe, dat God ook aan mij ging werken. En de resultaten?! Het krampachtige, heerszuchtige van de vrouw met de broek aan week. Jezus hing mij de krans en het sieraad om van de echte vrouwelijkheid (1 Petrus 3:3). Het al te mannelijke in mij werd getemd. Mijn man schoof naar voren. En ik schoof ik naar áchteren? Eigenlijk niet; ik werd een hulp tegenover hem (Gen. 2:18). Hoe werkte dat nu op onze gezamenlijke situatie uit? Een voorbeeld: hij trok mensen aan, die krachtiger werden dan hijzelf. Aanvankelijk had ik geroepen: Kijk uit oen ze drukken je weg! Nú werd ik gewonnen voor zíjn inzicht: Laten het allemaal maar reuzen worden. Ik kan beter op hen allemaal tezamen leunen dan zij met zn allen op mij. Ik werd helemaal gerustgesteld, toen ik merkte, dat hij zijn duidelijk door de Heer aangewezen positie als engel (Op. 2:1) toch niet prijsgaf. Een Lamme Goedzak werd hij niet. Het gaat zó goed nu! Bart heeft zó de gave van het woord. Al die reuzen, ook de Van Dalens, voor wie ik met name bang was geweest, zitten zó geboeid te luisteren, wanneer hij iedereen in vuur en vlam zet voor Jezus. Bijvoorbeeld onlangs, toen hij besloot met: Abraham heeft de dag van het in-ons-midden-zijn van de Here Jezus voorzien. Wat was hij blíj (Joh. 8:56). Zouden wij dan niet blij zijn! Goed, die grote dagen van zijn eerste aanwezigheid zijn nu voorbij. Maar: wat een vrucht brachten zij óns! En: wij leven nu in de dagen van zijn twééde aanwezigheid. Met zijn Geest wil Hij nu in ons ínnerlijk wonen (Rom. 8:11). Binnenkort komt de tijd van zijn dérde aanwezigheid. In ons hart, zoals ook nú en als een Koning tussen óns als zijn vórsten (Jes. 32:1). En daarna wordt het nóg heerlijker. Iedereen, al die machtige gelovigen, sprongen op. En zoals ze dat lied zongen: Majesteit, groot is zijn Majesteit Lof zij Jezus, glorie, hulde en eer
We groeien in onze gemeente: in de diepte en in getal. Even de schijnwerper op een paar nog betrekkelijke nieuwelingen: In de wat oudere wijk, hier vlakbij, wonen Jan en Joke Donker. Ik voel me tot die twee erg aangetrokken. Hij is eigenlijk zon boef hè. Geen gluiperd, maar echt-voor-zn-raap. Altijd een wildeman, een schreeuwer, maar toch met een warm hart voor het milieu en tegen de terreur en de atoombewapening en actief in het buurtwerk. Je moet rekenen: vroeger woonden wij daar ook; hij was een wijk grootheid en ik kende hem toen al zon beetje. Hij durfde zich uit kraakpanden te laten meppen en vatte kou in maartse tentenkampen en díe vent werd veroverd door Jezus! En Joke gewoon een vriendin voor me. Onze drie dochters zijn gek op haar. Toen ze zo bang was in die verwachtingstijd, heeft ze bij mij uitgehuild. En nu huilen míjn meisjes wel weer eens bij háár uit. Ze hélpt mij gewoon in de opvoeding.
Ik kom wel weer eens wat verder gezelsen, maar zo moet het nu maar even.
4.8.5.2. Gedenk de weg, waarin de HERE u geleid heeft (Deut. 8:2)
16 december 1982: op het binnenplein van het winkelcentrum schudt de kerstboom in de felle wind. Wanneer je wat langer kijkt, zijn de elektrische lichtjes net cirkeltjes. Wacht: ik kijk even door het raam aan de andere kant. Bár zeg; de kerstboom dáár ligt óm! Geen wonder: wanneer het al zo waait, waar het nog beschut is, hoe..... Bart jongen; daar ga je weer⦠je hebt een troetelnaampje in de gemeente: Bart zit een preek in". Hou het in de hand knul!
