De vorige post doet mij eraan herinneren dat ik, gedurende mijn studentenjaren, in Oostende nog, in de dancing de Jinn (mijn lievelings plaats) verliefd (bij manier van spreken) was geraakt op een tenger maar groot, wat voorover gebogen negerinnetje dat daar alle avonden alleen danste, alhoewel er altijd enkele van haar vriendinnetjes aanwezig waren, maar die altijd apart dansten omdat ze blank waren, waarschijnlijk. Ze waren allemaal afkomstig vanuit Engeland en op zoek naar, liefst, geld opbrengende bezigheden.
Ze waren daar alle avonden en ik ook. Zij om gegeten te worden en ik om van het eten te dromen. Ik was toen nog bevriend met Johan Van Hecke, een schuchtere jongen zoals ik en op een zekere avond heeft ze ons beiden uitgenodigd haar te bezoeken in haar appartement, juist om de hoek, wat we wel hebben gedaan, maar waar we echter alleen maar konden babbelen, want er liepen daar wat andere vriendinnetjes rond op dat moment en toen beschikten we nog niet over de nodige verbeeldingskracht om aangepaste alternatieven te kunnen overwegen. In alle geval, vanaf die avond is onze verhouding, die zich tot dan toe had beperkt tot honderden medeplichtige ogenblikken en tientallen rappe swings, naar plakkerige slows en verder naar honderden tongkussen, de ene heter dan de andere, in één van die duistere hoekjes, waar de garçon mijn reden verstond en ons daar nooit lastig viel, mits betaling echter van een kleine fooi, nooit groter dan vijf frank nochtans, zoals Johan mij ooit eens uitdrukkelijk had aangeraden. Ze had natuurlijk ondervinding en ik kon er nooit genoeg van krijgen, terwijl ze mijn private delen, doorheen mijn broekzak, bleef betasten en ik, in compensatie, mijn hand deed dwalen van haar puntige borstjes naar haar natte poes, in haar piepklein wit slipje, waar ik haar geduldig bepotelde, terwijl ze, luid hijgend, verschillende keren sterren ontdekte...
Reizen heb ik eigenlijk nooit met plezier gedaan. Was het niet om uit het gezicht van de anderen te "verdwijnen", 't was voor mijn werk. De reis naar Zweden bijvoorbeeld, was alleen belangrijk op professioneel gebied. Ik was daar gearriveerd, afkomstig vanuit Rio, waar het veertig graden boven nul was, op een zondagmorgen, terwijl het in Stockholm, pasmem, zesentwintig graden onder nul was. Natuurlijk had ik de gepaste kleren niet mee. Toch besloot ik een wandelingske te wagen in het centrum van de stad. Zesentwintig graden onder nul, nochtans, moet men niet uitdagen zonder een warme klakke over uw oren geschoven te hebben. En die had ik niet alleen vergeten, ik bezat ze ook niet. Mijn oren waren praktisch vervroren en ik vreesde zelfs dat, indien ik trachtte hen op te warmen met mijn handen, ze er, onwillekeurig, door de stoot, van mijn hoofd zouden kunnen afgekraakt worden. De oplossing, na veel kilometers rond getjoold te hebben en terwijl het al begon te schemeren, terwijl ik weigerde te geloven dat ik verloren was geraakt, was mezelf een taxi te roepen om me terug naar het hotel te laten voeren. Gelooft ge dat hij ruim twintig minuten nodig heeft gehad?
Een andere reis die me, inwendig, meer zure leute heeft bezorgd was naar Las Vegas. De nog altijd onvolwassen zoon (toen al verre over de dertig) van mijn directeur vergezelde mij en we slenterden zonder zorgen in de kilometerlange gangen die de grootste hotels daar omringden, verschillende toestanden in de natuur ná bootsend, zoals woestijnen, wouden, moerasachtige gebieden, bergen en dergelijke. We waren stil bewonderend blijven haperen vóór een grote ruit waarachter er een klein meertje zichtbaar was, omringd door grote rotsen en op een streepje zand dáárvoor, een koppel (verdacht ik, maar het kan ook een misse geweest zijn) witte tijgers die zich lui en zonder enig doel van de ene kant naar de andere bewogen. Andere toeschouwers omringden ons en we bleven langer plakken dan ik eigenlijk nodig vond. Ik trok me terug vanuit die hoop mensen en wachtte ongeduldig op mijn collega die geen aanstalten maakte dat stilleven daar te verlaten. Op den duur oordeelde ik het nodig op mijn stappen terug te keren om hem er van te overtuigen dat er nog verschillende andere attracties te bezichtigen waren. Maar hij was niet te overhalen. Toen ik ongeduldig aan zijn ellebogen begon te trekken, verwittigde hij me: Rudo, diene mens hier, juist naast mij, heeft me gewaarschuwd dat om het half uur, die twee tijgers daar, in het water springen om een bad te pakken. Wacht nog een paar minuutjes a.u.b, want dát wil ik absoluut niet missen..!!
Hij heeft me nogmaals een teken gegeven van zijn totale naïviteit (onnozelheid?), toen we, gedurende diezelfde reis, in New York, de wijk "China Town" op zochten om ons daar enkele goedkope namaakhorloges aan te schaffen (type Rolex, voor minder dan drie dollars) en ze dan later peperduur door te verkopen aan mensen zoals mijn broer G. bijvoorbeeld, die nog altijd met hun hoofd in de wolken lopen en het verschil niet begrijpen tussen goud en verguld. Terwijl we het gewoel gade sloegen kwam er opeens een neger voorbij stormen met een enorme katoenen zak, vol met draadloze telefoontoestellen, over zijn schouder. Nauwelijks rende hij ons voorbij, hij stopte op het kruispunt dat we daarnet hadden over gestoken en zette ze, de telefoonapparaten, allemaal vlug op een rij ten toon, terwijl hij riep: vlug, vlug vóór de politie ze aan slaat. Ze zijn allemaal splinternieuw; rap, rap; voor een tiende van de prijs in de winkel aan de overkant van de straat... en daar ging hij, mijn chef... zon occasie wilde hij niet verliezen.... ze waren allemaal in een doorschijnend plastiekske gewikkeld en men kon niet oordelen hoe juist hun staat van onderhoud was. Vlug, vlug... riep de man hem opnieuw toe..... hoeveel..?? .. twintig dollar... rap Rudo, rap... geef hem het geld, beval hij me... Ik had geen enkele goesting me één van die toestellen aan te schaffen, maar ik ben een knecht en een knecht vraagt niets en ondervraagt ook niemand niet en daar scharrelde ik in mijn zak... twintig dollars... amper had ik betaald, hij vluchtte als het ware weg met al de rest, want blijkbaar had hij een glimp op gevallen van een naderend gevaar en ik wilde daar ook niet blijven staan, met het bewijs van de misdaad in mijn handen.. en terstond stak ik het hoopje bucht in mijn handtas en diene verdachte mens passeerde mij zonder me van iets te verdenken... oh, wat een geluk, Rudo...!! Eens in het hotel, terug in Manhattan, na dat uiterst spannend avontuur beleefd te hebben, besloot ik onmiddellijk de respectieve waarde van het toestel aan mijn chef terug op te eisen, hem het verdacht pakje tezelfdertijd in zijn handen proppend, wat hij een beetje aarzelend aanvaardde, niet zonder er, bijna smekend, bij te voegen, dat betalen, oké, daar was hij akkoord mee, maar het apparaat het land, Brazilië, in te smokkelen, neetje Rudo, daar heb ik geen moed voor... a.u.b, doe me een pleziertje en doet gij dat voor mij... en daar ging ik weeral... met een verdacht apparaat in mijn valies, zonder factuur... Om een lang verhaal kort te maken: ik heb het mee genomen in mijn bagage, ik heb het door de douane kunnen smokkelen in Rio zonder rood uit te slaan (wel, rood werd ik wel, maar de douanebediende was er zeker van dat ik met een valling had te kampen en er een beetje koortsachtig uit zag en hij heeft me dus een vlugge herstelling toe gewenst) en eens thuis, heb ik getracht het apparaat in werking te stellen. Helaas, toen ik er de energie aan sloot, lichtte het rood lampje niet aan en toen ik een verbinding trachtte te maken kwam er zelfs geen beltoon op. Nieuwsgierig schroefde ik het toestel open en, God vergeef het mij, er zat niets in, zelfs geen verroest draadje... wat een flater Gabizo...
Daar, in New York nog, zijn we wat later naar een nachtclub getrokken waar de meisjes zichzelf op de maat van de muziek (....you can keep your hat on....) ontblootten en zich met hun benen wijd open, voor de mannen op de eerste rij, néér hurkten om zo wat extra dollar biljetten in hun achterste gleuf geschoven te krijgen. Ik zat gelukkig op de tweede rij en ben ontsnapt aan die belasting, terwijl Gabizo dacht dat het zich om een slot machine betrof en dat, afhangende van het aantal keren dat hij er een biljetje in stak, hij opeens geroepen zou worden om achter het gordijntje, zijn opgehoopt geil van twee weken, kwijt te geraken. Dat is niet gebeurd natuurlijk (uitzondering gemaakt voor een oude lelijkaard, die er tientallen tiendollar biljetten heeft in geïnvesteerd) en is hij uiteindelijk recht gestrompeld met een wazige blik in zijn ogen, kwijl op zijn mond en een duidelijk gespannen broek om zijn lenden.
Vroeg of laat wordt elke mens zich bewust van het feit dat hij uiteindelijk toch zijn laatste strijd en bijgevolg zijn eigen einde zal moeten ondergaan en zijn part van het menselijk lijden, veroverd samen met zijn bestaan, zijn opvoeding en zijn intelligentie, zal moeten trotseren.
Mijn moeder is lang gezond gebleven, gelukkig, alhoewel ze gedurig klaagde over haar darmen, haar gal en dat ambetante puistje, daar binnenin haar neus, waarover ze eigenlijk geen echte klachten had, maar er ook nooit vanaf bleef. Na allang de kaap van de tachtig overschreden te hebben, kwam er nog een ongelukkige val bij, over een stom drempeltje van amper ene centimeter hoog, bij de Chinees, een restaurant op de grote markt van Roeselare. Dat heeft een delicate operatie aan haar heup meegebracht, plus hospitalisatie en speciale verzorging, waardoor ze voor het eerst liet blijken dat ze "er al een beetje genoeg van had". Van het leven, bedoelde ze. Ze verbleef het grootste part van de tijd alleen in haar appartement in de Ooststraat (uitzondering gemaakt voor D., die daar alle dagen passeerde) en was niet gediend met eender welk bezoek, tenware het haar eigen kinderen waren, die ze aanbad (sommige méér dan de andere, wat normaal is). Ze was toen ook al de laatste afgevaardigde van haar eigen generatie. Haar ouders, tantes en nonkels, haar broers en zuster, haar gewezen Fonske en verder iedereen die ze gekend had, lagen al jaren lang in hun houten, laatste, kostuum, onder de grond. Bovendien had ze al een kleinzoon verloren en kort daarna, haar eigen, enige, dochter. En ze begon zich waarschijnlijk af te vragen of zij eigenlijk niet vergeten was geweest in de rij van het leven. D., haar tweede zoon, maakte er zelfs een grapje van: "gemoegienie opuns bluv'n wacht'néé; beneenbetje goat'r niemandnemeer overbluv'n..."
Ik zal er later wel ne keer uitgebreid op terug komen, op mijn moeder, bedoel ik. Maar vooraleer ze echt begon te verlangen om het tijdelijke voor het definitieve te verwisselen, probeerde ze toch nog wat van het leven te profiteren. Lijden, in dat geval, kan draaglijk zijn. Stel u voor, onze moeder, eens ze goed op weg was de grens van de negentig te overschrijden. Let op haar dagorde:
Ontbijt: niet later dan 8u30 (een klein lepeltje koffie met evenveel cichorei en een beetje melk - niet té warm, maar ook niet té koud en een bruin vers broodje met confituur). Vergeet niet de krant te halen en haar hoorapparaat op te zoeken. Haar pillen wil ze in alle geval niet nemen vóór het eten. Van den anderen kant, zeker en vast óók niet ná het eten;
Soep: vers en niet van gisteren (laat staan die van éérgisteren, want ze herinnert die zich nog héél goed), samen met een stukske brood (niet té hard). Niet later dan 11u30. Gewoonlijk stort ze de helft van de soep op haar hemd want ze weet niet dat ze haar kommetje recht moet houden en er blijkt ook een gat te zijn in diene lepel;
Middagmaal: niet vóór 12u30 en zeker niet láter dan 12u45, want dan is haar buik al hoorbaar aan het ronken en begint ze aanstalten te maken ergens anders te gaan eten (goed opletten, want soms is het té veel, soms té weinig; andere keren is het té koud en nog andere keren veel te hete). Het beste is alle dagen: biefstuk met frieten. Ze houdt ervan de helft te laten liggen, want meestal is dat vlees té hard, of té taai. En tenandere, dat is toch uw part;
Warme verse koffie met een koekje of een taartje (geen appeltaartje, geen roomtaartje, geen fruittaartje, enfin ge moet maar raden wat ze wil, maar eender wat ge meebrengt, 't is juist dat wat ze absoluut niet verwachtte), niet later dan 10 minuten ná het middagmaal;
Rond 14u: tijd om de benen eens goed úit te strekken en een vers luchtje te gaan happen aan de hoek van de markt en daar een "Gini'tje" rustig te zitten opslurpen. Normalerwijze laat ze daar een grote fooi na omdat ze bewust is dat ze daar lang zit voor weinig verbruik. G. heeft haar dat ook ernstig áán geraden omdat dat een goede indruk nalaat (hoe groter het drinkgeld, hoe belangrijker de mens). Soms echter vergeet ze gewoonweg te betalen en dan moet gij er voor zorgen dat ze gene slechte naam krijgt op de markt;
Rond 15u30: een pannenkoek of twee, mét warme verse koffie, óók op de hoek van de markt (soms zelfs zonder naar huis terug te keren; vooral als het zonnig is en als ze haar "pis" zolang kan ophouden);
Rond 18u: hoog tijd voor een nieuw uitstapje naar de hoek van de markt en een "Croque Monsieur", met verse groenten, te gaan opvreten;
Afhangende van haar goesting, rond 20u, een laatste bordje macaroni of een stukje kaas (dat heeft ze van D. geleerd);
Juist vóór ze gaat slapen, een warme tas melk met nog een koekje erin verzuipt, want niemand is van steen. Pillen wil ze niet, met uitzondering van diene Seresta, plus een Perdolan (waarvoor ze het gehele huis op stelten zet), om goed te kunnen slapen en de volgende dag flink en fris te zijn en alles opnieuw te kunnen beginnen.
