Welkom op mijn blog!

      Vertellingen en verhalen
              uit mijn jeugd
           van 1940 tot 1960

KLIK HIER !
  • Na... de tijd van toen (mijn nieuw blogje vanaf 1960)
  • Inhoud blog
  • Gouden Bruiloft
  • Petrol in de soep
  • Ajuinstoemp
  • De Melktand
  • Patatten van ... 'De Neus'
  • Een broertje erbij... en nog één
  • In blijde verwachting...
  • De Kolenzifters
  • Renéeke
  • Een vijver vol met!
  • Fietsperikelen
  • Nieuw blog: Periode vanaf 1960
  • A votre service, monsieur !
  • Werkloos
  • De Kerstkalkoen
  • De mooiste dag!
  • Een zware teleurstelling
  • 'œ Slisse en Cesaer '
  • De Officiële Kennismaking
  • Zwarte Piet
  • Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
  • Appél aan bed!
  • Naar het Leger
  • Het Eerste Contact
  • De Edele Kookkunst
  • De Edele Kookkunst (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 1)
  • 't 'œVliegmachien'
  • Gaan werken in het 'œatelier'
  • Mathileke Vis
  • De Nieuwe Laarsjes
  • Ons eerste fietsje
  • De Brug over het Albertkanaal
  • Nonkel Jan ( 2 ) - De grappenmaker
  • De Rode Zwembroekjes
  • Nonkel Jan
  • Bij 'Tenne' met vakantie
  • Het Koffieservies (deel 2)
  • Het Koffieservies (deel 3)
  • Het koffieservies. (deel 1)
  • De bevrijding - 4 September 1944
  • De Bedrieger, bedrogen
  • De laatste loodjes ...
  • Gestapo
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 3)
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 2)
  • Meester 'Bagger' - (Deel 1)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes (Deel 2)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes - (Deel 1)
  • Weer thuis
  • Koekelberg
  • Geboren vóór den oorlog
  • Waarom schrijven?
    E-mail mij

    Ik waardeer uw mening en mail u zeker terug

    Foto
    Op schoolreis in Dinant 1950
    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Mijn favorieten
  • Andersdangewoon
  • Uilenspiegel
  • Nieuwjaarsbrieven 2
  • Met hart en ziel
  • Warket (Ikbijhaar)
  • Didi's Vluchtstrook
  • Rocor
  • Begrijphetnietje
  • Hercule Poireau
  • Titipoes
    Archief per week
  • 05/04-11/04 2010
  • 12/11-18/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
    Foto
    De tijd van toen ...
    Nostalgische verhalen
    Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
    15-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Zomer - 1955               

    Na één maand legerdienst mogen we voor een tweede weekeindje naar huis. Als ik aankom zitten de vrienden al op mij te wachten.
    ‘Eindelijk zeg, wij vroegen ons al af waar je bleef.’ De Mâne (Manuel) maakt zijn linkerpols bloot en tikt ostentatief op zijn nieuwe polshorloge.
    Ik gooi mijn kidbag op de grond en laat me met een zucht op een stoel neervallen.
    ‘Ik ben kapot jongens. Die rotsergeant heeft ons nog één uur dril gegeven voordat we mochten vertrekken.’
    ‘Wat ne smeerlap!’ Zegt de Gène. ‘Ga je nu maar vlug omkleden want we gaan naar Tervuren, ‘t is bal in de ‘Saint Hubert’ met n’ een orgel.’
    ‘Maar dat is toch morgen, vandaag is het nog geen zondag zulle!’
    ‘Nee, vandaag hebben ze gezegd, en doe maar liever je burgerkleren aan want met die kazerne van de MP’s (Militaire Politie) in Tervuren ben je in soldatenkleren gene moment op uw gemak.’ Mijn broer Mil staat al lichtjes te trappelen van ongeduld.
    ‘’k Ga me toch eerst nog scheren hoor mannen.’
    ‘Ja en ziet dat ge geen stoppelbaard hebt want dat voelen de ‘mokskes’ niet graag.’
    De drie hebben er blijkbaar zin in en als ik klaar ben haasten we ons naar het blauwe trammetje dat ons tot in Tervuren-station brengt.
    Het is maar een eindje wandelen door het park en dan zijn we in het centrum.
    Als we bij de Sint Hubertuszaal aankomen zien we nog niet veel beweging en gaan dan maar binnen om alvast een pint te pakken.
    Er zitten enkele kaarters aan een tafeltje maar verder is er geen jong volk te bespeuren en voor we iets kunnen vragen zegt de cafébaas;
    ‘Jullie zijn een dagske te vroeg jongens. Als ‘t voor het bal is moeten jullie morgen maar terugkomen.’
    ‘Miljaarde, en daarvoor zitten jullie mij zo af te jagen.’
    We drinken een glas geuze en besluiten dan maar om naar de cinema te gaan want vandaag is er toch verder niks te doen.

    De volgende dag zitten we met twijfels.
    Naar het bal in Tervuren gaan of naar de Vlaamse kermis van de voetbalploeg in ons eigen dorp?

    We besluiten dan maar om in de namiddag eerst een kijkje te gaan nemen op de Vlaamse kermis en nadien te gaan dansen in de Sint Hubertus.
    Rond vijf uur arriveren we aan het voetbalplein. Het is mooi weer en we horen de vrolijke tonen van een dansorkest. Tussen de kraampjes is er een grote plankenvloer aangelegd en op een verhoog dat opgetimmerd is uit opeengestapelde lege bierbakken zit een viertal muzikanten.
    De tafeltjes en stoelen rond de dansvloer zijn bijna allemaal bezet.

    ‘Kom mannen we nemen deze vier plaatsen dicht bij het orkest.’
    We moeten onze consumpties zelf gaan halen aan de taptent.
    Met vier glazen kriek kom ik terug naar ons tafeltje en dan zie ik haar,...

    Ze staat samen met haar vriendin Nelly te kijken naar het kegelspel.
    Ik weet dat ze me gezien heeft maar toch laat ze het niet merken.

    ‘Gaan we ne keer dansen?’ vraagt  de Gène en meteen is hij al weg en gaat recht naar de twee meisjes. Hij vraagt Nelly.
    Samen zetten ze een Boogie Woogie in.

    ‘Ik ga die andere halen.’ Zegt Manuel.
    ‘Nee, wacht,...’
    Maar ik ben te laat, hij is al weg. Ik zie dat ze met haar hoofd schudt als hij haar vraagt. Schouderophalend komt hij terug.
    ‘Ze kan geen Boogie dansen zegt ze, wat een flauwe kiek is dat.’
    Hij wil weer gaan zitten.

    ‘Oh, wacht daar is Marie-Louiske, die zal wel willen.’
    Manuel doet van ver teken en nog voor hij bij haar is staat ze al op de dansvloer en waggelt uitnodigend met haar heupen.

    Eer Mil de kans krijgt om recht te staan haast ik me naar de tent-met-kegels.
    Ze staat met haar rug naar mij en verschiet een beetje als ik haar naam zeg.

    Een ogenblik weet ik niet wat zeggen maar dan raap ik al mijn moed bijeen en vraag.