Ik ben nog niet zo heel lang voorganger van een groep pinksterchristenen. Nu ja, toch al weer tien jaar. Dat is in deze slijtende milieus niet eens zo gek. God stelt al degenen, die zich aanbieden voor dienst in zijn koninkrijk, wél op de proef. Dat is heel goed, heel nodig. Lang geleden bekeerde ik mij en werd ik wedergeboren. Ik zei tegen Jezus: "Met uw hulp wil ik gaan pogen om mensen te redden. Er zijn er velen, die goud zouden willen betalen voor innerlijke rust. Tegen hen zal ik zeggen, dat er geen prijs betaald hóeft te worden. Ik zal ze vertellen, dat je -om niet- Gods geestverruimende wijn en zijn voedzame melk kunt drinken (Jes. 55:1). Ik zal ze de boodschap brengen, dat hun innerlijk niet langer onvruchtbaar hóeft te blijven (Jes. 54:1). Wat zúllen ze blij zijn, wanneer ze horen, dat ze in overvloed vrucht kunnen dragen (2 Cor. 9:8) ! Jezus stuurde mij op pad. Dat werd mijn proef-, mijn stagetijd. Het heeft geen zin om al mijn missers hier op te lepelen. Het eindresultaat van mijn optreden in totaliteit was in ieder geval zó: Velen zeiden: "Jij hebt meer dan ik". Dan was mijn antwoord: Kom, ga met mij en doe als ik (Ps. 122:1)". Een aantal deden dat en begonnen tot God te bidden. Sommigen kregen zó de smaak van dat bidden te pakken, dat die activiteit hun dode werken wegblies en hen volspoot met levend werk. 'Bid en werk'zogezegd, hoewel dat nergens in de bijbel staat. Ze hadden 'het doel' in het oog gekregen: - hun oude todden uitdoen en hun nieuwe kleren aantrekken. Zij waren als kaarsen, die ik aan had mogen steken. Zoals ik wakker was geschud, zoals ik hén wakker had geschud, zo handelden ook zij met wéér anderen. "Hee zeg, slaap niet zo vast. Je bent al een béétje dood. Als je maar dóór blijft suffen, word je toch heus té dood. Dan ben je niet meer te beroepen". Zo kwamen er steeds meer mensen, die wakker werden uit een dommel. In die gevaarlijke dommel hadden ze maar één onbewuste bezigheid gehad Een hekel hebben aan Jezus en Hem kwaad doen door "neen" tegen Hem te zeggen. Zij wreven zich de slaap uit de ogen en begonnen heel bewust Jezus lief te hebben en Hem goed te doen door ja" tegen Hem te zeggen. En al die mensen dromden rond mij samen. Wéér zwijg ik over mijn uitglijders. Ik schets alleen de grote lijn van Gods genade. Zo is het gegaan, zo eindigde mijn stagetijd; zo werd ik voorganger. Sommigen van hen, die zich óm mij verzamelden, waren geestelijk veel groter dan ik. Ik leerde met veel vallen en opstaan op de duur om daarop niet jaloers te zijn. Dat was een voortgezette training door Jezus. In veel beroepen heeft men lichamen, die zorgen voor 'education permanente'. Wél, Jezus weet daar ook wat van! Ik leerde uiteindelijk -na een periode van teveel-hooi-op-mijn-vork-nemen- mijn táák te zien: Engel (dat is) beheerder, organisator ven een gemeente te zijn (Op. 2:1) Hoewel ik uiteraard inzie, dat met dat woord 'engel' ook heel wel een -echte- engel bedoeld kan zijn. Met Mao Ze Dong leerde ik zien, maar in een iets andere context: "Laat duizend bloemen bloeien". Om mij heen groeiden 'eikenbomen der gerechtigheid' op. Machtige profeten, heerlijke herders, gezegende leraars, vurige evangelisten. Ik hield ze niet klein. Ook weer na de nodige misgrepen weerstond ik de verzoeking daartoe. Zij van hun kant waren zo hoffelijk; zij lieten mij in mijn waarde: ik spreek graag; doorproef het woord met de gelovigen. Ik blééf gelegenheid daartoe houden. Ik werk veel met heel praktische voorbeelden; Jan Donker - een van onze nieuwe mensen - kan nog met smaak vertellen, hoe een preek van mij -over 'pannenkoeken bakken!' (Hosea 7:8) hem eens heel veel deed. O ja, nóg een talent kreeg ik erbij: omgaan met jeugd. 