Men kan er nu wel een beetje mee lachen, maar wat we allemaal vreesden, is dan toch gebeurd en ik vind het aangepast, in één van mijn volgende posts, te vertellen wat er zich heeft afgespeeld diene bepaalde zaterdag, toen ik pas enkele uren eerder gearriveerd was vanuit Recife, speciaal om van haar afscheid te komen nemen en van plan was daar, met haar thuis, verschillende nachten door te brengen om haar sterkte te geven en haar handen vast te houden, vooral indien ze besloot ineens de laatste bladzijde van haar boek om te keren.
Vooraleer verder uit te wijden over de begrippen: "Afhankelijkheid" en "Betrouwbaarheid", heb ik besloten nog een episode te vertellen over mijn jeugdjaren.
Het vlammetje van dat gaskacheltje daar, in de badkamer van ons woonhuis in Rumbeke, was ne keer uitgewaaid (verdacht ik toen, onschuldig) en verstrooid als ik was in mijn onzedelijke daden had ik dat niet opgemerkt. Terwijl ik mezelf ernstig aan het afwassen, afspelen en afspoelen was, begon mijn hoofd ineens fel te draaien, tot ik, nog juist op tijd, naar beneden kon strompelen, met een handdoek rond mijn heupen gewikkeld, vooral om mijn bult te verbergen, maar ook, tegelijkertijd, om buiten op het terras, op adem te kunnen geraken, verstikt dat ik was van dat levensgevaarlijke, ontsnapte, gas. Ik zit hier nu te overwegen of Nonkel Fons daar niet tussen heeft gezeten om zo, voor de eerste keer, een concrete kans te wagen korte metten met mij te maken, want toen hij thuis kwam ondervroeg hij benieuwd Mama, "ewel, waar heeft diene duivelse deugniet weeral zijne dommekloot van zijne neus in gestoken??..."
Enkele weken daarna was er een nieuw, dringend, "neus"- geval in de familie. Deze keer echter was het niet met de mijne, maar met die van Hilde, mijn bijna vier jaar oudere zuster. Ze had D. in haar slaapkamer gelokt om hem te overtuigen haar zijn private delen te tonen, want alhoewel ze de enige dochter was tussen zes kinderen had ze nog nooit een piemel van dichtbij kunnen bezien, laat staan, bepotelen. Ze had mij daarvoor ook al eens lastig gevallen en had perse het lidteken willen ontleden dat overgebleven was aan mijn onderbuik, na een operatie van mijn ontstoken appendicitis. Ik was daar akkoord mee gegaan, op voorwaarde dat zij eerst ook haar lidteken liet bezichtigen, ook aan háár onderbuik, waar zij geopereerd was geweest van diezelfde kwaal, enkele jaren eerder. Zonder aarzelen trok ze haar rok op, stak een duim onder het rekkertje van haar slipje en bewoog die zover genoeg naar beneden tot het lidteken en haar eerste schaarse schaamhaartjes (die worden hier "pentelhos" genoemd, om het verschil te maken tussen het "haar"="cabelo", dat op het hoofd groeit en dat ander soort haar dat daar vanonderen het algemeen gezicht beperkt) te voorschijn piepten. Ik moet eerlijk bekennen dat ik weinig aandacht heb besteed aan dat dunne sneetje daar, ik bedoel dat, dat overgebleven was van de operatie en dat ik meer geintereseerd was in de "pentelhos", want ik begreep dat daaronder, nog een beetje verder, een ander spleetje te vinden was, veel indrukwekkender, maar ze wilde haar broekje niet verder naar omlaag trekken vooraleer ik zelf mijn eigen lidteken prijs gaf. Zogezegd, zogedaan en ik herhaalde, op mijn manier, haar bewegingen, tot ook mijn dunne haartjes te voorschijn kwamen piepen. Op het moment dat ik bezig was haar te overtuigen nu ook de rest te ontbloten, hoorde ik diene altijd aanwezige spelbreker, D., de trap op stormen om alle verdere initiatieven dergelijk te kelderen en diene namiddag heb ik mij tevreden moeten stellen met de inleidende haartjes, die we allebei, juist nog op tijd, konden verbergen, vooraleer D. de deur in stampte.
Om dus nu terug te keren op diene andere keer, toen ze D. naar haar slaapkamer had gelokt om haar zijn geheime delen te laten betasten (allez, dat veronderstel ik hé, in overweging genomen haar onbedwongen nieuwsgierigheid) had hij blijkbaar serieuze beletselen aangewonden om dat niet te doen, want daar had hij nooit over horen spreken in de Chirovergaderingen die hij wekelijks bijwoonde en waar ze alleen maar over het mannelijk geslacht uitwijdden, want meisjes waren daar absoluut niet toegelaten. Om hem te overtuigen mee te werken in haar plan besloot ze hem te bewijzen hoe ze bekwaam was verschillende voorwerpen in haar neus te proppen, zonder daarvoor een uitzonderlijke inspanning te moeten voor leveren. Ze vermoedde, natuurlijk, dat haar intimiteit met het penetreren van voorwerpen in haar neusgaten, hem er aan zou doen herinneren dat zij nog over andere donkere gaten beschikte en hij, van zijn kant, over andere voorwerpen, die allemaal in de hutsepot gegooid, naar verschillende interessante resultaten zouden kunnen leiden. Ze begon met een stylo, vervolgde met een potlood en op den duur kreeg ze haar metalen haarklemmetje in de gaten, dat op haar nachtkasje lag en de daad bij het woord voegend was ze bekwaam het gehele gevalleke in haar rechter neusgat te doen verdwijnen, zonder daar enige last van te ondervinden. Ze hield nog juist het puntje vast en D. ging zelfs dichterbij staan en bukte zich wat, om niets van die penetratie te verliezen, allusie makend op dat ander gat. Heel waarschijnlijk heeft hij dan en daar eindelijk verstaan waar hij later zijn eigen voorwerpen zou moeten in steken, eens hij daar de gepaste leeftijd voor zou hebben bereikt. Niemand weet juist wat er ineens is verkeerd gegaan, maar 't schijnt dat Hilde plotseling ferm moest niezen en toen ze gedaan had merkte ze verrast op dat het pincerske, zoals in een tovertruc, helemaal verdwenen was. Ze staarde verbaasd naar D. en D. bukte zich nog wat dieper, ongelooflijk vaststellend dat haar neus nog dieper was dan hij vooraf had verondersteld en zich afvragend hoe de andere gaten wel zouden moeten zijn, in vergelijking met die van haar neus, die de typische design had van een ware "Van Leuven".
Om een lang verhaal kort te maken, ze is naar het hospitaal gevoerd geweest, ze hebben een X-straal van haar maag getrokken en waarlijk, daar was het ijzeren klemmetje. In plaats van een chirurgische ingreep in overweging genomen te hebben heeft de dokter beslist de natuur zijn gang te laten gaan en gedurende de volgende dagen heeft Hilde in hare stront blijven roeren tot ze de reden van al haar nieuwsgierigheid heeft terug kunnen vinden. D., de belangrijkste medeplichtige en met wroeging te kampen, heeft dan dat pincerske gezellig bewaard tot hij ervan overtuigd werd door een andere Chiroleider dat dat het voorwerp niet was waarin de meisjes geïnteresseerd waren en dat begrijpend heeft hij beslist zich maandelijks het fameus, franstalige, Ciné Magazine aan te schaffen om na te gaan wat zij eigenlijk wel plannen te verbergen in hun verleidende gaten...
Zoals al verschillende keren is geschreven geweest in deze blog en algemeen herkend en aanvaard wordt als normaal, dagelijks moet ik mijn portie bier binnen krijgen, anders slaap ik niet goed. In feite is dat niet alleen een kwestie van het stof uit de keel spoelen maar ook een manier en een ogenblik om over de reden van het leven, alléén, te piekeren.
Hier zou men van iemand zoals ik, geneigd zijn te veronderstellen dat hij een pé frio (een koude voet) is, of beter vertaald, iemand die het ongeluk meebrengt, het noodlot, het slecht toeval. Dat zal ook wel zó zijn, vind ik zelf, overwegend dat alle, ik zal het herhalen: ALLE, bars, cafés, dancings en restaurants die ik dagelijks heb bezocht en hen daarom beschouwde als mijn "stamcafés", over de loop van de jaren, intussen allemaal zijn gesloten. Failliet gegaan, gebroken, kapot, in de grond gezonken, afgebouwd en vernietigd, want praktisch was ik daar altijd de enige klant (ik hoop dat diene schone café van Frederik, daar in De Haag, waar ik gene tijd heb gevonden om er nen dagelijkse bezoeker van te worden, nog altijd bestaat). Vele keren heb ik mezelf zelfs dubbele porties besteld, gewoonweg om aan de eigenaar de indruk te verwekken dat hij vandaag veel meer had verkocht dan gisteren, de statistieken van zijn zaak enorm doen stijgend = verdubbelend en zo de sluiting nog een dag, of zelfs een verdere week, te doen uitstellen. Voorbeelden zijn de Praia-Lanche, de Big Baby, De Bibi, de Flamingo, de Tertulia, de Tropical, de Taberna Portuguesa, de Zé Bodinho, enz...
Zo is het toch eens gebeurd dat er geen enkele meer open was, gedurende een aantal weken en ik verplicht was naar de bakkerij te tuigen, hier dichtbij, om enkele blikjes lauw bier, rechtstaand, in praktisch een oogwenk, binnen te slaan. Maar het duurde echter niet lang vooraleer het mij daar ferm begon te aambeteren. Ik ben geen dief en ik ben ook niet bereid, voortdurend, dagelijkse diefstallen bij te blijven wonen of te dulden, wat ik vergelijk met medeplichtigheid. Alhoewel ik gewoonlijk niets zeg tegen niemand en zelfs moeite heb goede avond te mompelen tegen eender wie en zelfs de mensen die ik alle dagen terug ontmoet, uit angst natuurlijk dat ze dat als een teken van vriendschap zouden durven aanschouwen, dicht bij mij aanleunend om gratis mee te kunnen drinken, terwijl hun mening opperend over alles waarover ik mezelf allang een eigen en daarom andere mening heb gevormd, enz.. kon ik het niet nalaten op te merken dat iedere keer dat de eigenaar zijn rug omdraaide, een bepaald aantal mensen die daar in de dichte omgeving werkten van de gelegenheid gebruik maakten om enkele koekjes te stelen, gratis koffietjes op te slurpen, taartjes te proeven, fruitsap in te zwelgen en zich zelfs achter de toonbank durfden wagen om daar t één of t ander te zoeken en mee te nemen naar huis. t Is waar, nooit veel in ene keer, maar in compensatie, alle dagen een beetje. In het begin, waren ze wel een beetje gegeneerd met mijn vreemde aanwezigheid, maar op den duur werd ik als een meubel beschouwd en verloren ze hun schaamte en deden ze net alsof ik niet bestond. Ewel, t moet maar duren zolang het duurt, maar op een zekere avond kreeg ik er mijne buik van vol. Één van die zakdieven, allemaal portiers en conciërges van nabije gebouwen, had gewacht tot de eigenaar, die normalerwijze aan de kas zat, zich even liet vervangen, om zichzelf met een stuk taart te bedienen, er eerst aan te rieken, naar mij te gluren, het terug midden in de taart te steken, vervolgens er een ander stuk uittrekkend, er ook aan te rieken om dan ineens, beslist, de twee stukken taart in zijn zakken te moffelen. Intussen had hij zichzelf ook al rap bediend met een dubbele portie koffie en een glas fruitsap. Allemaal gratis en voor nikskemedalle en doordat ik me daar als een medeplichtige begon te voelen en vooraleer hij me ook een stukje aanbood, besloot ik in één teug de rest van mijn bier in te slikken en kwaad naar de eigenaar te benen die juist terug aan het keren was naar zijn "kas" en aan wie ik luid en in alle tonen bulderde dat ik het beu was, mensen die hij beschouwde als goede klanten en zelfs als vrienden, hem alle dagen te zien bestelen en dat ik er zelf beschaamd van was dat allemaal te moeten meemaken. Vervolgens betaalde ik hem mijn onkosten, terwijl hij me bezorgd vroeg me daarmee niet op te winden, dat hij dat allemaal al lang wist en dat hij de bakkerij zou sluiten, de maand daarop, omdat hij met verlies aan het werken was. Ik voelde dat de ogen van op zijn minst drie portiers, plus alle andere aanwezige bedienden (medeplichtigen) en klanten op mijn rug priemden, terwijl ik, ontlast, weg wandelde. Ik ben daar nog een week blijven plakken, er zeker van zijnde dat de kwade tongen mij aan het uitmaken waren, maar ze hebben de bakker, niet meer, op zijn minst gedurende mijn aanwezigheid, bestolen. Gedurende twee dagen is die ene portier, de grootste, niet meer opgedaagd, maar ik was voortdurend voorbereid op een lichamelijke aanval, een gemeenschappelijke ondervraging, zoals bijvoorbeeld, ge hebt ons allemaal van diefstal beschuldigd, weete da, enz... enz.. maar dat is dan toch niet gebeurd. In alle geval, men moet het noodlot niet uitdagen en een week daarop heb ik nen andere café op gezocht, waar ik verplicht was aan een tafeltje op het voetpad te gaan zitten en waar ik iedere keer mijn benen moest intrekken, elke keer dat er iemand passeerde (spijtig genoeg was ik daar ook de enige klant en als de toekomst gelijk is als het verleden, is zijn lot ook al verzekerd). Ik ontmoet nog regelmatig diezelfde portiers en autobewaarders, maar het is allemaal gekoeld zonder blazen, zoals Mama het beweerde. En inderdaad, de maand daarop was de bakkerij gesloten. Nu moeten ze toch hun koffietjes en boterhammekes zelf kopen en gereed maken, hé, smerige sloebers!!
Iets wat hier gepast is te vermelden is dat die bakker op zijn minst acht cameras had geïnstalleerd in zijn gemoderniseerde, maar toch nog ouderwetse, winkel, maar zoals een waarlijke Portugees had hij vergeten de stekkers in de prieze te steken (of was het om geen elektriciteit te verbruiken?) en terwijl ze (de draadjes) daar zo nutteloos naar beneden bleven hangen, hadden zelfs analfabeten geen moeite dat te interpreteren, laat staan, geletterde portiers. En dat brengt me naar een andere kwestie: om beschermd te zijn moet men de stekker in de prieze steken en er zeker van zijn dat de cameras werken, dat er gene plong gesprongen is, dat er iemand bestaat die het scherm zal blijven gade slaan, dat ge over iemand beschikt om de nodige maatregelen, op tijd, te treffen, enfin, er zeker van zijn dat de ketting van de afhankelijkheid gesloten is en elke ring even veel betrouwbaar als alle andere. De kern van de zaak is dus de afhankelijk- en betrouwbaarheid.