    ‘Wil je met mij dansen, Clementine?’ 
    Haar ogen zeggen ja maar haar mond zegt; ‘Nee, dat kan ik niet doen want ik heb al aan jouw vriend geweigerd.’
    ‘Die heeft al iemand anders gevonden,’ zeg ik haastig, en voor ze zich kan bedenken vat ik haar hand en neem haar mee.
    Ze volgt gewillig en mijn hart bonst weer in mijn keel.
     

    Zou ze het nog weten van die aanraking in de autocar? Wat moet ik nu zeggen?
    Zal ze niet doen alsof ze van niks weet als ik erover begin?
    Veel tijd om over dit alles na te denken heb ik niet want op het moment dat we de dansvloer willen opstappen stopt de muziek. De dans is ten einde.
    Ik laat instinctief haar hand los maar als ze weg wil neem ik ze dadelijk weer vast.
    ‘Nee, wacht. De volgende is voor ons.’
    Het orkest zet een trage slow in en we staan een ogenblik roerloos tegenover elkaar.
    Dan leg ik mijn hand in haar zij en we bewegen zachtjes op de tonen van de muziek.

    Er gaan tientallen vragen en verwijten door mijn hoofd.
    Waar ga je nu toch aan beginnen jong?
    Je had nochtans voorgenomen om geen vaste verkering te hebben als je bij den troep bent.
    Als je hiermee doorgaat kun je het uitgaan met de kameraden wel vergeten.
    Hoe oud is ze eigenlijk? 17?, of nee 16! Want haar broer is drie jaar ouder dan zij en ikzelf ben één jaar jonger dan Willy, dus,... eh...

    Jezus, ik kan niet meer rekenen!

    De stilte duurt maar even en toch lijkt het of er geen eind aan komt.
    Plots wordt ik wakker uit mijn overpeinzingen omdat ik een zachte druk voel in mijn linkerhand.
    Ze knijpt in mijn hand! Dus, ze wéet het nog!
    Ik knijp zachtjes terug en zij knijpt harder.
    ‘Weet je het nog?’ Vraag ik met een rode kop en een krop in de keel.
    Ze knikt en haar blauwe ogen stralen van verliefdheid.
    ‘Ik kan niet lang blijven.’ zegt ze, ‘mijn pa is vies gezind vandaag en ik moet vóór acht uur thuis zijn.’ ‘Nelly moet pas om tien uur naar huis.’
    ‘Ik zal met je mee gaan,’ zeg ik grootmoedig.
    ‘Nee! Ze mogen ons niet samen zien weggaan, als ze dat thuis vernemen dan,...’
    ‘Ga jij binnen tien minuten weg, ik haal je wel in.’
    ‘Ik ga langs de beekstraat.’
    ‘Goed, ik zie je daar wel.’

    Als ik aan de vrienden uitleg wat ik ga doen barst er een storm van protest los.
    ‘Maar enfin jong, zijde gij op uwe kop gevallen. Dan kunde gij niet mee naar het bal in Tervuren straks!’
    ‘Ga maar ik heb toch geen goesting en ik moet vanavond nog ‘binnen’ in Mechelen.’

    Rond zeven uur zie ik haar weggaan en even later volg ik op een afstand.
    Als we aan de ijzeren brug onder de spoorweg komen heb ik haar ingehaald, neem haar zachtjes bij de arm en leidt haar in een donker hoekje.
    Zonder een woord te spreken kus ik haar op de mond en zij laat dit gewillig toe.
    In mijn achterhoofd hoor ik de “goede raad” van dé kusspecialisten Eugène en Manuel: ge moet uw tong gebruiken bij het kussen jong!

    Dit wordt dan mijn eerste tongkus, denk ik bij mezelf en open langzaam mijn lippen terwijl mijn tong haar weg zoekt.

    Verschrikt doet ze haar ogen open en houdt haar hoofd achterover.
    ‘Moet dat zo?’ Vraagt ze verlegen.
    ‘Ja,... eh, dat zeggen ze toch.’
    Gewillig opent ze haar lippen en voorzichtig geven we nu onze eerste echte liefdeskus.

    Even later gaan we verder en als we op driehonderd meter van haar huis genaderd zijn wil ze niet dat ik nog meekom.
    ‘Ik zal je een brief schrijven.’ Zeg ik haastig.
    ‘Nee!, die zullen ze bij ons thuis openmaken.'
    'Kom je naar de kermis in Wezembeek binnen veertien dagen?’ Vraagt ze lief.

    ‘Als ik niet gestraft ben en buiten mag.’
    ‘Ik zie je daar dan wel. Ga nu maar!’ Zegt ze, bang dat we zullen opgemerkt worden.
    Dan stapt ze resoluut weg en kijkt niet meer om.


    Ik blijf even staan en weet niet waar ik aan toe ben. Aan de ene kant ben ik heel blij met zo een schat van een meisje en aan de andere kant ben ik bang dat mijn vrij bestaan, dat nog maar pas begonnen is, hier al een einde neemt.
    Als ik verder naar huis toe stap, neem ik een besluit.
    Een meisje zoals zij vind ik nergens anders meer, dat vóel ik.
    We zijn nog zo jong en zullen lang geduld moeten hebben.
    Maar dat heb ik er voor over en heb er nooit spijt van gehad.



    15-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (3)
    14-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Appél aan bed!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1955

    Boem, boem, boem! Drie slagen daveren door de kamer!
    De deur wordt opengesmeten en smakt met een knal tegen het ijzeren stapelbed.
    Iemand brult uit volle borst. - 'APPEL AAN BED !!!' - En steekt het licht aan.
    De volle lichtbundel schijnt in mijn aangezicht.
    Waar ben ik?
    Er staan ijzeren staven en bedden rondom mij, ... ach ja, we zijn in de kazerne.
    Ondertussen is de sergeant al weer weg want verder op de gang horen we opnieuw drie  keer bonzen en de klokstem die het bevel herhaalt:
    -‘Appél aan bed!’
    ‘Hé, doe dat licht eens uit!’Protesteert een stem in het bed boven mij.
    Ik ben nu klaar wakker en maak aanstalten om uit bed te komen.
    ‘’t is nog maar zes uur!’
    In het bed naast mij kijkt de Fik op zijn polshorloge en wrijft met zijn twee vuisten in zijn ogen.
    Langzaam komt er een beetje beweging in de kamer.