's Zomers gaat een groot deel van mijn vakantie op aan tienerkampen. Daar worden de jongelui niet gehersenspoeld en verkrampt met 'niet naar de bios' en 'niet je opmaken' en 'niet ... enz'. We begraven hen onder zóveel 'ja's', dat de 'neens' uit henzelf gaan opkomen en besproken kunnen worden. Dat is op de duur doelmatiger dan allerlei geïnjecteer. Mijn vrouw Aaf is tot nog toe in mijn verhaal niet voorgekomen. Dat komt, omdat zij dadelijk het woord krijgt. Maar ik wíl alvast dít zeggen: "Wij zijn samen een team." Wanneer je het in verband met de oudstenraad ziet: een team in een team. Laat ik een voorbeeld noemen: die Jan Donker, waarover ik het zo-even had, is getrouwd met Joke Willems. Toen ze pas bij ons kwamen, hokten ze nog. Dat heeft toen nog deining gegeven. Zuster Van der Kaa heeft er bijna een scheuring uit gebrouwen. Maar goed, dat is over. Ik herinner mij, dat we Jan en Joke als oudstenraad eens bedienden. Het was nog in die 'samenwoningstijd. Dat was meer het globále '' schoonmaakwerk'. Maar met Aaf samen ben ik laatst tweemaal bij hen geweest. Joke was gravida en maakte zich zorgen: de eerste maal. Later, toen het kind er was, wéér. We hebben bij die gelegenheden gevieren gebeden. Dat is het meer gedetailleerde schoonmaakwerk. Weet je, wat zo mooi is, vóór we op de knieí«n gingen, waren we broers en zusters. Toen we opstonden en ook verder gereed waren met ons gesprek, bleken we ook nog eens vrienden en vriendinnen te zijn.
O ja, lezers: staat de kerstboom van úw leven op de binnenplaats al te trillen van de wind? Reken erop, hij moet naar buiten. Alleen met Jezus staat hij schoor tegen het omwaaien.
4.8.5.1. Joke Donker: Gods volk wordt uitgeleid; het gaat met vreugde voort
15 december 1982: Donker, koud, winderig, nat. Weet je nog, toen wij, jij en ik, elkaar voor het eerst ontmoetten? Toen van dat weer. Maar wat een verschil!: toen zaten het duister en de kilte, de guurheid en de kliemerigheid ook van binnen. Nú niet meer. Als het ware met een houweel sla ik de met vunze vochtschimmels overdekte puinhopen van vroeger weg. Bederf lag toen over mijn leven als een vieze aanslag. Om een voorbeeld te noemen: de mensen zágen, dat ik te dik was. Ze begrépen wel, dat te grote eetlust daarachter zat. Maar ze wisten niet, waardoor die vraatzucht veroorzaakt werd: onvrede en nare herinneringen. Wel, dat was maar één ding. Nu is er vrede en genezing van verdrietige herinneringen. Ik stijg nu boven het bederf uit naar het niet-bederf. Ik zeg tegen God: "Heer, open Uw ogen maar wijd over dat leven van mij; geef Uw opdrachten maar. Nee, U zadelt mij niet op met blijvend onaangename taken." Waarom ik dat laatste nu in mijn gebed zei?: Sommige akkefietjes zíjn vervelend, zoals dat telefoontje van mams in augustus, waarmee ze het stilzwijgen brak. Ze wilde wel goed worden, maar ze wrokte nog wat over dat, wat zij noemde: 'moeten trouwen'. Ik moest haar over een dood punt heen helpen. Dat was even een erg onprettig werkje. Haar onjuist inzicht was namelijk voor mij erg kwetsend. Ik moest die bezeerdheid echter op-de-koop-toe nemen. Iets hogers -relatieherstel- eiste dat. De uitkomst van ons verzoenend gesprek was echter weer prima. Ik hoorde laatst een Christin klagen, dat zij altijd allerlei zielige figuren moest opbeuren. Nooit was er eens iets fleurigs. Maar later was zij heel opgewekt: zij had iemand tot de Heer mogen leiden. Ook hiervoor zal wel gelden, dat je geen opgaven krijgt, die te zwaar zijn (2 Cor. 10:13). Er is overigens ook werk in de dienst van de Meester, dat direct al aangenaam is. Die babbeltjes met Michiel en eerder met Astrid: dát zijn prettige karweitjes. Wat een heerlijke kinderen van God kunnen die twee worden (O ja, ik zeg altijd: mams, alleen als ik 'us heitelan' ben, zeg ik wel eens: mem). Weet je: - Ik voel me nu -in de donkere dagen voor kerst- net een boom in het voorjaar: het geloof in Jezus is in mij aan het uitbotten. - En: niet alleen het geloof ín Jezus; ook het geloof ván Jezus. Soms zie ik mijzelf als een boot met een heel sterke motor. Vroeger hielden waterplanten mijn levensscheepje vast. Nu ranselt de schroef het wier kapot. - Soms heb ik het idee, dat ik een korenveld ben. Alle goede, nieuwe gedachten zijn als volle aren. Gods zon laat ze rijpen. Bescheiden buigen zij zich in zijn warmte neer. Vroeger stonden mijn loze aren parmant omhoog. Ik had hoge bloeddruk van alle opgewonden ideeën, daar achter mijn nederige terminal. Dood werk allemaal hè¨. Nu kan ik Carla helpen. Levend werk. Tóen niet; zo onbeduidend alles toen.