Intussen wordt het tijd de oorsprong van mijn schrijflust, als wel als de vergezellende leesdrang die er mee gepaard gaat, te lokaliseren.
Eerst en vooral de openbare Bibliotheek op het Kerkplein van mijn geliefkoosd dorpke Rumbeke, waar ik, toen ik nog veel naïever was, vast stelde dat er drie soorten mensen bestonden: de mannen die zich aan de rechtse kant van de kerk neer zetten (als men de nog huidige Sint Petrus en Paulus Kerk binnen stapt), de vrouwen die zich aan de linkse kant plaatsten en de kleine groep mensen die, gelukkig, bijna helemaal is uit gestorven en die, zogezegd, de adel vertegenwoordigden (en daarom gene kloot van ons zo schoon en mals West-Vlaams accent verstonden, gewoon dat ze er aan waren wat Frans te brabbelen, wat hen sjieker leek) vooraan in de kerk mochten plaats nemen (met het doel een blikvanger te zijn voor het gemeen werkvolk), op voor hen speciaal geprepareerde stoelen, die meer op zetels geleken, uitgerust met zachte kussens, zodat hun edele gaten er geen krampen van over zouden houden. Zij waren ook de eersten, speciaal uitgekozen door God in de Hemel, de Paus in Roma en de Bisschop in West-Vlaanderen, om de Heilige Hostie te ontvangen. De houten banken, bestemd voor het werkvolk, echter, waren uiterst hard, gaven mij altijd een eigenaardige jeuk aan mijn billen en kraakten als de pest, iedere keer dat ik met een eerbiedig gebogen hoofd, neer knielde. De adel was niet verplicht de algemene verandering van houding te volgen (recht staan, neer zitten, recht staan, knielen, recht staan, zitten, recht staan, enz..) terwijl het voor hen voldoende was hun hoofden lichtjes te buigen bij het rinkelen van de fijne belletjes die de aanwezigheid van God beklemtoonden. De priester zelf sprak vloeiend Latijns (zo liet hij doorschemeren), waar ik nooit geen barst van heb verstaan. De betekenis van gewone en alledaagse uitdrukkingen, zoals "Dominus Vobiscum", zijn nog altijd een compleet raadsel voor mij, maar ik moet wel toegeven dat ze allemaal verschrikkelijk indrukwekkend klonken. Luide scheten laten vliegen, kuchen, lachen, babbelen en andere mensen aanwijzen, was absoluut verboden. Het enige geluid dat toegelaten was en waar iedereen nieuwsgierig op lette, was de klank van de vallende centjes in het zilveren schaaltje, wanneer het, in de handen van een jonge of zelfs een wat oudere maagd, voorbij passeerde. Hoe meer gekletter, hoe meer mensen óm keken om ná te gaan wie juist meer gunsten verplicht was te vragen aan de oplettende goden, daar boven, in de hemel. Aan de vrouwenkant was er weinig te beleven, maar aan de mannenkant, integendeel, waren er geregeld incidenten, ondermeer om te ontdekken wie precies de meest stinkende scheten liet ontsnappen. Meestal was de dader de eerste die er op lette (Mama beweerde altijd: wie het eerste riekt, zijn nolleke piekt) en daarom draaide de schuldige zichzelf rap om, om de mens achter hem vlakaf aan te staren, terwijl deze dan verrast, meestal zo rood als een tomaat, alles hardnekkig ontkende. Mensen die niet bereid waren de heilige hostie op te eten, bijna op het einde van de mis, werden met vreemde ogen begluurd. Zeker en vast iemand die verschillende doodzonden had gepleegd gedurende de voorbije week en nog geen tijd had gevonden alles deftig op te biechten. Ook, vóór en ná de mis, was het een publiek geheim de mensen te bespioneren terwijl ze aanstalten maakten te gaan biechten. Diegenen die lange penitenties moesten betalen, waren zeker en vast de grootste zondaars...
Allez, missen bijwonen was toen één van de belangrijkste opdrachten van de plaatselijke politie commissaris (of nog altijd?), want dáár kwamen de puntjes het dichtst bij de paaltjes. Ik zal later nog wat meer uitwenden over die "zond"agen, met onder meer de cafeetjes rond de kerk, de Kermissen op het kerkplein, de fiets- en kart wedstrijden, enz.. maar ik was nu eigenlijk bezig over de Openbare Bibliotheek aan het spreken en die lag juist naast de kerk (daarom ben ik even af gedwaald). Daar heb ik mijn eerste "vieze" boekjes ontmoet, waar ik het intieme woord "schaamhaar" in heb ontdekt (het was in een boek van een Vlaamse schrijver, ik herinner mij zijn naam niet meer (was het Jef Geraerts?), maar zijn boeken stonden toen al, heel waarschijnlijk, op de zwarte lijst van de Kerk), die aan het uitleggen was hoe hij zijn minnares op het bed had neergevlijd, hoe hij haar rok had opgetild tot over haar oren en hoe hij stiekem enkele "schaamharen" had ontdekt, die buiten de randen van haar slipje, puilden. Het maximum van intimiteit. Die boekjes mocht ik niet meenemen, natuurlijk, maar ik mocht ze wel ter plaatse lezen, tot de bult in mijn broek mij verraadde en ik terug moest keren naar de sectie "Nero, Suske en Wiske, Jommeke en vooral Lambik en Sodomie". Een andere bron van verboden literatuur was de immer gesloten kast van Nonkel Fons, naast zijn bureau, dicht bij de waranda, eigenaardig genoeg vooraan het huis gelegen, maar toch nog op het gelijkvloers, waar ik het grootste part van mijn nachtmerries van heb over gehouden, omdat ik altijd die deur daar, die praktisch rechtstreekse toegang gaf tot de straat, op een verdachte manier open vond, onafhankelijk van de keren dat ik ze terug op slot zette. In alle geval, ik kon, niet zonder moeite, de deur van die kast regelmatig open prutsen en er de boeken uit halen waarin ik verdachte foto's van naakte vrouwen probeerde te ontmoeten. In zijn algemeen verklarende woordenboeken, encyclopedieën en enkele verboden romans (van het David's Fonds?) die hij daar verzamelde, ontdekte ik de eerste beelden van blote borsten en fel behaarde vagina's, die me daarna altijd in het WC-kot deden verdwijnen, net zoals met de Franstalige "Ciné"-magazine's van D., die hij in de kast van zijn slaapkamer, onder ne hele hoop opgestapelde onderbroeken, verborg. Hoe heerlijk, die eerste borsten, de eerste dijen, de eerste poepen. Een man heeft daar nooit genoeg van, denk ik.
Ik herinner me dat ik zelfs ene keer (of twee?), onder de rok van mijn eigen moeder heb geprobeerd te gluren, met enkel maar één doel: daar de verboden schat (het geheim over de oorsprong van het leven) te trachten te ontdekken. Daarvoor deinsde ik niet terug opzettelijk een potlood op de grond te laten vallen, op het moment dat ze voorbij passeerde. Maar toen was ik nog heel jong en ik heb er geen trauma's en complexen van over gehouden. Dat voeg ik er aan toe om de laster en de achterklap van de kwade tongen te vermijden.
Verder over die vuile boekjes gesproken, het is niet uitgesloten enkele laden in mijn doodskist te voorzien, zodat ik ze daar allemaal in kan verbergen, om ze nog eens opnieuw te kunnen lezen terwijl ik daar al de tijd van de wereld voor zal hebben. Ik mag echter, zeker en vast, ook mijn zaklampje niet vergeten en misschien zelfs een handdoek..
Waarschuwing: let op waaraan ge precies wilt zuigen
In de late jaren tachtig had ik een vriend (mag men dat woord eigenlijk zó gemakkelijk en roekeloos gebruiken?) van het werk, waarmee ik regelmatig ging fietsen. Vooral gedurende de weekeinden. Hij was getrouwd, had een klein dochtertje, was zich ook aan het scheiden, maar weigerde zijn vrouw onderhoudsgeld te betalen en werd daardoor, op den duur, door het gerecht achtervolgd, tot hij definitief moest vluchten vanuit Rio, naar Belém toe, in het noorden van Brazilië. Ik heb hem nooit ne meer terug gezien, sedertdien.
We schrokken niet terug bergen (heuvels?) hoger dan vijfhonderd meter te overwinnen en afstanden, groter dan honderd kilometer. Hij was ook, zoals ik, volledig overweldigd door de onweerstaanbare aantrekkingskracht van het vrouwelijk geslacht. Regelmatig ontmoetten we gezellige meisjes gedurende onze uitstappen. Ik herinner mij ontmoetingen met twee Japanse zusjes in Niteroi (rechtover Rio De Janeiro gelegen, aan de andere kant van de baai, waarover de kwaadaardige tongen beweren dat het meest aantrekkelijke wat de stad bezit is het "zicht" op Rio), met twee vurige negerinnetjes in São Gonçalo (ietske verder, eens Niteroi gepasseerd), met twee eenvoudige meisjes afkomstig uit Garanhuns (een dorp in de bergen van de Staat van Pernambuco, waar ook onze huidige President afkomstig van is), die in zijn flatgebouw woonden, met een knappe voetbalspeelster en een topless danseres van een nachtclub in Copacabana, met wie we naar Cabo Frio (iedereen weet waar dat is?) zijn getrokken en twee studentinnen, in de Só Cana, een bar die lange tijd mijn stamcafé is geweest in Rio en waar ze alleen maar batidas bedienden.
Eerst hebben we met die twee, vanuit het binnenland afkomstige, zedige, meisjes gevrijd, zonder op harde seks te kunnen rekenen en integendeel, genoten hebben van romantische beloften en maan-aanstarende fascinatie, tot mijn vriendin besloot haar blanke en nog onberoerde borsten, uitpuilend boven haar niet helemaal uitgetrokken bustehouder, met bevende onschuld, prijs te geven en ze zelfs liet betasten, terwijl ze haar koplichten, hard als knikkers, hijgend tussen mijn vingertoppen, liet rollen. Op een avond, samen op het tapijt gevlijd in zijn woonkamer, terwijl hij zichzelf had af gezonderd met zijn eigen schat, stond mijn kuis meisje mij weeral toe aan haar uitdagende tepel te slubberen. Na een bepaalde tijd nochtans, trok ze schuchter mijne aandacht op de redelijk grote wrat waaraan ik onbewust aan het zuigen was en die juist onder haar tepel lag en die ik niet eerder had opgemerkt, verborgen dat hij was onder haar nooit volledig verwijderde bh. Voor alle zekerheid en om eventuele verdere verwarring te vermijden, die avond, besloot ik naar haar andere zijde te verhuizen en daar mijn werk voort te zetten. Ik heb er die avond urenlang liggen aan slurpen, zoals een kind eigenlijk, tot ik er zelfs in slaap van ben gevallen. Na de afscheidszoenen heb ik, met wat onrust, vastgesteld dat de tepel, in omvang, praktisch was verdubbeld en een duidelijke bubbel zichtbaar werd nadat ze haar soutien terug naar omhoog had geschoven en haar transparant wit bloesje aan gekleed. Ze was blijkbaar erg gevoelig, daar
Enkele weken daarna, nadat ik triestig had besloten dat die wrat niet weg te cijferen was, hebben we twee lieve negerinnetjes aan de haak kunnen slaan in een opzettelijk slecht verlichte feestzaal in São Gonçalo, waar een live-show van een beroemde Braziliaanse artiest, Gilberto Gil (later zelfs minister van cultuur geworden), aan het gebeuren was en die gedurende die show besloten juist vóór ons plaats te nemen, hun achterwerken aandringerig tegen onze onderbuiken wrijvend, tot ze beiden en medeplichtig elkaar aanlachend, met hun naar achteren gebrachte handen, onze aambetante voorwerpen uit onze broekgleuven wisten te peuteren, om ze dan onder hun minirokjes, onder hun slipjes, tussen hun benen en tot tegen hun private delen te foefelen en daar vast te klemmen, terwijl ze daarna hun armen hoog boven hun hoofd op tilden en wiegend, op het ritme van de muziek, bleven schommelen en huppelen, tot het onmogelijk werd niet langer onverschillig te blijven voor de meest democratische uitspatting van wilde seks. Iedere keer dat ik nu die artiest op de TV zie verschijnen, begint mijn materiaal zich onrustig in mijn broek te bewegen. Ik vermoed, van de andere kant, dat het voor die meisjes, zeker de eerste keer niet was geweest.
Een andere avond, in een nachtclub, staarden we met niet te verbergen lust naar de voortdurend opwippende, ferme, borsten van een topless danseres die, voor de rest, niet helemaal naakt was want ze gebruikte die typische G-string, wat ons niet belette haar volledig ontblootte achterwerk, schaamteloos, te zien heen en weer schudden. Later, met haar vriendin erbij, een uitstekend gebouwde en knappe amateur voetbalspeelster die ze voor mij speciaal had op getrommeld, zijn we naar een klein hotelletje gereden in Cabo Frio, een strandstadje in het noorden van Rio. Eerlijk, het feit dat ze een voetbalspeelster was en gespierde, lange, benen bezat, plus nogal vierkantige schouders, heeft me niet veel geholpen mijn sportelijke peze te onderhouden. Liever had ik verkozen met die danseres naar bed geweest te zijn, want ze zag er ronder en zachter uit, maar een mens mag ook niet alle dagen willen kiezen, hé. In alle geval, ik heb mijn plicht met (minder dan) voldoening kunnen voltooien, niet zonder zelf ook aan de slag te zijn geweest...
We hebben ooit ook eens met twee Japanse zusjes geflirt, dochters van restaurantuitbaters in Niteroi, in hun eigen aparte slaapkamers, terwijl hun ouders afwezig (aan het werken) waren, zonder echter ook datzelfde vuur en lust ontdekt te hebben die we gewoon waren met de westerse meisjes. Een zogenoemde "lauwe" seks. Het heeft me alvast gediend om me ervan te overtuigen dat hun geheime delen zich niet dwars over hun onderbuik bevinden, zoals mijn vriend me eerder had wijs gemaakt.