    Daar is hij weer. ‘Aan bed!’ Schreeuwt hij, en gaat kaarsrecht in de deuropening staan.
    Niet goed begrijpend wat er van ons verlangd wordt, kijken we hem aan.
    ‘Van de Gaar?’ Roept hij en kijkt naar het voeteinde van het eerste bovenbed rechts. Kreunend richt zich iemand op maar het is al te laat, ...
    ‘Afwezig!’ Verklaart hij en maakt een aantekening in zijn schrijfboek.
    Hij kijkt naar het bordje van het onderste bed. ‘Van de Perre?’
    Aarzelend komt het antwoord van onder de lakens in het onderste bed.
    ‘Ja…euh, ik…’
    ‘Afwezig!’ Weer noteert hij.
    ‘Ja maar…ik ben Van de Perre!’ Beweert de jongen en springt vliegensvlug recht.
    ‘Sta jij vóór je bed?’ Vraagt de militair en brengt zijn gezicht dichter bij de slaper.
    ‘Nee, maar ik ben hier toch?’
    ‘Luister, …’ ‘ ik zeg het nog één keer’ sist de sergeant in al zijn goedheid.
    ‘Wie bij de naamafroeping niet VÓÓR zijn bed staat en TEGENWOORDIG antwoordt, is afwezig. VERSTAAN?’
    Het is nochtans de éérste keer dat we dit horen, maar hebben het nu wel goed begrepen.
    Dadelijk haast iedereen zich naar de gevraagde plaats.
    Hij gaat verder met namen afroepen en met een krachtig ‘Tegenwoordig’ bevestigen we onze aanwezigheid.
    Bij de deur draait hij zich nog eens om en zegt triomfantelijk:
    ‘Er waren dus twee afwezigen vandaag! Van de Gaar en Van de Perre. Na het avondeten zijn jullie van “Bidon”, begrepen?’ 
    ‘En nog iets! Binnen tien minuten verzameling aan de refter, en vergeet jullie eetgerief niet, anders,… geen eten!’
    Zo begint de eerste dag van onze opleiding bij de transmissietroepen te Mechelen.

    De dag voordien waren we opgehaald aan het station.
    Op het binnenplein van de kazerne stonden grote letterplaatjes tegen de muur en elkeen moest in de rij staan bij de letter waarmee zijn naam begint.
    In groepen werden we dan naar het eerste verdiep van één der gebouwen gebracht en kregen onze slaapplaatsen aangewezen.

    Meerdere kamers geven uit op een brede gang. Langs weerskanten in elke kamer staan vier ijzeren stapelbedden met de hoofdeinden tegen de muur.
    De namen worden op kleine plaatjes geschreven en door een soldaat, met twee strepen op zijn mouwen, aan elk bed opgehangen.
    ‘Ik ben korporaal Van Doren’, zegt hij met een brede grijns, ‘jullie zullen me nog wel leren kennen.’
    Naast elk bed staat een ijzeren kastje van 30 bij 30 cm en 1m60 hoog om je kleren in te hangen, meer niet.
    Een mooi opgevouwen stapeltje lakens en een deken liggen naast het hoofdkussen op ieder bed.
    Tien minuten later is de korporaal er weer.
    ‘Aandacht!’ Roept hij. Op de voet wordt hij gevolgd door een andere militair met drie strepen op zijn mouwen. ‘Dit is sergeant De Wilde, jullie pelotonoverste.’
    De sergeant zet zich wijdbeens in het midden van de kamer.
    ‘Vanaf nú zijn jullie onder de wapens.’ Verkondigt hij met luide stem.
    ‘Dit betekent: Gehoorzamen aan elk bevel.’
    ‘Wie denkt dat hij hier zijn goesting mag doen krijgt met mij af te rekenen!’
    ‘Bij het leger is er tucht,… en wie zich niet aan de regels houdt krijgt karwei of cachot!’ ‘Denk aan de spreuk boven de ingangspoort; Wij temmen hier ook leeuwen!’

    Ze verdwijnen even snel als ze gekomen zijn.

    Als intimidatie kan dat tellen. Wij kijken even verwonderd naar mekaar en vragen ons af waar we nu terechtgekomen zijn.
    ‘’t Zal wel allemaal koelen zonder blazen.’ Zegt de Fik laconiek.
    Even later moeten we naar beneden om onze uitrusting op te halen.
    Gisteren hebben ze alleen onze maten genomen en nu liggen onze kleren klaar in het  magazijn.  Bovenop onze volgeladen armen werpen ze nog een helm en een geweer.
    Pas als we in de kamer zijn zie ik dat er ook vier witte flanellen broeken bijzijn, twee met korte en twee met lange broekspijpen.
    ‘Wat is dat?’ Vraag ik verwonderd.
    ‘Onderbroeken, dat kent ge toch?’ Vraagt de Fik, en hij fronst zijn wenkbrauwen.
    ‘Ach ja, natuurlijk...’ lieg ik.  Pas nu besef ik dat we huis nooit eerder een mannenonderbroek gezien of gedragen hebben.

    Julien  Schouppe staat al in zijn ondergoed. Hij heeft een gitaar van thuis meegebracht en tokkelt vrolijk op de snaren. Hij kent er wat van en het is dadelijk grote ambiance als hij ‘Daar bij de waterkant…’ aanheft.
    De Fik laat zich niet onbetuigd, trekt een onderbroek met lange pijpen over zijn hoofd en danst door de kamer. Om niet te laten zien dat onderbroeken dragen niet mijn gewoonte is, trek ik er een aan en dans vrolijk mee.
    Dit werkt aanstekelijk op de anderen en in een mum van tijd staat de kamer in rep en roer.
    ‘Pas op! Daar komt iemand!’ Waarschuwt de jongen die het dichtst bij de deur slaapt.
    De muziek en het dansen stoppen abrupt en iedereen tracht zich een houding te geven.
    Een officier met heel wat sterren op zijn kraag stapt onze kamer binnen en steekt een verwijtend vingertje in de hoogte.
    ‘Kalm aan jongens, als de sergeant dit ziet krijgen jullie straf. Tussen zes en tien uur ’s avonds mogen jullie op de kamer muziek en lawaai maken, daarbuiten is het verboden.’
    Hij gaat weer weg en wijselijk besluiten we om toch maar voorzichtig te zijn en er mee op te houden.

    De avonden met vrienden op de kamer zijn totaal nieuw voor mij. Ik ben net als een jonge hond die na lange tijd van opsluiting is losgelaten en vier uitbundig mee. Wat een tijd!
    Julien Schouppe is een echte rasartiest en spoort ons aan.
    Twee maanden later mogen we samen met hem een optreden verzorgen bij het afscheid van de 2e compagnie.

    Mijn vriend Fik en ik deden de sketches en Julien de muziek.
    Hadden we succes? Ja hoor, maar vooral: veel lol!

    Het leger is voor mij een goede leerschool wat sociale contacten aangaat. Discipline vormt geen probleem maar toch krijg ik regelmatig, net als iedereen, straf. Zelfs al is er geen reden toe, straf krijg je toch.
    Het volstaat dat de sergeant slecht gezind is en meent dat je schoenen niet genoeg blinken of je geweer niet 100% proper is, om vier of acht dagen ‘koekjes’ te krijgen.
     
