Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    17-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.A rose is a rose is a rose...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ontluikende rozen

     

    Het was lente en de klare dag

    herboren in de krokusrode morgen

    verjoeg met aangenaam gevoel

    de bijtende kou.

    Voor het aanbreken van de dag

    was het weer al te streng geweest

    voorbode van de warmte van de dag.

    Ik slenterde door de besproeide tuinen

    over de haakse paden, begerig

    naar het genot van het volle daglicht.

    Hier hing de rijp gestold

    aan de gebogen grashalmen

    en prijkte op de kronen van de groenten,

    daar speelden ovale druppels

    op de brede koolblaren.

    Hier vergenoegden zich bedauwde rozenperken

    zoals men die vindt in Paestum

    in de opkomst van een nieuwe dageraad.

    Daar glansde her en der een parel

    op de berijpte struiken die verdween

    bij het eerste gloren van de dag.

    Was het nu de dageraad

    die uit de rozen zijn roze tint putte

    of verleende het rijzende daglicht

    hen die en zo hun kleur.

    De dauw is eender en de kleur

    de morgen maakt ze gelijk

    want Venus is de ene Godin

    van de Morgenster en de roos.

    Wellicht is ook hun geur eender

    maar de ene waait uiteen hoog in de lucht

    terwijl dichterbij de andere heviger is.

    De godin van Paphos

    heersend over ster en bloem tezamen

    verleent aan beide een zelfde purperen pracht.

     

    Toen brak het ogenblik aan

    waarop de ontluikende bloemknoppen

    zich ontplooiden in eendere blaadjes.

    Hier is er een groen gedekt

    met een nauwsluitende blarenhoed

    daar toont een andere haar purperrood

    met een aller-fijnst streepje.

    Hier opent er een de verheven kroon

    van haar fraaie obelisk en bevrijdt

    de tip van haar purperen knop.

    Een andere ontknoopt bovenaan

    haar samengesnoerde kleed

    reeds bedacht om zich te sieren

    met zijn blaadjes.

    Zonder aarzelen nu spreidt ze open

    de glorie van haar glimlachende kelk

    en laat de opeengepakte meeldraden zien

    van haar purperen binnenste.

    Een andere heeft nog maar net haar hoofd

    in volle vurige gloed gekleurd

    verbleekt nu verlaten

    door haar verlepte blaadjes.

    Ik verbaasde me over de snelle roof

    en dit vluchtige seizoen

    waarin rozen wijl ze ontluiken

    al helemaal verwelken.

    Zie hoe de rode manen van een purperen bloem

    afvallen terwijl ik spreek

    en de aarde fonkelt donkerrood bedekt.

    Al de levensvormen, al de nieuwgeboren

    brengt één dag voort en vernietigt

    dezelfde dag.

    Betreurenswaardige Natuur

    die de bloemen slechts kort genadig is.

    Wat je aan geschenken voor onze ogen tovert

    ontruk je ons meteen.

    Zolang als één dag

    zo lang is het leven van een roos.

    In hun jeugd belaagt de oude dag hen al.

    Wat de rode dageraad aanschouwde

    bij het prille ontluiken

    ziet hij bij zijn terugkeer

    aan het einde van de dag

    oud en afgeleefd.

    Maar zo hoort het:

    hoewel ze in weinige dagen ten onder gaat

    verlengt de roos haar leven

    en volgt zo zichzelf op.

    Komaan dan meid

    pluk de rozen

    terwijl de bloem jong is

    en jeugdig je kracht

    denk eraan

    dat je leven zo voorbij is.

     

    Dit is mijn vertaling of omzetting als je wil van een Latijns gedicht, De rosis nascentibus. Ik kan je niet zeggen wie de auteur is, want men weet het niet. Ooit is het toegeschreven aan niemand minder dan Vergilius zelf, maar dat geloven de latinisten vandaag niet meer. Al te veel eergierige auteurs hoopten door hun werk toe te schrijven aan de allergrootsten het prestige van hun aanzien en gezag op hun eigen werk te doen afstralen. Een andere kandidaat was Magnus Deci(m)us Ausonius, een laat-Romeins auteur die rond 393 in Bordeaux stierf. Maar als je dit gedicht in zijn vrij omvangrijk en verscheiden werk gaat zoeken, wacht je niets dan verwarring en teleurstelling.