Ik kan tientallen andere ondernemers opnoemen, allemaal trouwe eigenaars van dagelijkse kranten, meestal politiekers van alle kalibers, zoals volksvertegenwoordigers, senators, burgemeesters en gouverneurs, maar weinig ervan waren interessant, zoals Eduardo Monteiro, van Recife (over den dienen zou ik wel nen helen boek kunnen schrijven en misschien doe ik dat wel eens, maar er zit niet veel grappigs tussen en wel veel ontgoocheling, alhoewel de krant een volledig succes is, industrieel gezien, diene smerige picareta..),
Tartarotti van Rio (ne goeie mens, die al overleden is), Renato Simões van Salvador (nen hele eigenaardige), Nazario Pimentel van Aracaju, Jaime Camara Jr. van Goiania (noch vis, noch vlees), José Costa van Belo Horizonte (ne wijze mens, maar overleden), Democrito Dummar van Fortaleza (idem), Alvaro Teixeira van Belo Horizonte (een juiste en eerlijke mens en een ware vriend), Ari Cunha van Brasilia (een lenige), Alberto Torres van Niteroi, Carlos Lindenberg van Vitoria, Aluizio Alves van Natal, Afonso Sanchez van Fortaleza, Luiz Maria Alves van Natal, enzovoort....
t Is toch de moeite over enkele van hen, op zijn minst, wat uit te wijden:
Één ervan was Adolpho Bloch, een Jood natuurlijk (waarom vraagt ge dat eigenlijk altijd?), zoals overigens, de grote meerderheid van de eigenaars van de communicatiemiddelen. Hij is intussen al gestorven. Een simpele mens, maar een beetje ongeduldig. Heel in het begin nog, gedurende het jaar 1973, toen mijn woordenboek amper tweehonderd woorden in het Portugees bevatte, belde hij ons onverwachts op in Rio, om informatie te verkrijgen over bepaalde, nieuwe, offset machines. Onze oude manager, zoals bijna alle managers, wist praktisch niets van oude drukpersen af, laat staan van de moderne en speelde de lijn door naar mijn kantoor, met de bedoeling te bewijzen hoe vooruitstrevend wij wel waren. Oké meneer, wat wilde juist weten meneer, vroeg ik hem (in zoekende en haperende woorden), terwijl de manager in het deurgat bleef leunen om eventueel later aan onze (wederzijdse) directeur te snoeven dat Adolpho Bloch, eigenaar van één van de grootste drukfabrieken in Brazilië, gespecialiseerd in de productie van kwaliteitsmagazines, gedrukt met indrukwekkende rotogravure persen, toen nog efficiënter beschouwd dan offset omwille van de enorme oplages die ze konden bekomen zonder te stoppen, hem persoonlijk had opgebeld en dat hij alle nodige uitleg, zonder één enkel haperingetje, had verstrekt, zodat, moest er ooit iets verkocht worden aan die drukkerij (Manchete) hij zeker recht zou hebben op zijn volle commissie. Hij (ik bedoel Adolpho), ook geen echte Braziliaan (uitgeweken van Rusland, jaren eerder, met het fortuin van de familie onder zijn oksels), antwoordde dat hij een machine had ontdekt, enkele dagen daarvoor, in een wereldbekende expositie, in Chicago, die hem uitermate had bekoord. Oké, heel goed. Ik heb die machine zelf nog niet gezien meneer, sorry, ik heb er zelfs geen enkel benul van wat ze allemaal kan doen, maar ik ben er zeker van dat ze u volledig tevreden zal stellen in alles wat ge in uw gedachten koestert: uitstekende kwaliteit, kleine onkosten, grote oplagen, eenvoudigheid in bediening, variabiliteit, allez, in t kort, ge kunt er alles mee drukken: tijdschriften, kranten, seksboekjes, almanakken, reclameblaadjes, warme worst, gebakken eieren, uitgedroogde broodjes, stinkende kaas, oorbelletjes, strijkplanken... en ik begon naar andere, nog méér overtuigende voorwerpen te zoeken om er zeker van te zijn dat hij me onmiddellijk zou roepen om me zijn cheque te overhandigen, vooraleer de fabriek in de VS me zou waarschuwen dat de productie al volledig was uitverkocht, voor de volgende drie jaar alleszins..... maar, wat was er aan het gebeuren..??...hoorde ik het geluid niet van een bezette lijn...??... ik keek onwillekeurig naar het oorstel van het telefoon apparaat, terwijl de manager verontrust, dichter bij schoof.... dat was even uitstekend Rudo..!!... een volmaakt technische uitleg..... wat is er gebeurd eigenlijk... Rudo..??... nikske, hé, meneer, de lijn is alleen maar gevallen, denk ik..??!!.. waarschijnlijk diene regen, daar buiten...
Wel, betwijfel nu niet dat hij nooit iets gekocht heeft. Hij heeft me verschillende kleinere machines besteld in de loop van de jaren.. maar eerlijk, de all purpose press, neetje, daar ben ik nooit in geslaagd en ik moet eerlijk bekennen: ik heb er zelf ook nooit geen enkele gezien, eigenlijk. Ik heb nooit verder áán gedrongen.... tot de fabriek in de VSA, in dringende nood voor nieuwe bestellingen, een directeur zond naar Rio om hem definitief te overtuigen "offset" te gaan. Dienen directeur, met name Harry Andree, toevallig van het Duits leger afkomstig, die gedurende de tweede wereldoorlog gevangen was geweest door de Amerikanen en daarna méé geloodst naar het land van de eeuwige helden en winnaars, waar hij verplicht werd Eisenhouwer te dienen als zijn persoonlijke ordonnans, had, in het geheim, zijn hartstikke afkeer van Joden blijven koesteren, zoals hij me eens, met bloed doordrenkte ogen, had toevertrouwd, in een café in Copacabana (toen hij er ook gebruik van maakte naar mijn wedde te informeren, net zoals zijn sterkste concurrent, die ook geregeld naar die informatie viste) en hij me, zich over de tafel heen buigend en zijn stem verlagend, opbiechtte hoe hij, op zijn minst ene keer per jaar, bruine beren jaagde in het noorden van het land en hoe hij hen dan in de ogen keek terwijl hij hunne nek open sneed, na ze eerst omver geschoten te hebben, van op een veilige afstand, natuurlijk, want het kerkhof ligt daar ook vol met helden, en hij trekken zocht van menselijk lijden en zich moedig weigerde medelijden te voelen...
Zijn taak, daardoor, was niet helemaal gemakkelijk, want ge weet dat, prooi en jager herkennen (rieken?) elkaar op vijftig kilometer afstand en dat is precies wat er gebeurd is tussen Adolpho en Harry. Die laatste was verwikkeld geraakt in een breedvoerige, puur technische, uitleg, beklemtonend dat zijn nieuwe machine niet alleen: tijdschriften, kranten, seksboekjes, almanakken, reclameblaadjes, warme worst, gebakken eieren, uitgedroogde broodjes, stinkende kaas, oorbelletjes en strijkplanken kon produceren, maar ook en vooral pizzas van alle smaken, paraplus, dolken en tennisraketten en, van raketten gesproken, zelfs kleine atoombommetjes..!!
Met dat keek Adolpho scheef in zijn ogen en vroeg hem, in het Duits, zijne uitleg onderbrekend: zijde gij nen Duitser misschien?? Harry bleek wat verstoord te zijn door die ongepaste tussenkomst, maar ontkende toch onmiddellijk zijn oorsprong, de schuld stekend op de vader van zijn moeder, die ooit eens Duits had geleerd op school en dat zijn zwaar accent dáár aan te wijten was, terwijl hij zich binnensmonds vervloekte en zich afvroeg waarom hij, in zijn saai beroep, alleen maar op Joden botste, terwijl diene Jood daar, gedurende zijn beschouwingen, gewoon recht kroop van de stoel aan de ronde tafel, zonder zelfs verontschuldiging te vragen en nog minder een minuutje te mompelen en wat verder tegen een bediende begon te babbelen en nog verder weg wandelde, de gang in, gewoon alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was en nooit ne meer is terug gekeerd, zodat hij de woorden, die nog op zijn tong gereed lagen, terug heeft moeten ínslikken, eerst met verbazing maar daarna met afkeer, want, had hij het vooráf geweten, hij zou ne hele hoop andere dingen gebraakt hebben, vooral over die beren en hun hoop op genade, wat hij nooit geduld had en nooit zou toestaan, tenware ze leerden zijn kruis af te lekken, zodat hij er gespaard van werd zich elke maand twintig rollen wc-papier aan te moeten schaffen, die de voortdurende jeuk aan zijn hol toch nooit hadden opgelost...
Één van de megaondernemers (in de correcte zin van het woord, want hij gebruikte daar zijn eigen kapitaal voor), die ik hier professioneel heb ontmoet, was een zekere Edson Queiroz, geboren in de Staat van Ceará, die, zoals ik later te weten ben gekomen, zelfs zijn eerste graad in de kinderschool niet had voltooid, maar wel tientallen fabrieken volledig uit de grond heeft gestampt met moed en vastberadenheid en vroegtijdig is gestorven, in een ramp met een lijnvliegtuig (hij had zijn eerder gereserveerde vlucht, van Recife naar Fortaleza, verloren en besloot met een andere luchtvaartmaatschappij verder te reizen - is dat geen noodlot? Men beweert dat de piloot zelfmoord heeft gepleegd, want hij is recht op een berg aan gevlogen, op het einde van een zonnige, heldere, dag). Hij heeft me verschillende miljoenen dollars in machines besteld en de krant (die hij toen nog maar pas geïnaugureerd had) is vandaag de grootste van de Staat. Toch waren er al vier andere in circulatie, toen hij die nieuwe uitdaging aanvaardde.
Op een zwoele zomeravond heeft hij me eens uitgenodigd een druppelke Franse cognac met hem te gaan proeven, naast zijn vijftig meter lange zwemkom in de hof van zijn huis dat gewoon een volledig kwartier in beslag nam. Hij had me eerst laten ophalen in het hotel en heeft me daarna laten terug brengen. Ik voelde duidelijk dat hij me wilde polsen om de post van industriële directeur te bezetten in die gloednieuwe onderneming, maar ik had niet de indruk dat hij me een vaste wedde zou willen betalen die overeen kwam met wat ik toen al verdiende, vooral afkomstig van verkoopscommissies, in een gebied zo groot als West Europa.
Nog een andere ondernemer, een Spaanse Bask, was Pedro Irujo, die zich amper in het Portugees kon uitdrukken (en die ook de eerste graad in de school, in Spanje nog, niet heeft voltooid), heeft zich tot een algemeen gerespecteerde businessman, in de Staat van Bahia, om weten te werken (hij was zijn carrière begonnen als assistent vrachtwagen chauffeur, toen hij, zoals ik, dertig jaar eerder in Brazilië was gearriveerd; op geklommen tot de functie van algemene manager van diezelfde firma, ze dan heeft over gekocht van de oorspronkelijke eigenaar; een andere, gelijkaardige transportfirma, heeft in gepalmd om ze beiden in één grote onderneming te smelten, tot hij, wanneer ik aan hem werd voor gesteld, al méér dan tien firmas bezat, waaronder alleen maar één ervan, over duizend driehonderd vrachtwagens beschikte). Hij heeft mij, gedurende een tijdspanne van minder dan drie jaar, tientallen machines gekocht, niet alleen voor een bestaande krant die hij over had genomen in de stad Feira De Santana, maar ook om een volledig nieuwe dagelijkse krant uit de grond te stampen in Salvador, waar lef voor nodig is. Alles samen heeft hij zeker ook meer dan drie miljoen dollars geïnvesteerd, in machines alleen.
En dan was er nog een andere, Fernando Collor de Mello die, niemand begrijpt juist hoe, zich tot president van Brazilië heeft kunnen laten óp hijsen. Hij was absoluut geen ondernemer, afkomstig van een familie die moordenaars onder het dak verborg, was afkomstig van de Staat van Alagoas en was meer van het type Playboy, onverantwoordelijk, nonchalant, niet vies van drugs en ook niet van lange vakanties, maar was wel van werk. Ik had hem ontmoet gedurende de jaren zeventig, toen hij, na lange onderhandelingen met het beherend personeel van de familiekrant in Maceió, besloot de omvang van de totale investering drastisch te verminderen en hij opeens in onze kantoren in Rio verscheen, samen met "een vriendje" (ze waren toen beiden even boven de twintig) om de uiteindelijke lijst van de aan te schaffen machines, nodig om de krant te moderniseren, te herzien en definitief te bevestigen. We geraakten toch aan een cijfer dicht bij de ronde som van één miljoen dollar.
Enkele maanden later moesten de machines geïnstalleerd worden en daar begonnen onze moeilijkheden. Hij kende geen reden, vloekte zonder ophouden, schold onze techniekers vierkant uit en gedurende verschillende telefoon gesprekken naar Rio en São Paulo, daagde hij niet terug zware persoonlijke beledigingen te schreeuwen. Op één van deze gelegenheden heeft hij zelfs het telefoon apparaat naar het hoofd geslingerd van één van onze techniekers die daarna weigerde de installatie van een bepaalde machine te beëindigen, wat ons andere hoofdpijnen heeft bezogd. De krant is altijd klein gebleven, zoals de grootte eigenlijk, van zijn eigenaar.
Zoals iedereen weet, hij werd, in de functie van President van het land, met alle redens, ook vierkant buiten gesmeten. Diene vuile rieker...