    Na veertien dagen legerdienst mogen we de eerste keer voor een weekeindje naar huis.
    Zaterdagmiddag na het eten kunnen we vertrekken en moeten zondagavond om tien uur alweer binnen zijn.
    We staan in een lange rij aan te schuiven bij de poort waar een KRO  (Kandidaat Reserve Officier) onze verlofvergunning controleert.
    Al dadelijk zien we dat er iets mis is. Heel wat jongens komen terug binnen en lopen in de richting van de kantine. Als het mijn beurt is kijkt die jonge KRO dadelijk achteraan in mijn nek en zegt met een heimelijk lachje om zijn mond. ‘Te lang, eerst knippen of niet naar huis.’
    Als ik bij de haarkapper, die naast de kantine zit, aankom staan er al minstens twintig jongens aan te schuiven voor zijn deur.
    De Fik is er ook bij. Dit gaat nog uren duren eer wij aan de beurt zijn.
    Dikke Moree, een andere kamergenoot komt ook aangelopen.
    ‘’t Is niet waar hé mannen?’ Zucht hij. ‘Vooruit! Kom mee naar de kamer, ik weet iets beter.’
    Op de kamer zitten ook al een paar pechvogels met lange haren te vloeken en te jammeren.
    ‘Kom eens hier,’ zegt Moree. Hij neemt Julien bij de schouders en haalt een kleine schaar tevoorschijn.
    ‘Ha, nee, ik wil niet dat ge daarmee aan mijn haar komt.’ Schreeuwt Schouppe.

    'Hier zie Fikske’, zegt Moree, en duwt de schaar in mijn handen, ‘doe het dan maar eerst bij mij.'
    Hij noemt mij altijd Fikske, omdat ik steeds met de grote Fik uit Antwerpen samen ben en er al een tweede kamergenoot is die Roger heet.
    Iedereen kijkt vol spanning naar mij, wat moet ik doen? Er zit niets anders op, en het is tenslotte Moree zelf die er om gevraagd heeft. Dus, ... knippen maar!
    Moree heeft miezerig, lang, blond haar in de nek en ik snijd het heel voorzichtig weg.
    ‘Een beetje rapper Fikske,’ maant hij me aan, ‘straks mis ik mijn trein naar Brugge nog.
    Vooruit dan maar, denk ik, en zet er de schaar diep in. Het resultaat lijkt nergens op, maar met zijn soldatenmuts goed op zijn oren getrokken kan het er door en wil hij als eerste zijn kans wagen.
    We leunen met zij allen door het venster en zien dat hij zonder problemen voorbij de wachtpost komt.
    Nu kan het niet rap genoeg gaan. Er wordt bijna gevochten om als volgende door mij geknipt te worden.
    Al wat van onder de mutsen uitkomt knip ik gewoon weg. Het is niet om aan te zien maar nood breekt wet.
    Eén na één stuiven ze de kamer uit op weg naar de vrijheid.
    Ik moet de Fik laten zweren dat hij niet zal weglopen voordat ook mijn haren geknipt zijn want anders blijf ik alleen achter.
    Wat hij aan mijn haardos gedaan heeft kan ik niet zien, maar na afloop proest hij het uit en dat doet mij het ergste vermoeden.
    We gaan door de poort en niemand doet nog controle. De KRO is al lang naar huis.
    Alle moeite was dus voor niks!
    Op de trein naar huis sta ik heel de tijd recht met mijn achterhoofd zo dicht mogelijk in een hoekje tegen de wand geplakt. Iedereen kijkt naar mij, tenminste die indruk heb  ik toch.
    In plaats van recht naar huis te gaan loop ik de andere kant op; naar Jean 'de coiffeur'.
    Jean krijgt de slappe lach als ik hem vertel waarom mijn haartooi er zo raar uitziet.
    ‘Er zit niets anders op dan je schedel kaal te scheren!’ Plaagt hij, maar uiteindelijk doet hij toch zijn best en krijg ik een nieuwe haarsnit.
     
    Als ik in de spiegel naar mijn haardos kijk lijkt het net een kleerborstel.
     

    Is dit het kapsel van de nieuwe mode misschien?                    
               

    14-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    11-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naar het Leger
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    1 Juni 1955

     Die ochtend zit ik in de kleine veranda en begin me pas te scheren als de andere leden van ons gezin al klaar staan om de tram van 7u 20 te halen.
    Nooit eerder kon ik thuis achterblijven als ze naar 'het werk' vertrokken.
    Een gevoel van vrijheid en opluchting maakt zich van mij meester. Eindelijk ga ik eens loskomen van die dagelijkse sleur.
    Weken voordien heeft mijn moeder al gewaarschuwd voor de gevaren van het leger.
    'Pas maar op voor slechte kameraden,'
    'Ja, ja ...'
    'En let maar goed op voor de meisjes ook!'
    'Welke? De goeie of de slechte?'
    'Ja, lach er maar mee. Ge zult niet meer lachen als ge met een 'vuile' ziekte naar huis komt.
    Ik lach een beetje schaapachtig en verzeker haar dat ik wel zal oppassen. Mijn pa doet ook nog zijn duit in het zakje.
    'Bij den troep is het gedaan met uw kinderspelen. Ze zullen daar wel rap ne man van je maken.'
    'Ja, ja 't is al goed. We zullen wel zien.'
    Eindelijk gaan ze dan toch de deur uit en blijf ik alleen achter. Wanneer ze goed en wel de hoek om zijn roep ik zo luid ik kan: 'Joepie!!!!', en verschiet van mijn eigen enthousiasme.
    Ik heb nog al de tijd want op mijn oproepbrief staat duidelijk dat we pas om 13 uur worden verwacht aan het station van Mechelen .
    Rond 9u 30 neem ik de tram en zo fier als een gieter toon ik de ontvanger mijn oproepingsbevel dat recht geeft om vandaag gratis met trams en treinen te rijden.
    In Mechelen-station staan al minstens 50 jongens van ongeveer mijn leeftijd luidruchtig met elkaar te praten. In tegenstelling tot de meesten onder hen ken ik hier niemand, ook niet van in het Klein Kasteeltje waar we onze 3 dagen hebben gedaan. Met mijn kartonnen valiesje in de hand ga ik schoorvoetend bij een groepje staan.
    'En van woar zedde gaai?' Vraagt een lange blonde jongen in plat Antwerps.
    'Van tegen Brussel.' Zeg ik, 'Wezembeek.'
    'Ha, Vlezenbeek, da kenne 'k zenne.' zegt de lange, 'men tainke woent doar...ge moet heur oek kenne, z' heit een café vlak baai de kark.'
    'Ik ben niet van Vlezenbeek, maar van Wezembeek'
    'Ha, zegt da dan direct hé moat!'
    Hij noemt mij al dadelijk 'moat' dat begint goed.
    'Wa doede gaai veu de kost?' Hij is nogal nieuwsgierig vind ik.
    'Zinkbewerker...euh, loodgieter eigenlijk' zeg ik vlug, bang dat hij het weer niet goed zal begrijpen.
    'Ikke em al twie joar gevaeire op e vrachtschip, moar achter het lijger goane 'k werke be maai lief in den diamant en kunne ze allemoal maain kloeite kusse!'
    Ik ben wel wat platte taal gewoon, maar zeemanstaal is toch nog iets anders. Ik verneem ook nog dat hij Fik heet. Kortom ik word in het groepje opgenomen en dat bevalt me.
    Stipt om 13 uur komen enkele vrachtwagens aangereden en worden wij vriendelijk gevraagd om achter in de laadbak, die overspannen is met een hoog kaki afdekzeil, plaats te nemen.
    Deze vriendelijkheid is maar van korte duur, want zodra er geen burgers meer in de buurt zijn die ons gade slaan, klapt de stemming om en overdonderen de sergeanten ons met bevelen en scheldwoorden.
    Op het binnenplein van de kazerne worden we uit de vrachtwagens gelaten en moeten, samen met wel meer dan honderd nieuwe rekruten, in twee lange rijen aanschuiven om onze soldatenkleren in ontvangst te nemen.
    Ik voel me volkomen op mijn gemak en wacht geduldig mijn beurt af.