Ik kan me voorstellen, dat de meisjes en de vrouwen zeggen: Hé Joke, je hebt toch een kínd gekregen. Je zit nu allemaal wel te kwebbelen: - over je vroegere lompen en je maatmantelpak van nu - over de grote schoonmaak van het spinrag van toen en de hygií«nische lysollucht van nu. Maar, hoe zwaar Marcel woog, hoe lang hij was, de kleur van zijn ogen en zijn haren; van de echt interessante dingen, waarop we zitten te wachten, weten we niets" . .Goed; daar gaat ie. Veel beknopter dan ik zou willen. Ger is echter, juist voor wat betreft deze echt gezellige dingen, toch lástig!
Toen het kind nog bij me woonde, groeide het een tijd zó slecht. Ik bén toch bang geweest, dat die infectie van tóen er iets mee te maken had. Bart en Aaf Vonk hebben met mij gebeden en die demonen van angst bestraft. Ik ben goed onder medische controle gebleven. De groei begon opnieuw en ook de bewegingen, die een poosje minder waren geweest, werden weer sterker. Ik stond in die tijd onder enorme druk. Vroeger was ik veel ziek geweest, hartstikke nerveus, constant gespannen. Heroïne-injecties, jaren terug al, hadden destijds iets in mijn hersens als met schuurpapier gekrast. En dan, in die slechte positie, belast met een erfenis van vroeger: - die niet zo vlotte gang van zaken rond 'het kind' - Hendriks, die mij onder het mom van het komende zwangerschapsverlof uit mijn chefplaats wegduwde en uit de ondernemingsraad. - De tijdelijke verwijdering met 'thuis' - Jans werkloosheid. Als de Heer mij niet had ondersteund... (Ps. 27:13). Toen: de geboorte. De dokter zei: "Je bent ook wel wat láát: negenentwintig; maar: de volgende keer gaat het beter" Op zulk een moment -wanneer de laatste persweeí«n eraan komen- zou je wel uit bed willen komen om zo'n man te slaan. Marcel kwam, huilde bijna niet, wilde niet drinken. Goed; het wás een schat, met die sterke blauwe ogen van Jan, ook met zijn blonde krullen. Het kon een broertje van Dick zijn - haha -¦ maar het was maar een dunnetje; 2800 gram... en kléin!... zes en veertig centimeter. Maar we hebben met de familie Vonk weer vurig gebeden. Zo fijn hè, om elkaar vast te houden. Er groeit zo'n liefdeband. Wanneer de een zwak is, dan is de ander sterk. Want neem nu toch Corry Bakker. Die kwam ook nog op bezoek. Zij stak ons toch een hárt onder de riem! Die Cor hè. Heeft het op het ogenblik zó druk met die toestand in Suriname. Maar ze heeft ook verkéring gekregen met een jongen van daar. Zodoende; dat vertelt ze overigens zélf wel. In ieder geval: Marcel is nu de vrolijkheid zelf. Overdag is hij in de crèche. Ik vecht namelijk om mijn mooie baan terug te krijgen. Maar dan moet ik er wél zijn! Overigens zit er iets aan te komen van een deeltijdbaan.