Enkele jaren geleden was ik (om daar een drukmachine te installeren), naar São Luis, hoofdstad van de Staat van Maranhão, in het noorden van Brazilië, gereisd. Ik was daar reeds vele keren eerder beland, alleen en ook eens samen met mijn vrouw, waar zij afkomstig van is en waar haar familie nog leeft. Op die ene gelegenheid had ik dus kennis gemaakt met één van haar broers die me persé wilde tonen dat het daar niet verboden was met zijn vaders vierde hands autootje, op het strand rond te gieren. Alles rolde op wieletjes tot op het moment dat hij, met wat te veel caipirinhas in zijn hoofd, trachtte te bewijzen dat hij, met talent, kleine boogjes in het aanstromende zeewater kon uitvoeren, iets wat hij op den duur dieper en dieper begon te wagen, tot dat, ge raadt het, hij ineens het peil van het water slecht had uitgerekend en hij in het slurpend water en zand terecht kwam en vast liep. Toevallig was het tij aan het vollopen, wat rap gebeurde omdat het strand daar nogal vlak is. In minder dan vijf minuten, terwijl hij tevergeefs pogingen maakte eruit te geraken, bereikte het water onze voeten, binnenin de auto. Hij begon zich verschrikkelijk nerveus te gedragen, veronderstellend, waarschijnlijk, over wat er hem thuis te wachten zou staan, maar concrete actie om de auto nog te trachten te redden was er niet bij. Als enige manier om dat te doen, vond ik, moesten we méér mensen bij elkaar trommelen om de auto uit het zuigend zand en water te tillen en hem zo naar het droge zand te kunnen verslepen. Het heeft ons een half uur tijd, geweldige inspanning en gecoördineerde actie gekost om de auto uit de grip van de zee te onttrekken. Een geluk
Maar nu, verwijzend naar die andere reis, voor het werk dus, we (ik bedoel, ik en mijn assistenten), hadden onze plicht met algemene voldoening volbracht en doordat het ondertussen zaterdagnamiddag was geworden, besloten we de rest van de dag op het strand, in de nog blakende zon, maar verborgen onder een groot zonnescherm, dóór te brengen. Zoals meestal op die gelegenheden waren er tientallen knappe, aantrekkelijke, blije, bruine en minder bruine, maar bijna altijd beschikbare meiskes aanwezig in de verschillende drink- en eetkramen, verstrooid over het hete zand. Het duurde dus ook niet lang vooraleer we in een geanimeerd en flirtend gesprek geraakten met vier, origineel vanuit het binnenland afkomstige, vrouwelijke schepsels. Ze waren duidelijk op en top gereed voor alles wat er voor hen die dag en avond nog weg gelegen lag. Het meisje dat het meest met mij sympathiseerde was redelijk klein van gestalte, had een normaal gewicht voor haar grootte, was blank van huid maar bruin gebrand van de zon en was duidelijk onbeschaamd in haar uitdrukkingen, woorden en daden. Zonder schandaal, maar ook zonder verlegenheid, vroeg ze toelating op mijn links been plaats te mogen nemen, zodra ze had opgemerkt dat alle stoeltjes rond het klein strandtafeltje bezet waren. Om het gemakkelijker te maken leunde ze met haar ellebogen op de tafel terwijl ze, lichtjes vooruit buigend, haar kin met haar handen ondersteunde. In die houding was het onmogelijk, na enige tijd, te vermijden dat haar eerst dwars op mijn dij geplaatste billen zich naar een meer schrijlingse richting, wentelden, waardoor ze, op den duur, mijn eigen uitgestrekt been, op die plaats bloot, met haar beide billen omvatte. Een praktisch direct contact met haar genitale delen was het gevolg. Niemand repte een woord daarover, niemand keek scheef naar mij, niemand was jaloers. Een normale toestand gedurende een normale dag. En iedereen praatte met iedereen, altijd aan de andere kant van de tafel gezeten en wachtte zelfs niet op een antwoord, vooraleer zich naar iemand anders te wenden. Ze gebruikte, zoals de andere drie ook ten andere, één van die uiterst gewaagde, sensuele bikinis die diep de poepspleet binnen dringen en voor de rest weinig aan de verbeelding over laten. Haar absoluut te klein behaatje kon nauwelijks de koplichten van haar ietwat omvangrijke borsten verbergen. Ze bleef maar naar voren leunen, wist tientallen opmerkingen te maken over strand, zon, regen en wind, lachte luid met alle grapjes die er verteld werden en deed geen moeite haar mening niet te uiten over de in de discussie gebrachte onderwerpen, door de aan de tafel verzamelde groep, gemengelde, mensen. Ze deed ook net alsof haar op mijn been heen-en-weer wrijvende mond (de tweede) niet van haar was. Af en toe nodigde ze de ene of de andere van haar vriendinnen uit om samen, giechelend, in een min of meer krottig Wc-kotje, het water uit hun knieën te laten stromen (zoals men het hier uitdrukt), maar ze kwam zich elke keer op dezelfde plaats, aandringend, terug neer zetten. Ik meende duidelijk een lichte damp te voelen groeien tussen haar open gesperde benen, maar ik kon niet uitmaken of dat te wijten was aan die laatste, slecht opgedroogde, druppel of aan een eventueel groeiende opwinding. Het begon, na een tweetal uren, wat te schemeren en alhoewel het nog altijd stikkend heet was, maakten veel mensen aanstalten de kruimels op te ruimen.
We waren daar geraakt met een door de krant geleende bestelwagen waarin plaats was voor ongeveer twaalf mensen. Samen met de meisjes telden wij zeven, zodat er ruim genoeg plaats was voor iedereen. Het afgesproken plan was hen huiswaarts te rijden, in het centrum van de stad, waar ze een bad zouden nemen en van kleren te veranderen, terwijl wij, in het hotel, hetzelfde zouden doen, om daarna, samen te gaan dansen op de muziek van een "Live Reggae" band. Wij beiden kropen achteraan in de wagen waar we een bank alleen voor onszelf veroverden. Onmiddellijk legde ze zich plat op haar buik neer, mij uitdagend aangrijnzend, terwijl ze mij verlokkend haar nog altijd praktisch ontbloot achterwerk (naar boven tillend), aan bood. Ik begreep meteen dat ze precies dáár gestreeld wilde worden terwijl we in het stadsverkeer reden. En eerlijk gezegd, ik heb haar daar wel een beetje gestreeld. Na een bepaalde tijd heb ik zelfs een beleefde vinger in haar uiterst nauw gatje kunnen wringen en hem daar, onverschillig, stil blijven houden. Tot we op onze bestemming arriveerden. Ze hield glimlachend haar ogen gesloten en mompelde niets nemeer. Blijkbaar was dat uitstekend voor haar (dat herinnert me aan een definitie, eens gehoord door mijn vrouw, een Sociale Assistente, wat eerder in deze blog beschreven, vanwege enkele opgepikte straatkinderen in een weeshuis, die deze daad forever noemden; jawel in het engels).
Ongelukkig genoeg, eens in het hotel werd ik overvallen door een verschrikkelijke buikpijn, waarschijnlijk veroorzaakt door het besmet eten op het strand, onmiddellijk gevolgd door een slappe afgang, wat me later belet heeft van de afgesproken uitstap gebruik te maken.
Een beetje later werd mijn vrouw, gedurende een vergadering van de mede-eigenaars van ons appartementsgebouw, verkozen als "Sub-Sindica" en besloot ik haar alle nodige support te verlenen door alle saaie karwijtjes op mijn rekening te nemen, zoals, lampen vervangen, elektrische en hydraulische herstellingen uit te voeren, de vuilnisbakken buiten te zetten, mijn handen in de stront te steken om de verstopte rioleringsbuizen te ontstoppen, vijfhonderd kilos zand van het balkon van het Penthouse te halen om het opgestapelde water daar een vrije afvoer te verlenen en de lift, uitgeschakeld door een kortsluiting veroorzaakt door het ingesijpelde water, terug in werking te stellen, de straten van voren en langs achteren van het gebouw voortdurend proper te vegen, de (somtijds) door de binnengedrongen regen onderstroomde liftkokers met een emmertje leeg te deppen (nooit meer dan duizend), prikkeldraad tegen de dieven aan te leggen, de deurknoppen en sloten te herstellen, inkopen van allerlei soorten reinigingsmiddelen, ladders, emmers, bouwmateriaal en dergelijke te bevorderen en ook, alle weekeinden de tuin op te knappen. Allemaal uit pure liefde en gratis. Zonder daar ooit één cent voor gekregen of gevraagd te hebben. En ook om mijn echtgenote bemind en gewaardeerd te maken onder de bevolking daar. Als verantwoordelijke, had ze, van de andere kant, ook geen enkel voordeel, financieel of economisch gezien, dus, we waren beiden, echte vrijwilligers (tussen haakjes hier, de Syndicus, die alleen maar het geld administreerde, heeft er later gebruik van gemaakt zie de weinige onkosten - om met de helft ervan te verdwijnen en dan nog een deel van de schuld op de rug van mijn vrouw te trachten te schuiven. Ne vuile dief en ne smeerlap, met een wit hemd. Het heeft me veel speeksel en veel nutteloze argumenten gekost om haar ervan te overtuigen die administratie te verlaten, tot ik het op een zekere dag niet meer uitgehouden heb en het haar resoluut verplicht heb, want ze plakte eraan zoals een vlieg. Daarna heeft ze de omvang van het verlies ontdekt en nog ne keer, zoals praktisch altijd, heeft ze mij, achteraf, gelijk moeten geven ).
Op één van die zaterdagen was ik terug in de tuin aan het scharrelen, niet alleen om hem proper te krijgen maar ook om de Kerstmis verlichting aan te brengen. Het tien jaar oud zoontje van een gescheiden vrouw (dochter van de vorige syndicus, die alle geld van het condominium, gedurende ettelijke jaren, voordat ik daar arriveerde, op zijn persoonlijke bankrekening had gedepositeerd om van de indexerende correctie te kunnen profiteren, somtijds oplopende tot twintig, vijftig en zelfs tachtig percent per maand en aan wie ik een publieke brief had gezonden, hem als "dief" bestempelend) die op het achtste verdiep woonde, had, in vroegere occasies, al verschillende keren met appelsienschellen naar mijn hoofd zitten mikken, maar was er nooit in geslaagd het doel te treffen. Op die bepaalde zaterdag was er waarschijnlijk een familie vergadering op hun terras en twee van haar broers hadden er niets beters op gevonden een wedstrijd aan te gaan (één ervan Burgemeester van een klein stadje in het binnenland van de Staat) om te zien wie er het eerst in slaagde ananasresten op mijn hoofd te spuwen. De eerste twee pogingen mislukten en ik keek zelfs niet op. De derde poging echter was helemaal en precies raak. Het spuug pletste op het middelpunt van mijn schedel uiteen. Ik werd ineens zo danig kwaad dat ik besloot die lafheid niet verder meer te dulden. Toen ik opkeek was er (natuurlijk) niemand te zien, maar ge kent dat, de nieuwsgierigheid wordt groter dan de angst. Ik bleef maar kijken, want ik wist dat diegene die het doel had getroffen het verder resultaat van zijn actie zou willen waarderen. Het duurde minder dan een minuut vooraleer zijn hoofd schuchter te voorschijn kwam loeren. Ik stuurde hem direct een uitgestoken middelvinger op. Zijn hoofd verdween en kwam, wat later, weer terug. Een nieuwe middelvinger. Een ander hoofd kwam er ook bij gluren. Een nog hardere en zelfs trillende middelvinger. Had ik het vooraf geweten, ik zou hier gestopt hebben, maar toen kwamen er nog tien andere hoofden te voorschijn. Zelfs vrouwenhoofden staken ertussen en ik daar maar: met mijn uitgestoken, trillende, middelvinger. Toen verdwenen ze allemaal. En ik besloot, gewraakt en gerust, terug mijn werk te hervatten. Het duurde amper drie minuten vooraleer ze, allen samen, de liftdeur uit tuimelden. Ze begonnen me dreigend te omringen en ik sprong lenig op een klein muurtje om, vanuit de hoogte, de toestand beter te kunnen ontleden. Het was een geschreeuw en een getier langs alle kanten. Buren staken benieuwd hun hoofden overal door de vensters en wilden weten hoe dát verder, allemaal zou aflopen. Doodsdreigingen stroomden door vele monden.
Hier is het interessant te verklaren dat mijn buren tot de zogenoemde "elite" van de bevolking behoren. Elke familie beschikte over verschillende meiden en chauffeurs. Mensen die zich zelden met zon soort aambras zouden willen bemoeien. Een bouwondernemer, een federale rechter, een federale volksvertegenwoordiger, een fabriekseigenaar, een bankdirecteur, advocaten en andere belangrijke leden van de gemeenschap. Daar was niets van te verwachten, dus.
Intussen had ik ook opgemerkt dat sommige van de uitgedaagde mensen vuurwapens onder hun broekriemen verborgen. Ik herinnerde me ineens dat het kerkhof hier vol ligt met helden en ook met onvervangbare mensen. Ik besloot mijn uitdagingen niet te herhalen en voor de tweede, of de derde, keer in mijn leven voelde ik me weeral een lafaard (een levende lafaard is eigenlijk toch nog beter dan een dode held, vindt ge niet?). Één of twee ervan zou ik, zonder wapens, wel kunnen overmeesteren, maar tien schreeuwende en gewapende zotten? Ik ben niet gevlucht en heb, schijnbaar kalm, maar zo wit als een bedlaken (beweerde mijn vrouw me daarna, terwijl ze al haar Santen aan het aanbidden was), mijn werk voort blijven zetten, tot ze allemaal, namurmelend en af en toe nog eens vloekend terugkerend, verdwenen zijn.
De vader, vijf minuten later, is dringend naar het hospitaal gevoerd geweest. Men verdacht eerst van een hartaanval, maar daarna bleek het dat een stuk ananas in zijn keelgat verstopt zat.
Jaja, ik zit er hier wat mee te lachen (met mijn eigen post's, bedoel ik), want zoals ge weet, peper in de ogen van de anderen, voor mij, is een colírio. Maar ik ben er ook soms niet goed van.
Enkele jaren geleden, ik herinner mij nu, heb ik me twee keer echt ontroerd in de loop van amper twee dagen. In het geheim natuurlijk, zonder dat iemand daar iets van heeft opgemerkt. Zoals ik gewoon was, alle avonden, na den elven en zelfs bijna dichter bij de twaalven, trok ik er vanonderuit, op mijn gemak, om rustig een pintje te gaan degusteren. Mijn stamcafé was toen de "Ilha Da Kosta", dicht bij de "Flamingo" (mijn eerdere café), aan het strand van Boa Viagem. De caipirinhas waren daar twee keren zó groot, maar ze kostten ook het dubbel. Zoals gewoonlijk kuste ik Lígia, mijn vrouw, goeden avond, vooraleer ik weg sloop, want ze vond het bijna altijd té laat om nog mee te gaan. Ten andere, sedert we onze pogingen waren begonnen kunstmatig kinderen te verwekken was dat ook haar uur geworden om zich af te zonderen aan een kant van ons bed, onder een zwakschijnend nachtlampje, de radio gesynchroniseerd op een katholieke uitzender, waar ze de paters en de priesters hoorde preken in het algemeen en zagen in het bijzonder, terwijl meerdere heilige liedjes werden afgespeeld en zij daar gebruik van maakte om, luidsmonds, te bidden. Tegelijkertijd, ik had het al verschillende keren opgemerkt, maar er nooit speciaal om gevraagd, zat ze, met een potlood, wat woorden op een kladblokje te krabbelen. Dat boekje was intussen al redelijk vol aan het geraken en door de nieuwsgierigheid gedwongen vroeg ik haar toch eens te lezen wat ze aan het opschrijven was, diene avond weeral bijna een complete bladzijde vol en ze sprak de namen uit van iedereen van mijn en haar eigen familie, onze vrienden en kennissen en zelfs mensen die ik niet kan uitstaan en aan wie ik nog de gelegenheid niet had gehad uit te leggen dat ze helemaal niet belangrijk zijn in mijn leven. Daarna kwamen er een hele hoop huldigingen aan Maria, de moeder van Jesus en op het laatst, een simpele wens: dat zij, Lígia, gezegen mocht worden, zoals zij, Maria, met een kind. Ge weet dat ik tijdens de rit naar en van het restaurant, het nooit ná kon laten naar al de benen, poepen en borsten van die tientallen hoeren op de straat te loeren, maar die avond, kreeg ik er plotseling wroeging van. Zone smeerlap, dienen ongelovige Rudo...