    'Kijk daar eens, boven de ingangspoort,' zegt iemand naast mij. We draaien onze hoofden in de richting vanwaar we gekomen zijn en lezen het bordje: “HIER TEMT MEN LEEUWEN”

    11-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    09-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Eerste Contact
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Lente 1955                     

    Ondanks het feit dat ik haar al jaren ken, is het nooit bij mij opgekomen om iets met haar te beginnen.
    De blik waarmee ze naar me kijkt doet me nochtans vermoeden dat ik haar niet onverschillig laat, maar toch is er die aarzeling.
    Ze is nog zo jong en ikzelf wil nu, juist vóór mijn legerdienst, niet al meteen aan een vaste verkering beginnen.
    De enkele zondag- of kermisliefjes welke ik tot dan al gekend heb zijn nooit een belemmering geweest om met de kameraden te blijven uitgaan maar als ik iets met haar begin zal het serieus zijn, dat voel ik.
    Als ik mijn vriend Willy bij hem thuis ga ophalen om naar de repetities van het toneel te gaan dan zie ik zijn jongere zus wel eens in de keuken. Ook zij speelt mee in de jaarlijks opgevoerde operettes maar tot op heden hebben we nog geen twee woorden met elkaar gewisseld.
    Dit jaar maakt de toneelkring een uitstap met de autocar naar de Ardennen en de hoofdattractie is de Waterval van Coo. Iedereen die deze winter actief was bij de kring mag gratis mee.
    Het weer is mooi en de bus zit afgeladen vol, zelfs alle zitplaatsen in de middengang moeten worden neergeklapt.

    Roger Verbist, die door iedereen “Verbiske” genoemd wordt, zit al aan het venster en naast hem heeft Maria van Stinne zich neergeploft.
    Ik heb me niet zo fel gehaast en moet tevreden zijn met een plaats in het midden op een van de klapstoeltjes.
    Verbiske voelt zich wat ingesloten en blijkbaar niet erg op zijn gemak en daarom biedt hij Maria zijn vensterplaats aan zodat hij naast mij kan komen zitten om te kletsen over onze legerdienst die binnenkort begint.
    De sfeer is opperbest en er wordt al volop gezongen en gelachen voordat de autocar goed en wel het dorp is uitgereden.
    Roger Verbist is een paar maanden ouder dan ik en zal worden ingelijfd bij de marine terwijl ik bij de landmacht ga. Hij vindt het een hele eer om matroos te worden.
    Verbiske is opgewonden en blijft maar doordrammen over boten en schepen en het mooi blauw marinierspak dat hem toch heel wat beter zal staan dan het kaki soldatenkostuumpje dat ik zal moeten dragen.
    ‘Zeg eens, om bij de marine te gaan moet je toch kunnen zwemmen?’ Vraag ik expres om de spraakwaterval wat af te stoppen.
    Hij kijkt me onnozel aan. ‘Wat..?’
    ‘Wel ja, jij kunt toch niet zwemmen?’
    ‘Ikke?... Euh…’
    Ik doe er nog een schepje bovenop.
    ‘Vroeger in de zwembeek, aan het kerkhof, kwam jij nooit dieper dan tot aan je knieën in het water.’ 
    ‘Dat is nie ..., niet waar jong! Ik kan wel zw...zwem...mm, en daarbij het is nie ... niet nodig, hebben ze mij ge...gezegd.’
    Als Verbiske begint te stotteren moet je oppassen. Dan wordt hij rap kwaad.
    Bovendien is het niet prettig om de hele tijd stoten van zijn elleboog te krijgen.
    Ik zwijg verder wijselijk en ben blij als we eindelijk een eerste stop houden bij een baancafé om een deel van onze boterhammen op te eten.
    Wanneer we opnieuw instappen probeer ik bij de eersten op de bus te zijn. Bijna iedereen wil nu  achteraan plaats nemen omdat daar het meest van al gelachen wordt. Door het gedrang komt Firmin, een oudere jonkman, naast Maria van Stinne te zitten. Verbiske zit nu op het klapstoeltje en heeft aan Firmin een nieuw slachtoffer gevonden om tegen te stoefen over zijn toekomstig matrozenbestaan. 

    De reis is een succes en we amuseren ons kostelijk. Op de terugweg stoppen we nog ééns en daarna neem ik plaats naast mijn vriend Willy. Zijn zuster zit op dezelfde rij aan de andere kant tegen het venster.  ?Pal achter haar zit Bert haar oudste broer samen met zijn vrouw Gaby.

    Hij plaagt zijn zuster door mij aan te moedigen om naast haar te gaan zitten in de plaats van naast haar broer.
    Zij begint te blozen maar geeft geen kik en kijkt strak voor zich uit naar buiten.
    Na nog een paar keer aandringen zonder reacties geeft Bert het op.
    ?Het wordt stilaan donker en plots denk ik: 'waarom niet eigenlijk?' sta op en neem plaats naast haar.
    ‘Voilà, zijt ge nu content?’ Vraag ik uitdagend aan Bert.
    Zij blijft recht voor zich uitkijken en verroert geen vin maar Bert begint opnieuw te stoken.
    ‘Allé jong, ga wat korter bij haar zitten en pak ze ne keer goed vast!'
    Ik voel mij bijna even gegeneerd als zij en krijg al spijt van mijn beslissing.
    Ik denk er niet aan om dichter bij te schuiven want Bert en Gaby zitten ons gewoon uit te lachen. Demonstratief kruis ik de armen over mijn borst alsof het mij allemaal niet interesseert.
    Even later doet zij precies hetzelfde.
    'Zeg, dat heeft hier al lang genoeg geduurd, kom wat dichter bij jong!’ Bert duwt onze hoofden even tegen elkaar. ?Als versteend blijven we zo even zitten.
    Ik vind het eigenlijk best aangenaam en mijn vingertoppen raken even de rug van haar rechterhand. Zou ik durven? Lichtjes beweeg ik mijn vingers en ze opent haar hand. Voorzichtig schuift mijn hand in de hare en we knijpen zachtjes.
    Een onbeschrijfelijk gevoel maakt zich van mij meester en mijn hart klopt in mijn keel.
    Ze kijkt nog steeds pal voor zich uit. Blijkbaar is ze bang om iets te laten merken aan de rij achter ons.
    'Goed.' denk ik, dan zullen ze niets merken en ik kijk zelfs de andere kant op. Ondertussen houden we mekaars hand stevig vast en blijven de rest van de reis onbeweeglijk zitten en genieten van die simpele aanraking. ??
    Achter ons reageren ze niet meer. Het lachen is gedaan want wij kijken nu elk in tegenovergestelde richting alsof we geen interesse hebben voor mekaar.??

