Veel weet ik er niet meer van, maar sommige dingen blijven voor altijd in een mens zijn geheugen hangen. Eén van de zaken was het tuintje van mijn grootouders eind jaren vijftig (dat klinkt ouder dan het is). Het was een stadstuintje, zo’n lange smalle “pijpenla” zoals onze noorderburen dat zeggen. Er stond een notenboom, wat gras en langs de zijkanten wat bloemen. Ik weet nog dat er oranje goudsbloemen stonden (Calendula officinalis). Die werden elk jaar terug gezaaid of zaaiden zichzelf uit als de winter niet te streng was. Dat dat de waardplanten waren van het gamma uiltje was hun een zorg. De enige uil was ik als ik met een slecht rapport naar huis kwam. En er stonden ook enkele Dahlia’s. Namen hadden die toen niet, je kocht de knollen op de wekelijkse markt in het voorjaar en je kon kiezen uit een kleurtje of twee drie. In het beste geval kon je misschien nog “pomponnen” te pakken krijgen en dat was het dan. Heel wat makkelijker om een keuze te maken dan tegenwoordig met de 738 variëteiten die je in elk tuincentrum kan vinden. En dan spreek ik nog niet over het internet. Wie zong er ook weer “wat leefden ze eenvoudig toen” over een dorpje in die vervlogen tijden. Was het Wim Sonneveld? Enfin, ik ben aan het afwijken. Feit is dat, toen ik deze morgen naar de kippen ging, ik langs de enkele dahlia’s kwam die ik rijk ben en daardoor onwillekeurig aan de tuin van ons bomma moest denken.


|