De dag daarna, een zondag, op mijn terugweg naar huis, nadat ik Lígia, samen met één van haar tientallen vriendinnen (allemaal ongeduldig in een rij aan het wachten om eindelijk toch eens uitverkozen te worden om samen met haar ne keer te mogen uitgaan), naar een modedefilé had gevoerd, werd mijn aandacht getrokken naar een groep van een twintigtal drummers, die midden in een straat luidruchtige, maar uiterst ritmische, muziek aan het produceren waren. Ik heb de auto geparkeerd en ben er blijven op staan kijken tot en met ze definitief stopten, anderhalf uur later. Weet ge wat er gebeurd is? Ik herinnerde mij hoe mijn vrouw zo vurig gebeden had, dia avond daarvóór, verlangend naar een kind en ik begon al die jongens en meisjes zo echt te bewonderen. Allemaal geconcentreerd en met totale inzet, bezig muziek uit de grond te stampen, een meer reële vorm van kunst. Zonder het ooit gestudeerd te hebben. Natuurlijk begaafd. Puur; vanuit hun hart. En het klonk zo verbijsterend goed. En mijn oren genoten er zo danig van. En hoe graag wilde ik zelf ook méé doen. En hoeveel jonge levens werden er op dat ogenblik niet gered door die meeslepende muziek? Hoeveel jonge levens die toch iets anders dan drugs, geweld en seks, belangrijk vonden. Hoeveel geluk! Nogmaals: weet ge wat er toen is gebeurd? De tranen zijn spontaan uit mijn ogen gaan rollen. Zonder dat ik het eigenlijk van plan was. Mijn kaken werden er kletsnat van. Het was niet tégen te houden. Toch moest ik rap mijn "compostuur" hernemen, want ik wist niet of er iemand mij, geniepig, aan het gade slaan was. De wind heeft voor een snelle opdroging gezorgd. En het heeft me deugd gedaan. Maar de indruk dat de echte "tsunami" nog moest gebeuren, wanneer ik mijn nieuwe afstammelingen op de aarde gebracht zal hebben, bleef me kwellen. En het zal dan minder voor hen zijn en méér voor mijn Rudo Júnior. En voor Lígia, die zo een prachtige strijd aan het voeren is. Wat een ongelooflijke proef! Dat doet me aan mijn eigen strijd denken. De strijd die Schatteman bedoelde en hij voegde er altijd, tussen zijn fijne en licht-scheve lippen aan toe, rustig over de muur leunend: Rudo: Laat geen enkele kans in uw leven ontsnappen. Het leven is kort. Profiteer er van, want elke kans die ge weg smijt, komt nooit ne meer terug.
Hij was een levenslange buur geweest van Nonkel Marcel, in Laarne. Een oude bakker, met nog enkele weinige, resterende, tanden in één hoek van zijn mond, waarmee ik alle dagen, over de muur heen, contact zocht, terwijl ik daar op vakantie was en gretig zijn raad en opmerkingen over het leven aanhoorde. Ik heb hem nooit zien schreien, diene moedige mens, die altijd scheef spotlachte naar iedereen, niettegenstaande zijn eigen verdriet, want, voor zover ik me kan herinneren was zijn vrouw gestorven van de kanker, één van zijn zonen had zelfmoord gepleegd en een andere was aan de drank verslaafd. Willy, zijn derde zoon, leeft nog altijd en zal me niet laten liegen.
Een paal in mijn leven. Een schat van een man. De vader waarvan ik droomde...
Een andere bijdrage van F., de meest geïnspireerde van de broers, over onze seksuele opvoeding, ipsis (c)liti(o)ris:
"bij mama: niets te rapen
op school: schunnnige opmerkingen, zegswijzen en gezegden.
poepen, was een werkwoord dat je niet kon vervoegen, je moest dat eens gedaan hebben enz, enz thuis: in de bureau van Fons: de aanwezigheid van de "medische encyclopedie van de vrouw" Winkler Prins.
prentjes ontdekken, kwas niet de eerste, want er waren onreine afdrukken van anderen op bepaalde beduimelde blaren. en in de lade, helemaal achteraan het carbonpapier en de type-bladen, lagen boekskes van naturisteneilanden zoals ile du Levant. die carbon-inkt gaat moeilijk van de vingers, u weze gewaarschuwd. Hilde had er veel kennis opgedaan, en wilde die ook kwijt. Ook testen, met echte proefkonijnen, eh G.je. Hilde en ik waren eens op elkaar gebotst bij deze ontdekkingstocht. Wa doede gij ier? En gij? En ik zag dat ze een bladzijde bekeek met een prent van David van Michelangelo in zijnen bloten. Kijk ne keer wat een klein pietje voor zo ne schone jongen. Kzeg: tis zekers nie van Rudo, want dat is gene schone Kwilde mijzelf wel daaraan spiegelen, maar da klein petietje was ook geen reklame. Weet ge dat ge daar veel kunt aan zien ? Watte? ofdatta ne goe vrijer is. Of peisde dat da alleen maar dient om te plassen. Zo zie, en ze tekende met haar wijsvinger een pisstraal. Ik grootmoedig, ne stylo, en voila, die stond daar nu echt te stroelen. Hilde toonde ook een ander boek met een prentje van Eva. Kijk, zei ze, zie je het verschil? En ik dacht van dat stroelen, en ik tekende verder met de inkpen spetterende strepen. We moeten de sleutels in het slot van de voordeur gehoord hebben, want we zijn gevlucht en hebben de boeken achter gelaten op het salontafelke bij de plastieken zetels. Dat is me zuur opgeripst: Op een dag moest ik van meester Snak naar voor komen. Hij toonde bedekt de bladzijde van David met de stroel. Kende gij dat? Is dat van u? Is dat uw handtekening? Ge zijt dus nen expert? Kheb veel vliegescheten geteld op het plafond eer ik kon antwoorden. Mijn zus heeft er ook aan meegeholpen. Ahja, dus de prent van Eva, dat is dus ook van uw hand. Jaaaaaaa Klap me nu niet van piessen of kben al bezig zie. De Fons stond grinnikend in het deurgat. op straat, in de clubjes: ohlala: gemengd amusement. dus docteurke spelen als Dr Spincemaille. liefst broek van tgat. De Fons zal dat in de gaten gahad hebben, en voelde zich geroepen om orde op zaken te stellen. Zaterdagnamiddag: doe allemaal verse kleren aan, we gaan op uitstap, een pedagogische uitstap, zou blijken. Wij allemaal in de auto, doodstil, niet wetend wat ons overkwam, wij op uitstap met de peeren. Het was wel al eens gebeurd dat we naar zee reden, meestal Nieuwpoort, langs Staden, Zarren, Esen, Diksmuide, Pervijze. Kadamkadam, op de macadam. Hij zette toen heel de triangel af langs het strand en verdween. Niemand getreurd, behalve toen iedereen dorst en honger kreeg, en de wind opstak, en wij achter een strandhutje zaten te wachten, tot het geronk van zijn auto naderde. Dan rap pissen, en naar huis. De peeren stopte nu wel zekers aan de statie, ter hoogte van Hotel St Georges. Volg me! Wij naar binnen, hij duidde een tafelke aan. Zet ulder. En uit de hoogte: wat drinkte? En hij stond al met een Rodenbach klaar, en zette die op de plaats aan het hoofdeinde die dus voor hem bestemd was. Rudo meidde die plaats naast hem, want dat kan pandoeringen opleveren, ik had al vlug een veilig plaatstke dat ik niet recht in zijn ogen moest kijken, G. ook. Hilde zette zich dan vrouwelijk naast hem, en Jootsen aan de andere kant. Wa drinkte? Niemand had dorst. Ne limonade. Ik ook. Ik ook. Ik ook. Er is ook cocacola, zoals ge op school soms krijgt als de camion komt uitdelen. Iedereen dus: nen coca Stilte. Zacht geslurp in de stilte. Loeren, tzijn er die al wa blozen. Theatraal staat de peeren recht, overschowt zijn kroost, kijkt indringend om oogcontact te vinden en drukt zijn vingertoppen gespreid op de tafel: Wa peisde: wat was er eerst in tkiekenpark: de kip of het ei. Algemeen gepeis. Tkiekenkot. We zien het zo voor ons. Kiekens en eiers... Blikken overal naartoe, beetje ontwijkend, niet naar de peren. Ehwel, wa peisde, we beginnen met den oudsten. We beginnen met den expert. Ikke, zo gewoon mogelijk, wijs zoals altijd, vanzelfsprekendheid zonder te moeten nadenken, niemand zal eraan gedacht hebben: het ei. D. keek al rap naar de peren, en zonder verpinken: het kieken. Rudo had al de helft van zijn short opgefrommeld Hilde scharte tussen haar benen G.jen zat aan zijn karma te peinzen om een uitweg te vinden, en zocht contact met een reddende engel. Jootsen had in één trek een vlieg doodgeklopt en zijn cola was al leeg. Lekte zijn lippen af, en hield een pufje Ehwel, zoals het ei uit het gat van een kieken komt, komen de kindjes uit..... Vul eens in: Hilde: uit de buik van mama Ik zag dat niet zitten, maar van dat gat ook niet. D. begon te blozen, er kwam net een chiqué madam binnen en hij keek benieuwd naar eur gat, Jootsen: uit het moederhuis, G.sen bad scheitgebeden tot zijn karma. Allez, ge weet nu vanwaar de kindjes komen. rechtstaan. We gaan naar huis. Wij bedenken: we weten wel hoe het eruit komt, maar hoe komt het erin. Een prangende vraag voor Hilde, ze mag weer in bed komen bij de jongens. Zij weet alles. Zelfs dat ne jongen ne stijven kan krijgen. Niemand wilde dat bekennen, maar in de klas kon dat gewoon soms niet te verbergen zijn, in de hoop dat de meester u niet onverwacht deed rechtstaan, of slechter nog, aan het bord riep. Hilde wist dat dus. Wijs. Voorgelicht wij beetje licht.
Rechtzetting ivm sexuele opvoeding: tvalt mij indat ik eens te rade ben gegaan bij Medard en bij tante Georgine. Hilde zei, dat zaad schiet. Zo van mijn vader die zei na het zien van weeral een manneke, khad beter in mijn broek gescheten. Medard wist het beter, de bevruchting. Zaad wordt bestoven of verstoven, kheb het niet goed verstaan, want ik leed dan al de ziekte van de Baetensens. En hij loodste mij mee naar de kweekserre, kdenk de corridor, die vol moederplanten stond. Hier moogt ge zekers niet lopen en springen, de moederplanten zijn onze toekomst van volgend seizoen. Tante Georgine en Medard waren er de hoeders. Neef en nichte, bevruchten was hun passie en levensdoel met schapulierkes aan hun onderlijvekelees niet ondergoed, godvruchtig schietgebeden prevelend bij het handje meehelpen aan de goddelijke voorzienigheid. Kijk, de moederplant heeft mannelijke én vrouwelijke bloemkes. Ge pakt een manneke en bevrucht het meiske. Zo gaat dat. Het manneke kan meerder vrouwkes bevruchten/bestuiven dus. D. had dat genoegzaam gade geslagen, trad in dienst bij Jaques Feys die geen begonia's maar tomaten kweekte. Twas tijd voor de bevruchting. D. kwam eens thuis en zei mama, ge moet nekeer orten, kheb een hele serre bevrucht. Twas waar, ge kondt het nog zien aan zijn korte broek, ze hing vol zaad. Die stond er zelfs stijf van. En als beloning had hij een hele bak tomaten gekregen, die hij zelf bestoven had, ik heb nooit zo een lekkere zoete tomaten gegeten. dank u daarvoor D.."
Mijn broer deelt me mee dat hij de waarheid betwijfelt over de episode van de travestieten/bandieten die ik, enkele dagen geleden, heb gepost. Oké, in dat geval bied ik hem een tweede versie aan, voor nieuwe evaluatie:
Zoals ik elke avond gewoon was, rond den elven, reed ik naar de "Flamingo", mijn toen verste stamcafé, juist vóór het strand en drie km weg van waar ik woon, om daar mijn dagelijkse portie bier en caipirinhas in te zwelgen terwijl ik serieus over de zin van het leven pieker, een videotape van de verlopen dag, op het scherm aan de binnenkant van mijn voorhoofd, laat afspelen en beslis wat ik s anderendaags allemaal NIET zal verrichten. Terwijl ik er mij dromend naar toe wendde besloot ik ook de evenwijdig bestaande straat eens af te rijden, altijd vol gepropt met, somtijds honderden, jonge vrouwkes die altijd persé hun schoonste kant willen tonen en daarna bewijzen hoe rap ze een man kunnen doen kreunen zonder hem pijn te doen. Wie weet bevond er zich geen fotogenieke tussen hen die me, voor een appel en een ei, in de auto, zonder seks, een foto van haar borsten zou toestaan, zodat ik daarna, met behulp van de e-mail, mijn broer G. in België, ervan zou kunnen overtuigen hoe heerlijk het leven hier wel is. Gewoonweg om hem wat jaloers te maken en in zijn hoofd te prenten dat sterven, na alleen maar met drie vrouwen genaaid te hebben, helemaal geen voordeel is. En inderdaad, daar stond er één, mij uitnodigend aanlokkend. Een lichtbruin figuurtje in een microrokje, een achteruit pruilend, goed gevormd achterwerk, schone rechte en lange benen, een sympathiek aangezichtje, niet al te grote maar toch opmerkbare tieten, enfin, iets juist gepasts voor de bedoeling. Doordat ik er al te ver weg van was gereden besloot ik de eerste straat rechts in te slaan, een tweehonderdtal meters de tegenoverstelde richting in te rijden en dan terug te keren. Ik stopte naast haar zijde. Ze was alleen, alhoewel er in de buurt nog een vijftal andere schepsels aanwezig waren. Van sommige kreeg ik echter de indruk dat het travestieten waren. Ik draaide de ruit naar beneden en vroeg haar, zonder blinken noch blozen en voor alle zekerheid, zijde gij "macho ou femea?". Ewel, wat denkte misschien? Een meiske natuurlijk. Moet ik het bewijzen? Neenee, 't is goed, allez, maar 't is 't volgende, ik wil alleen maar een foto trekken van uw tieten. Ik wil gene seks. Verstoade mij? Alleen maar een foto. Oké, das uitstekend. En hoeveel wilde dan voor alleen maar dadde? Vijf real. Oh, das een akkoord, das juist wa t dak 'k wilde betalen voor ene, simpele, foto. Oké, stap dan maar in. Intussen kwam één van die andere madammekes op ons af huppelen, maar ik versnelde de auto. Twee kan ik niet zo goed controleren, vond ik. Als ge wilt, is ze bereid ook méé te gaan, suggereerde ze. Neenee, laat maar. Ten andere, zei ik, er zitten er hier te veel travestieten tussen en ik merk niet altijd goed het verschil op. Met dat, begon ik naar de ene en de andere te wijzen om te vragen, wie en wie niet, er een meiske was. En ze antwoordde zonder aarzelen. Terwijl ze nog op straat had gestaan had ik ze min of meer klein van gestalte gevonden, maar eens in de auto, vond ik ze nogal groot. Plaats innemend. En de onrust kwam terug. Ge zijt toch wel een meiske, hé? En meerderjarig? Ze zweerde terug van wel en weeral geloofde ik het. Ewel, goed, dan gaan we hier wat verder in een donker hoekje stoppen en dan ga ik een fotootje trekken van uw tieten. Goed zo. Heel goed. Oké. Maar allez, 't is t volgende hé, ik moet het eerlijk bekennen, hé, k bennekik ook ne travestiet eigenlijk hé, maar kom, das toch allemaal t zelfde, hé? Neetje, neeneetje, bijlange niet, 't is iets helemaal anders en 't is goe da ge me van tevoren verwittigd hebt, kon ik er uit krijgen. Ik zal u 't beloofde geld geven, maar ik wil zelfs gene foto niemeer en ik zal u ook nog terug rijden naar de plaats waar ik u op gepikt heb. Oké, goed en voort waren we, terug den toer makend. Dichter aankomend begon ik me echter ongerust te maken. En moesten ze trachten mij te overvallen? Ik besloot haar enkele straatblokken eerder af te zetten. Maar nee, ze vond het te verre. Hier? Neenee, nóg te ver. Hier? Allez manneke, zet me maar af waar gij mij opgepikt hebt, hé! En rap hé, vooraleer ik me kwaad maak. Voor alle zekerheid besloot ik een blok verder te rijden dan wáár zij (?) het mij aanduidde. Maar haar onmiddellijke reactie had ik niet verwacht. Op het juiste moment dat we haar vriendinnen voorbij passeerden greep ze naar de sleutels in het contact, draaide de motor af en smeet de sleutels uit het venster. Een ogenblik later was de auto omringd door vier andere travestieten. De rest weet ge al.