    Ze moesten het eens weten ...!
    Wanneer we onze eindbestemming bereikt hebben laat ik  met tegenzin haar hand los en sta recht.
    Mijn hart klop fel als ik haar heel dicht achter mij voel wanneer we door de middengang naar buiten schuiven.
    Als we op straat staan wisselden we nog een korte blik van verstandhouding,... meer niet, en gaan elk onze eigen weg naar huis.
     

    Later zal blijken dat dit een heel speciaal moment is geweest en dat we er goed aan hebben gedaan om niks te laten merken. We waren beide nog zo jong en wilden onze liefde ongeforceerd laten groeien.
    Onze verkering kwam langzaam op gang en heeft vier jaar geduurd. Op 16 mei 1959 zijn we getrouwd en nog steeds héél gelukkig.


    09-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    08-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Edele Kookkunst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1945                    

    Bij ons thuis werd er over eten niet moeilijk gedaan.
    ‘Als ge het niet wil, leg er dan uwen kop bij,’ zei ons moeder altijd en daarmee wilde ze gewoon zeggen: Eet wat er op tafel komt want er is niks anders!
    Volgens mij maakte ze nochtans vrij goed eten, en daarbij; wij zijn nogal rap content.

    Drie mannen die hard werken kunnen nogal wat opeten, vooral vlees.
    Dat vlees eten hebben wij van onze pa geleerd. Hij is tijdens de oorlog gedurende maanden krijgsgevangene geweest en werd enige tijd na zijn terugkeer alweer opgepakt om in Duitsland te gaan werken. Telkens had hij klachten over de slappe kost aldaar en zwoor bij zijn thuiskomst dat hij nooit meer ’marmelade’ op zijn brood wou, maar voortaan enkel nog vlees, vlees en nog eens vlees!
    Ons ma is van ‘boerenafkomst’ en heeft bij haar thuis uitsluitend gegeten wat ze zelf konden kweken.
    Toontje Matthijs, haar vader, was een keuterboer zonder koebeesten en vermits ze enkel kippen en een paar varkens kweekten, aten ze dus geen rundvlees.
    Onze pa daarentegen houdt van rood vlees en dat mag zelfs nog halfrauw zijn ook.
    Ma is vies van al wat niet goed gebakken is en gruwelt bij de gedachte dat ze rauw vlees zou moeten eten.
    Bij haar moet vlees ‘goed doorbakken’ zijn anders wil ze het niet.
     “Wat de vrouw gaarne mag, eet de man elke dag!” zegt het spreekwoord, maar bij ons thuis was dat niet het geval. Pa bepaalde meestal wat er zoal op tafel kwam, met of tegen de goesting van ma.
    Spek met eieren was ons dagelijks ontbijt, en als Louis geen honderd keren gezegd heeft: ‘ Zanderin, laat dat spek toch niet zo lang bakken, het is precies ne stok,’ dan heeft hij het genen ene keer gezegd.
    Zijn protest hielp echter niet veel. Eén of twee keer na zijn klacht was het spek dan zoals hij het graag lust, maar een volgende keer had hij het weer zitten. Ne stok!
    Ik zie ma nog bezig, duwend met de vork op dat spek in de pan tot de laatste druppel vet er was uitgeperst. Daarna goot ze het vet in een kommetje en als het afgekoeld en opgesteven was plakte ze er onze boterhammen mee. ‘Da 's nog profijtig ook,’ zei ze.

    Het weekmenu van moeder was afhankelijk van de seizoenen zoals het vroeger bij haar thuis ging. In de lente en de vroege zomer waren het erwten en wortelen , spinazie, prinsessenboontjes en snijbonen. Terwijl schorseneer, prei, rode, witte en groene kool meestal als  wintergroenten werd opgediend. Alles werd 'gekookt' en daarna met éénzelfde dikke melksaus overgoten. Behalve de erwten met wortelen, hierin deed ze wel vijftien klontjes suiker zodat de saus bijna een zoete stroop was.
    De befaamde ajuinsaus met zure haring was dan af en toe een welgekomen afwisseling.  
    Rauwe groenten, zoals tomaten of sla werden er bij ons thuis nooit gegeten.
    Van nieuwigheden wou ma duidelijke niet weten en erover spreken alleen al was genoeg om haar humeur te verpesten.

    Ik herinner mij de dag toen pa frieten wou bakken.
    Enkele dagen voordien had de buurvrouw Rosine overal gaan vertellen dat ze frieten had klaargemaakt, net als vóór den oorlog.
    Toen pa van zijn werk thuis kwam rook heel de buurt naar gebakken vet.
    ‘Wat ruik ik hier?’ vroeg hij aan ma.
    ‘Wel, ‘t is Rosine hé, ze moet weer hoger kakken dan dat haar gat staat. Nu wil ze persé frieten maken.’ Antwoordde ze nijdig.
    ‘Als zij dat kan, kunnen wij dat ook!’ repliceerde pa. ‘Morgen haal ik frietvet.’
    ‘Maar wij hebben gene frietketel meer, Louis.’ Ze wou hem op andere gedachten brengen
    ‘Toch wel, in de kelder staat hij, ik heb hem nog gezien.’
    ‘Die is helemaal verroest en versleten!’
    ‘Ne ketel in gietijzer da verslijt niet, ‘k zal hem opschuren, dan is hij gelijk nieuw.’ Pa gaf het niet op.
    Er verschenen donderwolken aan de keukenhemel.
    ‘Is mijn eten soms niet goed genoeg misschien?’ ‘Ik maak géén frieten.’ zei ze resoluut.
    ‘Waarom niet, dat is toch lekker, hé mannen?’ Hij richtte zich tot ons voor steun die we hem volmondig gaven.
    ‘Ja! Frieten! Allé ma, wij eten dat graag...’
    ‘Hoe kunnen jullie dat weten, jullie hebben nog nooit frieten gegeten?’
    Wij bleven maar zagen en pa hield ons niet tegen.
    ‘Bak ze dan zelf!’ riep ze plots kwaad en sloeg de keukendeur achter zich dicht.
    ’s Anderdaags aten Mil en ik voor het eerst in ons leven, frieten. Het waren slappe vettige stokjes maar pa gaf de moed niet op en elke week was er friet op het menu.
    Op de langen duur kon moeder zijn geklungel niet meer aanzien en heeft ze het bakken overgenomen.
    Pas vanaf dan waren de frietjes echt lekker.