Op mijn camera was er alleen maar één foto, van mijn vrouw, terwijl engels aan het studeren. De volgende dagen heb ik me allerlei kranten aangeschaft om uit te pluizen of mijn camera er niet te koop ín stond. Zulke mensen zullen waarschijnlijk nu nog aan het zoeken zijn wáár juist de film er uit moet gepeuterd worden. Oké, 't is goed, ik koop hem terug voor de prijs van een gewoon filmapparaat.
Maar neetje, ik heb niets gevonden. En ik heb me op den duur nen nieuwen moeten aanschaffen. Voor alle zekerheid en gemak, van hetzelfde merk en model. Nodig om in België, gedurende mijn volgend verblijf daar, fotos te trekken van de hoertjes achter de gordijnen van de cafés in Gent en in Oostende. Tien afbetalingen. De woekeraars.
Er bestaan veel mensen in een leven die nooit belangrijk zijn geweest, maar die toch, af en toe en onwillekeurig, terug opduiken in iemand's herinneringen. Een typisch voorbeeld daarvan is Louís, onze beenhouwer (beenkapper?), van de Roeselaarsche Steenweg, hoofdstraat van de gemeente Rumbeke, centrum van West-Vlaanderen. Ik heb er altijd op gelet dat hij zijn beroep niet had gemist: zijn haakneus liet mij niet liegen. Iedere nieuwe winkel werd toen officieel geopend met de naam "patisserie" vooraan, terwijl hij, ik weet niet waarom, verkoos "been-kapper" te blijven. Hoeveel keren heb ik daar gene halve kilo vers (bij manier van spreken) gekapt moeten gaan halen, op speciale aanvraag van Mama? En iedere keer wilde hij weten hoe 't met ons "moeke" ging en hoe ons jongste broertje G.je het stelde (J. zwom toen nog in de klootzak van Fons), vanachter zijne toonbank, waarboven hij alleen op 't nippertje, met zijn neus, te voorschijn kwam om naar mij te kunnen loeren (immer met diezelfde grijze stofjas gekleed), zoals ik ook tenandere, zodat we een neus-en oog gesprek voerden, terwijl hij gretig zijn hand achter zijn rug liet verdwijnen, waar hij heftig aan zijn kruis schartte (dat kon ik vast stellen dóór de glazen ruit van zijn lege toonbank), terwijl hij daarna geniepig aan zijn middelvinger rook, vooraleer het stuk vlees (met méér witte dan rode plekken in) in zijn handbediend molentje te persen, toevallig ook met diene zelfde middelvinger, om het gekapt langs de andere kant van het machientje eruit te doen walgen. Iedere keer dat ik dan antwoordde dat Mama hem de "beste groetjes" had gezonden kreeg ik, als bonus, een blokje kaas van het merk "de koe die glimlacht" en elke keer als ik dan thuis arriveerde, vroeg Mama, op haar beurt, het ei uit mijn gat, langs haar neus weg om, terwijl ze er aandachtig in peuterde en dan diep bloosde, tot hij besloot niet meer op ons te wachten en zelf zijn kiekebenen in onze Spanjestraat, bijna dagelijks, te komen aanbieden, op zijn versleten brommer die hij, mits lange aanloop, zelf in gang moest duwen, benieuwd dat hij was na te gaan hoe het met zijn lievelingklant ging. Eigenaardig, weete gij dat ik zijn eigen vrouw nooit heb gezien? Die zal wel misschien in één van die pakskes "gekapt" vermengd zijn geweest...
Over ons G.je gesproken, ik zou hem durven aanraden eens zijn stamboom ná te zien en zelfs eens bij de notaris binnen te springen om er zeker van te zijn dat hij niet op de erfenis van Loietje staat. Dat zou ook volledig verklaren waarom hij zichzelf zo'n beetje zoals een halve jood voelt, die liever geboren was geweest bij de Spincemaillie's (onze huisdokter toen, in de Spanjestraat). Ze zitten namelijk beiden (joden en dokters), altijd dichter bij het vlees, hebben geen enkele schrik van bloed (zolang het hun eigen niet is), behandelen, over 't algemeen, ne hele hoop kiekenborsten, verkiezen gekaptballekes boven speelballekes, hebben meestal meer kinderen bij de buren dan bij henzelf thuis (zoals de uilen), zijn niet weg te slaan van een baardje en een hoge hoed, doen niets liever's dan hun eigenaardige voorwerpen in 't gat te steken van de Araben in het algemeen en de Palestijnen in het bijzonder, zijn eraan gewend te voldoen wat hen bevolen is geweest, met name, "gaat en vermenigvuldigt u" (niet alleen thuis, maar overal waar er een gewillige spleet ter beschikking staat), terwijl ze, als eigenaars van praktisch alle communicatiemiddelen in de wereld, homoseksuelen benoemen op de belangrijkste posten, die er speciaal moeten voor zorgen zoveel mogelijk niet-joden te overtuigen tot hun kreng wereldje toe te treden, om zo hun eigen ras rapper te doen groeien, in vergeljking met alle andere rassen samen, wat de totale overheersing, in de toekomst, met absoluute zekerheid, zal bevorderen, tenware ze vroegtijdig met hun atoombommekes beginnen te spelen, want de bestaande zijn al dicht bij hun geldigheiddatum aan het geraken...
Hij bij de Spincemaillie's en F. bij de Goedgeluk's, om zo, zoals eerder eens vermeld, dichter bij de blote borsten te kunnen geraken van Anne-Marie die voor hem wekelijks (alle zaterdagen) en met een beleefde Mona-Lisa-glimlach om haar mond, aan de ruit van hun badkamer (juist vóór de onze gelegen) verscheen, zich zedig van haar soutien ontdoend, terwijl F. haar heimelijk bespiedde, zoals een geniepige voyeur, daarvoor de verrekijker (die hij uit Fons's zijn bureau had gevist), aanwendend om daar, op de rand van het bad, maar toch wat gebukt, meerdere kwartieren te blijven haperen en vast te stellen dat ze, ondanks haar prille leeftijd, toch al indrukwekkende en voorruitpriemende borsten bezat, die ze op en neer liet wippen, naargelang zij zich aan het afdrogen was, vooral aan haar achterkant, de voorkant volledig prijsgevend aan het zicht van de Van Leuven's, terwijl hij, F. natuurlijk, gulzig zijn eigen geslachtsdelen betastte, onverlet van de details die hij niet helemaal goed kon onderscheiden, ondermeer omdat zijn hand zó verschrikkelijk beefde, terwijl D., ondertussen, onweerstaanbaar aangetrokken, naar zijn Chirovergadering peddelde.
Terugkerend naar onze onschuldige Joden, dat doet mij denken aan de moedige en strijdlustige Vice-president van Brazilië, José Alencar (praktisch tien jaar met een kanker in zijn buik aan het kampen), die eens, gedurende een interview met een Joodse journalist (Boris Casoy) een absoluut realistische suggestie heeft verstrekt op het moment dat hij gevraagd werd zijn opinie uit te drukken over de eventuele oplossing van het eeuwenoud probleem tussen de Arabieren en de Joden, dat hoogst waarschijnlijk naar de vernietiging van de gehele mensheid zal streven in een dichtbije toekomst en waar wij, gewone stervelingen, niets mee te maken hebben, maar er wel het slachtoffer van zullen zijn:
"Het wordt algemeen aanvaard dat de Joden, die niet in Israël wonen, uiterst intelligent zijn en over zeker en vast de helft van alle bestaande rijkdommen beschikken, tussen geld, eigendommen, banken, fabrieken, grondstoffen en goud- en diamantmijnen, enzovoort, terwijl, van de andere kant, de domste koppen naar Israël zijn uitgeweken om daar voortdurend hun buren uit te dagen en te blijven pesten, niet begrijpend dat ze volledig omringd zijn door vijanden en bovendien ook over een glazen dak beschikken. Waarom, dus, niet alle rijke joden overtuigen slechts één percent van hun rijkdom af te staan en met het opgeleverde fortuin de Staat van Texas af te kopen van de centrale regering van de Verenigde Staten (zoals zijzelf ook hebben gedaan met Alasca) en daar hun splinternieuw vaderland op te richten, omringd door eeuwenoude vrienden en sympathieke mensen. Met de huidige wetenschap, van de andere kant, is het helemaal niet moeilijk alle bestaande huizen, boerderijen, gebouwen, tempels, synagogen en andere heilige plaatsen, zoals de klaagmuur en zelfs hun atoombommen, over te hevelen naar Texas, waar ze dan eindelijk in vrede zouden kunnen bestaan en van het leven profiteren, zodat de gehele mensheid hen eeuwig dankbaar zal zijn een punt te hebben gezet achter het gevaar van de volledige vernietiging van ons klein en zo kwetsbaar planeetje"
Uitstekend idee, vond ik, waarmee zelfs de reporter helemaal niets kon tegenin brengen.
Verontschuldiging had ik ook moeten gevraagd hebben aan een boerin van Oekene, dicht bij Rumbeke, in België dus, toen ik, als tiener nog, al mijn creativiteit moest aanwenden om de opdracht te vervullen van moeke, bij het kwijt geraken van twee volgepropte bakken vuilnis, resultaat van twee weken huishouden, die ze, zoals gewoonlijk, tijdig had vergeten buiten te zetten. Ik slaagde erin ze in de koffer van onze auto te wringen en weg was ik, straat in, straat uit, dorp in, dorp uit, traag rijdend om spiedend een geschikte plaats te vinden waar ik geniepig onze hevig stinkende afval zou kunnen kwijt geraken, zonder dat iemand daar op lette, vooral de politie niet, of beter, de commissaris die in onze straat woonde en die voortdurend op de loer zat om er een lid van de familie "Van Leuven" op te betrappen eender welke overschrijding van de wet te begaan, wat niet zodanig gemakkelijk was en daarom trachtte ik er zo onschuldig als mogelijk uit te zien, zelfs onnozel, wat minder moeilijk is, maar het is eigenaardig, want juist dán blijkt iedereen méér op mij te letten, die valsschaards, tot ik een onbewoond veldbaantje met ronde keistenen in reed en daar vijftig meter verder, twee lege, ronde bakken wist te onderscheiden, onvoorzichtig scheef gedepositeerd naast een grachtje, precies gepast in grootte en omvang voor het doel en ik besloot er dicht bij te stoppen, omdat ik die gelegenheid absoluut niet wilde missen en zelfs niet rond ne meer wilde gluren om na te gaan of er iemand mij aan het bespieden was en ik, blij met het gelukkig toeval, onmiddellijk besloot de inhoud van de eerste bak van eigenaar te doen veranderen, tot ik opeens uit mijn toestand van "verdachte mensch" werd wakker geschud door het geschreeuw van een schelle vrouwenstem: "Allez, allez, wazijdegij daaraan 't doene, gijne vuile smeerlap, stopt daarmee, verdimme; en directééé!!", maar ik deed alsof ik niets had gehoord, terwijl ik toch langs mijn neus weg om opmerkte dat het zich om een weelderige boerin betrof met een fel vooruit priemende boezem die met grote treden en armzwaaiend, zoals de wieken van een molen, naar mij toe beende, halverwege een aardepad van ongeveer honderd meter lang, dat van de boerderij naar de baan leidde en waar ze zeker al op weg was om haar lege vuilnisbakken te gaan ophalen, toen ze mij met argwaan had zien stoppen en haar stappen nerveus had óp gedreven om mij nog juist bij mijnen nek te kunnen grijpen, iets waar ik absoluut niet naar verlangde en besloot ongedeerd maar met opbruisende haast ook de tweede bak rap te ledigen, in plaats van de eerste te hervullen en plots begreep dat de vuilniswagen daar juist gepasseerd moest geweest zijn, toen ik daar aan kwam en ik me nu beter rap weg moest haasten en daarom, zonder blozen, achter het stuur van de auto kroop terwijl ze het zware gietijzeren boerderijhek met wat moeite open zwierde, want het liep niet op wielekes natuurlijk en ze nogmaals heftig zwaaiend en tierend beval dat ik moest stoppen en terugkeren, want dat ze de politie ging roepen en toen ik de bocht indraaide, wat verder, haar juist nog zag de zware, overbelaste bakken, die dreigden omver te vallen, de richting van het hekken ín, te sleuren, want het was streng verboden de vuilnis té vroeg buiten te zetten en in overweging genomen dat de volgende retour van de vuilniskar, zeker en vast, maar binnen een week of zo zou gebeuren, ze peinzend en met diepe rimpels in haar voorhoofd, in overweging nam zich dringend twee nieuwe afvalbakken aan te schaffen, want het zou er zeker allemaal niet meer bij kunnen...