    08-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Edele Kookkunst (deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen - 1947 ?
    Kip was nog zo een gerecht dat steeds op ‘boerenwijze’ werd klaargemaakt.
    Opnieuw voor het profijt werd er van de kip eerst soep gekookt. Daarna deed ma ze in stukken en maakte er een lekkere smeuïge saus bij. Dit ging al jaren zo tot eenieders tevredenheid, tot de dag dat pa voor ma een elektrische stoof kocht.
    Er waren drie kookplaten en één oven aan dat fornuis en in het klein bijbehorend instructieboekje liet men zien hoe je in de oven kip kon braden.
    Mijn vader was direct verkocht. ‘Zanderin! Kijk eens hier hoe mooi ge in die oven een kiek kunt ‘bruin bakken’, dat moet ge ne keer doen!’
    Ma was in alle staten. ‘In den oven? Geen sprake van! ‘k zal die kiek maken in een kasserol zoals ik dat gewoon ben.’ 
    Maar als onze pa iets in zijne kop had dan had hij het nergens anders en was er weinig aan te doen.
    ’Gij moet toch altijd uw goesting krijgen gij, of anders wordt ge zot.’ Verweet ze hem.
    ‘Maar deze keer zal het niet lukken, ik doe het niet!!’ Ze wilde niet toegeven dat ze nog nooit met een oven gewerkt had.
    ’Dan doen we het zelf, hé Roger?’ En pa maakte mij meteen medeplichtig.
    ’Eh, ja...’ zei ik, en de volgende zondagvoormiddag waren we samen in de keuken en de kiek stak in de oven.
    Ma kon het niet aanzien en was de tuin ingelopen waar ze driftig onkruid begon te wieden.
    Toen de kip al goed begon te ruiken wilden we eens kijken hoe ver het stond.
    Die ovens van toen hadden nog geen venster en daarom moesten we de deur openen om iets te kunnen zien.
    De bakdampen sloegen dadelijk in mijn gezicht en voorzichtig trok ik de ovenplaat met behulp van een schotelvod even naar buiten maar de plaat was zo heet dat ze door de vod heen brandde en ik ze liet kantelen. De vettige kip gleed pardoes van de bakplaat op de keukenvloer waar ze verder bleef botsten tot tegen de buitendeur. Van het verschieten liet ik bovendien de plaat vallen en al het vet spatte in de het rond.
    Ma had deze verdachte geluiden gehoord en kwam briesend binnengestormd. Het kot was te klein. Haar pas gekuiste keukenvloer, de muren, en de deur, allemaal vol vet! Nooit heb ik haar zo kwaad gezien. Onder een stortvloed van scheldwoorden ranselde ze ons met haar opneemvod de keuken uit.

    Dit is meteen onze laatste poging geweest om ma bij te scholen in de ‘haute cuisine’.
    Voortaan aten we braaf de gezonde boerenkost die ze voor ons op tafel zette.

    08-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    03-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naar Büderscheid (deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De volgende ochtend zijn we bij het krieken van de dag al wakker, bang dat de boer ons zal vinden wanneer hij zijn koeien komt melken. We brengen de paal en de afspanning terug op hun plaats en verdwijnen even vlug als we gekomen zijn.
    Onze regenjas is al droger dan gisteren en het regent niet meer. We houden ze aan bij het fietsen waardoor ze vlug helemaal droog wordt.
    De weg naar Luxemburg is stijl en vraagt veel van onze krachten. De meegenomen boterhammen zijn op en we moeten ergens eten zien te kopen.
    Mil en ik hebben elk driehonderd frank meegenomen van onze spaarcenten, maar de Mâne is niet zo goed bij kas en moet het met honderd vijftig frank stellen.
    We kopen brood bij een bakker in het centrum van Bastogne en een pakje Solo margarine en een fles melk bij de kruidenier aan de andere kant van de straat.
    Zelden heeft een maaltijd zo goed gesmaakt.
    Zondag tegen de middag arriveren we eindelijk in het kleine dorpje Büderscheid.
    Het kerkje ligt halverwege een helling en de hoogmis is juist gedaan. Enkele mensen komen naar buiten en kijken met een beetje argwaan naar de drie jonge snaken die gehurkt, naast hun fietsen, tegen de muur van de pastorij zitten.
    Wij blijven wachten tot onderpastoor Dupont buitenkomt maar erg behulpzaam is hij deze keer niet. Hij doet alsof hij mij niet meer kent en is ook niet bereid om ons in de pastorij te laten slapen.
    Opnieuw teleurgesteld nemen we onze fietsen en gaan langs een veldweg hoger op de helling naar boven. Daar hadden we verleden jaar een groot kampvuur gemaakt en het uitzicht was er mooi.
    We kunnen er uitrusten zonder de nieuwsgierige blikken van de dorpsbewoners en van Dupont.
    Helemaal op de top ontdekken we een grote stromijt van wel drie meter hoog.
    Ze staat er blijkbaar al een tijdje want de hoeken zijn door de regen wat scheef en ingezakt.
    Door enkele bundels stro weg te nemen maken we een holte die groot genoeg is om met ons drieën in te kruipen. Onze fietsen plaatsen we aan de achterkant van de mijt en bedekken ze met wat losse schoven stro zodat ze niet dadelijk zullen opvallen als er toevallig iemand zou voorbij komen.
    We besluiten om te blijven tot ze ons wegjagen.

    De nacht is vrij koud op de berg, maar we houden onze kleren aan en gebruiken opnieuw de regenjassen als deken.
    's Morgens is ons aangezicht nat van de ochtenddauw. Het regent niet en de zon schijnt al flauw door de ochtendnevels.
    Die morgen rijden we met grote vaart de berg af. Beneden in het dal wassen we ons, als echte mannen met ontbloot bovenlijf, in het kristalhelder koude water van een beekje en zijn weer fris voor de hele dag.
    In Esch-sur-Sure  kopen we wat eten. Alleen brood en melk om geld te sparen.
    Eén enkele keer leggen we genoeg geld bijeen voor een grote salami en een stuk kaas.
    De rest van de week blijven we logeren in onze stromijt. Niemand komt ons storen.
    Als we eens 'warm' willen eten, maken we ‘s avonds een houtvuurtje van droge takken en in de gloeiende as bakken we aardappels die we in het nabijgelegen veld hebben gepikt. Ook grissen we af en toe, als aanvulling op ons menu, een raap of wortels mee uit het veld langs de weg.
    We beleven een zalige tijd en bezoeken stadjes als Wiltz en Clervaux. De fiets brengt ons overal!
    We voelen ons vogelvrij en uitgelaten, fluiten naar de meisjes die op het veld aan het werken zijn, lachen met de onnozelste dingen en trekken 's avonds doodmoe naar ons 'hotel'.
    De week gaat snel voorbij en met spijt in het hart nemen we afscheid van Büderscheid en van de boerenmeisjes.
    Op de terugweg naar huis doen we nog een poging om in de meisjesschool van Rochefort te overnachten en deze keer hebben we meer geluk. De leidster van de meisjes - K.A.J. wil ons aanvankelijk niet binnen laten, maar enkele van de andere meisjes die we kennen kunnen het niet over hun hart krijgen dat ze ons zou wegsturen en spreken voor ons ten beste.
    Uiteindelijk krijgen we een slaapplaats onder het afdak buiten op de speelplaats.
    Het kan ons eigenlijk niet veel schelen dat we niet binnen mogen en opnieuw buiten moeten slapen, wij zijn het ondertussen immers gewoon.
    De nonnen geven aan elk van ons een deken om ons tegen de nachtkou te beschutten en dat is meer dan welkom.
    Onderweg naar huis kopen we nog een klein pakje Solo, maar deze keer niet meer om bij ons brood te eten, wel om de ketting van onze fietsen te smeren. De fietskettingen zijn na een week in regen en stof zodanig verroest en vuil dat het kamwiel en de ketting vervaarlijk kraken en dreigen te zullen breken, en bij gebrek aan smeerolie ...
    De margarine doet wonderen en alles loopt weer gesmeerd als een trein.
    Vol goede moed en in de opperbeste stemming wordt de laatste tocht van honderd kilometers aangevat.
    Onderweg spreken we voortdurend over hoe lekker frites met biefstuk en een
    zalig warm bad nu wel niet zouden zijn.
    Door de gedachte aan dat lekkers krijgen we haast vleugels en komen zaterdag, op de noen, al thuis.
    Moeder schijnt onze verzuchtingen gehoord te hebben, want als we het steegje naar ons huis inrijden snuiven we al de geur van gebakken frietjes en paardenbiefstuk.

    03-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    02-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Naar Büderscheid (deel 1)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
     - Juli 1953 -             

    Om zes uur, die zaterdagmorgen, komen wij bijeen. Het is nog vroeg maar we mogen geen tijd verliezen want we hebben slechts één weekje verlof, en dat na een heel jaar werken. 't Is niet veel.
    Emmanuel ( de Mâne ) heeft de fiets van zijn oudere zus geleend en het zadel wat aangepast.
    Mijn broer Mil en ik hebben verleden jaar met het geld dat pa ons betaalt als we overuren maken - 10 frank per uur - een goedkope fiets gekocht. Onze  andere vriend, Willy (De Wik), heeft een goede fiets met drie versnellingen.
    Oorspronkelijk zouden we de tocht met ons vijven maken, maar onze derde vriend, Eugène (de Gène) gaf op het allerlaatste moment te kennen dat hij niet meekon, hij zou ons later in de week komen vervoegen, ... maar ja dat kennen we; Hij zal zeker niet mee gemogen hebben van thuis waar ze hem nog behandelen als een suikerventje dat nogal rap smelt. Enfin we hebben hem die week niet zien opdagen.

    Verleden jaar was ik met de Kajotters op kamp geweest naar Luxemburg in het piepkleine dorpje Büderscheid.
    Met pak en zak, fietsen incluis, waren we met een grote vrachtauto tot op onze bestemming gebracht, en daar logeerden we in de pastorij bij onderpastoor Dupont,een goede vriend van onze proost, onderpastoor Leclerck. Het was een fantastische week geweest.
    Omdat de Kajotters dit jaar niet op kamp gaan, besluiten we met enkele vrienden die mooie week op kamp, op eigen houtje, nog eens over te doen.
    Ondertussen zijn we ook al een jaartje ouder en hebben geen vrachtauto nodig. Alles met de fiets dus! Wie gaat er ons tegenhouden?

    'En waar gaan jullie slapen?' vraagt ons moeder nog.
    'Alles is al geregeld.' zeg ik, en hoop dat het waar was.
    We wisten dat de meisjes-Kajotsters uit Wezembeek in de Ardennen op kamp gingen en er bleven logeren in de meisjesschool van Rochefort.
    Ik verzekerde ma dat we daar welkom waren en dat stelde haar gerust, doch in werkelijkheid was er niks afgesproken en wij hoopten dat het zonder meer zou lukken.
    Langs Jezus-Eik komen we op de Naamse steenweg en rijden door een druilerige regen tot in Wavre.
    Daar is de Wik al buiten adem en vraagt om wat te rusten.
    'Rusten?' zegt de Mâne, 'we zijn nog maar pas vertrokken en hebben nog meer dan honderd kilometer te fietsen.'
    We rijden langzaam verder maar midden in de klim naar Gembloux  blijf de Wik zo ’n honderd meter achter ons hangen.
    Hij stapt van zijn fiets en zet zich neer in het natte gras langs de kant van de weg.
    Als we zien dat hij niet meer volgt stoppen we onmiddellijk en rijden naar hem toe.
    'Ik kan niet meer mannen.' hijgt hij,' 'k ga terug...'
    'Nee Wik, dat gaat ge toch niet doen hé!' brult de Mâne.
    'Allé Wik jong, bijt een beetje op uw tanden, we zijn er bijna.' lieg ik.
    We besluiten om een kwartiertje te blijven rusten en ondertussen een boterham te eten, daarna moeten we verder.
    Geen half uur later, in de helft van een volgende helling, draait de Wik plots zijn stuur honderdtachtig graden om en stuift naar beneden. Wij gaan weer achter hem aan maar als we hem hebben ingehaald blijft hij staan en snakt naar adem. Hij ziet zo bleek als een plattekaas en zijn ogen puilen uit de oogkassen. Dadelijk begrijpen we dat hij niet meer verder kan en zetten ons nog even naast hem neer langs de kant van de weg.
    'Ga maar...'  zucht hij vol spijt, ' ik rijd op mijn gemak wel alleen terug.' Daarop begint hij vreselijk te hoesten en zoekt in zijn zakken naar een sigaret. Eens dat die opgestoken is gaat het hoesten stilaan beter.
    Even nog aarzelen we maar als hij ons verzekert dat alles met hem in orde is  begrijpen we dat het eigenlijk beter is om hem niet mee te sleuren, tegen zijn goesting.
    Dapper peddelen we verder en in de late namiddag komen we met ons drieën aan de bewuste meisjesschool.
    In gebrekkig Frans proberen we de kloosterzuster, die opendoet, wijs te maken dat we verwacht worden door onze zusters geestverwanten.
    Op haar beurt tracht zij ons uit te leggen dat de meisjes pas morgen aankomen en dat er bovendien geen slaapplaatsen voorzien zijn voor jongens.
    Teleurgesteld druipen we af.
    'We vragen bij een boer om te overnachten.' zegt Mil.
    Onze eerste poging is negatief. Ook een tweede en derde poging levert niks op. Bij een vierde boerderij gaat de hond aan zijn ketting zo wild tekeer dat we wijselijk besluiten om niet aan te kloppen.

    Het wordt stilaan donker en de kilte van onze natte regenjas dringt langzaam door tot op de huid.
    Moe en zonder veel hoop om nog een plek te vinden dwalen we even buiten de bebouwde kom van het stadje en komen tussen de weilanden terecht waar enkele koeien reeds hun schuilplaats hebben opgezocht in een open veldstal met een zinken afdak.
    'Hier kunnen we slapen mannen.' Zeg ik dapper.
    Zonder verder na te denken kruipen we onder de prikkeldraad door, slepen onze fiets door de weide tot bij de stal en gewapend met onze fietspompen dwingen we de dieren om hun verblijfplaats te verlaten.
    Vlug trekken we met vereende krachten een houten paal van de prikkeldraadafspanning uit de grond en plaatsen hem stevig, met draad en al, vóór de ingang zodat het vee niet meer in de stal kan.
    In een hoek ligt een grote hoop hooi en dankbaar laten we ons daarin neervallen. Onze regenjas dient als deken en we vallen alle drie bijna ogenblikkelijk in slaap ...


    02-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)


    >

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!