Terugkerend naar Recife, enkele maanden geleden, waren we (vrouw, dochter en ik), in mijn goede-oude stamcafé verzeild geraakt, gezellig aan het babbelen over koetjes en kalfjes, toen er ineens een troep straatjongens en meisjes op dook om vlug, vooraleer de uitbater hen met een dreigende vinger weg wees, een aalmoes af te dwingen. Het dienstertje commentaarde daarna dat hun moeders zich met wat meer verantwoordelijkheid zouden moeten gedragen vooraleer ze, altijd zo bereidwillig, met de ene of de andere gereed staande schede-indringer, nieuwe wezens, op de lopende band, aan het scheppen waren. Waarom werden ze niet verplicht anticonceptionele pillen te gebruiken om kinderen te vermijden? De pil, of zelfs capootjes, die de regering toch gratis daarvoor úitdeelde om zo te verhinderen dat de minder begunstigde lagen van de bevolking zich zo onverantwoordelijk bleven uitbreiden. En mijn vrouw maar positief knikken en instemmen tot er vanuit een andere hoek van de café ineens een, mannelijke, schelle, stem opdook, die beweerde dat niet alleen die vrouwen, maar ook de mannen schuldig waren aan de hedendaagse overstroming van onbedoelde en zelfs ongewenste kinderen...
Bon, ik had nog niets gezegd, maar vond het toch onbeleefd dat diene mens tussenin kwam in een gesprek dat hem niet aanging, maar ik kon me, me een beetje ongemakkelijk voelend, toch inhouden om geen verwarring te stichten. Hij besloot echter verder uit te wijden en beweerde dat de regering het opereren van de mannen veel méér zou moeten verkiezen en misschien zelfs moeten verplichten, om te vermijden dat ze hier en daar, maar bijna alle dagen, rond vogelden in de goot, in het ongeruit, op de veldweg, aan het strand, in het kreupelhout, op het dak en verder overal waar men daar niets van die dingen verwacht, dronken of niet, onder de invloed van drugs of niet, of zelfs helemaal nuchter en uit pure verveling en omdat ze toch niets anders te doen hadden vandaag en omdat het, puntje bij paaltje gezien, bovendien ook nog zo erg lekker was..
Hij noemde de operatie bij de naam: Vasectomie. Beide vrouwen knikten uitbundig en onmiddellijk: jaja, dat is de beste oplossing. De vrouwen zien veel te veel af van de pil en waarom die taak niet over laten aan de mannen. t Is maar een klein operatietje en het kost praktisch niets, enz... en de man, uiterst blij met het ontvang van zijn vergulde raad, vond zich aangemoedigd zijne thesis met nog met meer enthousiasme te verdedigen. Ik zelf begon opeens vast te stellen dat ik me in de minderheid bevond en nog niets had uitgevoerd om de reden en de zin terug op de juiste plaats te zetten... jamaar, jamaar.. keerde ik mij om naar Lígia: vasectomie is een straat van éénrichtingsverkeer, weete dat? Wie er mee begint kan er niet meer van terug.. Ewel en wat dan nog?.. kwam de man er weer tussen, van langs achteren op duikend... Ik wendde me, hem verwaarlozend, naar het dienstertje toe en beweerde met alle letters: Weete gij wel dat uwe man, moest hij vasectomie doen, hij binnen een paar maanden maar eiertjes zal hebben, laat zeggen de grootte van die van een duif? Is het dat ge wilt? Een verminkte man? Weete gij dat hij, in plaats van een stier, een os zal worden? Of, in plaats van een haan, een kieken? Wiste gij dat?, braakte ik dreigend. Ze bleek wel een beetje aangetast te zijn door deze technische en zelfs wetenschappelijke argumenten, want ze begon zich voor te stellen wat er van haar man zou overblijven... een klein onopmerkzaam lulletje, vooral nadat hij een koud stortbad zou genomen hebben; een kinderprulletje dat met moeite in attentie ging staan, terwijl ze, thuis, al toen dagen in hare bloten rond liep om hem op te winden... enz... Enfin, ze begon in te zien dat het misschien toch de moeite niet waard was. Maar diene vent daar, met zijn fijn stemmetje, was niet bereid het op te geven en bleef maar nieuwe argumentaties uit zijn toverhoed halen en me kwellen met die operaties waar er geen terugkeer voor bestaat, terwijl ik al een klein fortuin had verspeeld om mijn vrouw toch maar zwanger te doen krijgen en hij daarvoor helemaal geen compassie voelde. Ik keerde mij dus toch maar om naar hem en vroeg nogmaals duidelijk, maar nu direct aan hem: wiste gij dat een gecastreerde stier ineens een tamme os wordt? Dat een gecastreerde haan in een piepend kieken wordt omgetoverd? Wiste gij dadde allemaal wel? Neetje, dat wist ik helemaal niet... maar wiste gij dat ik een vasectomie heb ondergaan, verleden maand? Neenee, dat wist ik ook helemaal niet, maar waarom hebt ge me dat niet eerder gezegd?? Met dat beende hij woedend naar het WC en zag ik me verplicht mijn zaken, zonder verdere tijdverspilling, op te ruimen, de rekening in één twee drie te betalen en weg te wezen vooraleer hij terug kwam met zijn pistool in zijn handen, om me te bewijzen dat hij nog altijd een mannelijk wezen was, niettegenstaande zijn fijn stemmetje...
Ik heb hem nooit meer terug gezien, dat kieken. Gelukkig, want ik zou hem eigenlijk om verontschuldiging moeten gevraagd hebben.
F. nog ne keer, ipsis litiris, over zijn vierde studiejaar in de Broederschool van Roeselare
4de studiejaar
bij meester Benoit Vercruysse. Hij woonde nog in bij zijn moeder op het kerkplein te Rumbeke, naast café Tschaak. Zij hield er een winkel in herenhemden en hoeden en plastrons, voor de mannen met stijl en présence. Zoals haar zoon zelf en de Fons vaneigens.
hij had er eens commerce willen doen met zijn popeline-hemden die hij uit China importeerde dank zij de tussenkomst van zijn schoonbroer Urbain Vandecapelle, bijgenaamd nonkel bing.
Meester Vercruysse, daar was iets aan, toen nog nog niet beseffende wat precies, wie weet het wel? Hij was musikaal begaafd maar ook meester Snak (Lievens Raymond) onder de instrumentale leiding van broeder kok.
Ik heb daar enkele stoten meegemaakt dat jaar.
Een zwarte Chevrolet styleline split-windows sedan de luxe met witte flanken op de banden, veerde op de kasseien van de Mandellaan, vol geladen met kinderkopkes die wij zagen glunderen achter de achterruit. Was dat de eerste versie van De LIJN? Wij met de velo, zigzaggend op de aarden berm naast de kasseikopkes. Des zomers als mul zand, en moeilijk recht te blijven, des winters den enen plas na de anderen. Op de straatstenen rijden? met van die superhard opgeblazen banden? Liever slappe banden dan. Want ik weet van mezelf en D. dat we van onze zate wipten met onze doedelzak op de buize.
En dat de kader van D. zijne velo gebroken was, van tzal wel van op de borduren op en af te rijden zijn zeker? Vroeg de Fons op school bij zijn laattijdige aankomst te voet met de velo als een crosser rond zijn nek. Vantezelfs zekers? Vantzelfs al metnekeer.
Nog een geluk twas een soort meiskesvelo dat de Fons had afgekocht voor een appel en een ei, van een ouder van zijn klas. Dus niets aan de marbels, of toch, er waren er enkele bij de valpartij uit gegleden, en hij vond ze van danige ontratie niet terug. Vantzelfs? Vlam, toppeire! Zet u op uw knieën, en steek de velo in de lucht dat iedreen kan zien hoe een velokader kan breken vantzelfs.
En ik stond stillekes in de rij van meester Vercruysse. Met een snotkeise, Kpeisdige in mijn eigen, ik ga vanavond met D. zijne velo te voet naar huis. De mijne staat toch plat.
De zwarte Chevrolet Styleline met de white tires gleed tussen de pareeën van de oprit in de Lange Meire 38 te Laarne. Elke vakantie werd de auto volgeladen, ook met nafte, en schoven er zes kinders op de achterbank, telden onderweg de vreemde nummerplaten, en noemden automerken, en schoven bezweet en vol blauwe plekken van het stiekem knijpen in elkanders billen, zonder te gillen, terug uit de achterbank. De buren zeiden: ze blijven daar maar uitkomen, uit die auto.
Vader Georges, dus pépé, keek sip, tanta Georgine bezorgd, mijn meter Elisa Bauwens begerig want zij kon geen kinders krijgen, en was getuige van het wonder dat Fons met Irène geschapen had. Tante Denise keek achterdochtig en begon het ei uit iemand zijn gat te vragen, en nonkel Marcel sprong alover de capeau om zijn zuster, dag Ireineken, aan zijn kort bovenlijf te drukken. Fons trok aan zijn Schimmelpenninck, en blies blauwe kringetjes.
De kinders wreven hun gekreukelde korte broek in de plooi, en Hilde trok haar kort rokske weer naar beneden. Meteen sprongen ze alle kanten uit. Ze waren meteen al verdwenen. Pepé wist niet wat hem overkwam, en mama wreef over heel haar lijf van de kou. De vogels in het ronde verdwenen ook, en stopten hun gezang.
Waar zijn ze? Mama zat al met haar knieeën tegen de buisstoof, Fons had een pijp opgestoken en deed aan supervisie. F. zat al in de corridor bij Annie, Hilde stond ergens niets te doen, D. zat in de volière, want hij had een badmintonpluimke zien liggen, Rudo stond te pissen over de rand van een waterput, G. keek ernaar, probeerde alsnog hetzefde maar piste op zijn schoenen, J. zat te wiebelen in zijn hobbelpaard.
Maar het scenario was wel om het kwartier anders, niemand kon hen volgen. Er moest haast een sirène aan te pas komen, voor de verzameling op het appel. Broeken gescheurd, de kousen op de hielen, een trui uitgerafeld, vingers om zekers niet af te likken, getuigen van een halve peer, een stuk rabarber, en zwarte kersen. Iedereen zijn handen en smoel wassen in het witte marmeren wasbekken in de keuken. F.: begin maar en telkens: de volgende! Handen tonen, voor ge binnenkomt aan tafel. De regel dient als waarschuwing. De stapel gebreedde boterhammen was als de wind verzwonden. En twas rootse schuiven aan het vertrek met het gat in de plank, met gazettepapier en in vier gescheurde telofoonboekbladen als accessoire.
D. kwam binnen, al tchiepen, duwde nog wat harder in zijn ogen dat de zwarte tranen eruit piesten, compassie weird, broek gescheurd, en zijn been bloedde: hij had in de goot tussen de serres gelopen om er het tennisballeke te halen, en hij had het stuk ruit mee dat aan zijn broek was blijven haperen.
Tennis tussen twee vuren, met Hilde in het midden, om het spel te onderbreken, waardoor hoge en vantijd harde opslagen in de ruiten van de serres belandden. We waren nog geen uur op het domein. En twas al een slagveld.
Terwijl we toch over Amerikanen bezig zijn, mijn broer had gelijk toen hij de altijd terugkerende aanwezigheid van gay's in de TV en verder alle communicatiemiddelen, had opgemerkt. Het is een ware pest. Ik begin te vermoeden (ben er nu zeker van) dat de eigenaars en de directeurs van de bedrijven in de amusementswereld, allemaal, allesbehalve, Palestijnen zijn. Christus had bevolen: "Gaat en vermenigvuldigt u". Maar daar bedoelde hij zijn eigen landgenoten(?) mee en niet ons, de gewone, onbelangrijke, wezens, allemaal zondaars, zonder uitzondering, zoals alle Vlamingen, met de bedoeling zo de gehele wereld te kunnen onderdrukken. Ge kunt dus gemakkelijk vast stellen dat zij ons ervan willen overtuigen dat "gay" zijn in de mode is, om zo te vermijden dat we onszelf ook vermenigvuldigen, terwijl hun eigen moeders zelden minder dan tien kinderen baren. t Is ongelooflijk, hun aandringen op dat gebied. Op den duur zou ne mens beginnen vinden dat hij, een hetero, een historische uitzondering is. Een dinosaurus in de wereld van de "potters".
Volledig van onderwerp veranderend en zoals eerder al eens vermeld, het schijnt dat de (het?) "gen" van de intelligentie van de kinderen van de moeder komt. Ik ben daar niet helemaal zeker van, maar die van ons moet toch van iemand geërfd geweest zijn: dus één punt voor Mama (die van ons "vake" komt helemaal niet in aanmerking, want hij is vierkant gebuisd geweest, zelfs in zijn toegangsexamens voor straat- en café psychologie en ik laat hem toe, democratisch, vanuit de hel, zijn hevig protest te laten horen - hoor ik iets?). 't Is wel waar dat niet iedereen van de broers en zuster hun volledig deel hebben veroverd, maar er is toch méér aanwezig (gemiddeld) dan verwacht zou kunnen worden. Ikzelf vind dat ik recht had op wat méér, maar kom, ik zal niet klagen. De rest heb ik, gelukkig genoeg, kunnen compenseren met mijn onweerstaanbare lichamelijke en geestelijke aantrekkingskracht, vooral gedurende mijn eerste twee leefjaren, toen ik nog gene plastieken bril nodig had, met dikke glazen, om mijn scheel oog in de correcte richting te wringen, wat overigens geen resultaat heeft opgeleverd en integendeel, het gezicht van beide ogen heeft verwoest. Daardoor en van de andere kant, ben ik wel wat voorzichtiger geworden, de laatste jaren. Ik voel me, iedere keer dat ik niet bezig ben mijn eigen moreel op te pompen met een glas bier, net als een in een hoek gedreven prooi. Gereed om verscheurd te worden door het noodlot. Of door die "wrede beesten", zoals mijn broer het uitdrukt.
In verband met dit, vroeger werden de natuurdocumentaires gefilmd door vredeliefhebbende, meestal Europese, amateurs. Nu worden ze vooral gemaakt en betaald door Amerikaanse uitbuiters, nooit van Palestijnse afkomst, die er niets beters op vinden dan de vooraf gevangen, onschuldige, prooien, in de omgeving te gooien van de hongerige vleesverscheurende beesten, om dan geboeid de gevolgen gade te kunnen blijven slaan en tezelfdertijd, voor gemakkelijk geld, aan de ongewaarschuwde kleine (en grote) kindjes, te tonen hoe ze later zelf levend zullen verslonden worden.
Lekker hé?
PS: ik weet niet of het mijnen indruk is, maar 't stinkt hier in ene keer zovele...