    Een onverdachte autoriteit als Lewis & Short, toch niet de minste onder de wetenschappelijke Latijnse verklarende woordenboeken, vermeld s.v. rosa dat de band van die bloem met Venus te vinden is bij Ausonius: sacred to Venus: Idyllia 14; cf. id. ib. 6, 76 and 92. Maar wie op zoek gaat naar de Idyllia of Edyllia van Ausonius komt van een kale reis thuis: zij komen niet voor als titel in de lijst van zijn werken. We moeten dus besluiten dat iemand op een bepaald ogenblik een verzameling of beter: een selectie heeft gemaakt uit de gedichten van Ausonius en die afzonderlijk heeft uitgegeven onder de titel Idyllia. Wanneer dat gebeurd is? Geen idee. Het kan zowel in de Oudheid gebeurd zijn als in de Renaissance, dat geeft ons ongeveer tien eeuwen om in te grasduinen.

    Wie op zoek gaat… Lieve lezer, zoals Multatuli moet ik toegeven dat mijn verhaal eentonig is. Je zal het niet geloven, maar ons gedicht over de ontluikende rozen staat niet in het werk van Ausonius. Eén van de tekstuitgaven heeft het in een appendix, met de vermelding dat het gaat om een gedicht van ‘wellicht oudere datum’, maar van een anonieme auteur, ‘wellicht’ uit de vierde eeuw (en dus niet van Vergilius, 70-19 voor onze tijdrekening). De toeschrijving aan Ausonius zou pas gebeurd zijn door Aleander in een tekstuitgave van 1511. Zou dat misschien onze Idyllia zijn?

    Waarom ik me zo verbeten op deze tekst geworpen heb, wil ik jullie graag verduidelijken.

    Vooreerst beken ik gefascineerd te zijn door de roos als symbool. Ik schreef daarover een tekst die ik zelf nog steeds als een van mijn meest interessante beschouw. Ik nodig je uit om die nog eens na te lezen, want in wat hierna volgt, verwijs ik vaak naar die eerdere tekst. Klik dus even hier:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=395

     

    Voor ons is de roos het symbool van brandende liefde; dat behoort tot onze cultuur. Als je iemand een of meer rode rozen schenkt, dan is dat bijna steeds een duidelijke boodschap van liefde of diepe genegenheid. Wij staan daar niet bij stil. Ik wel natuurlijk, ik wil nodig weten hoe we daartoe gekomen zijn en wanneer. Allerlei instanties willen ons laten geloven dat dit al zo was in de klassieke Oudheid. De roos was toen inderdaad bekend en wijdverspreid, dat zal elke geschiedenis van die bloem je duidelijk maken. Maar ik heb vergeefs gezocht naar een klassieke Griekse of Latijnse tekst waarin dat onomwonden kan vastgesteld worden.

    In mijn wanhoop deed ik zelfs een beroep op mijn vriend Paul Claes, uitnemend latinist, literatuurkenner, vertaler, dichter en romanschrijver. Hij bevestigde de gevestigde opvatting en verwees naar de Anthologia Palatina, een verzameling van antieke teksten. Ik dus op zoek daarin, maar, lieve lezers, eentonig is mijn verhaal…

    Onlangs deed ik nog maar eens een poging, die me een hele dag van het PC-kastje naar de muur van mijn bibliotheek liet hollen. Ik vertrok nogmaals van Lewis & Short, kwam dan weer bij Ausonius en vond uiteindelijk het gedicht over het ontluiken van de rozen, klik hier als je graag de Latijnse tekst eens leest:

    http://www.hs-augsburg.de/~Harsch/Chronologia/Lsante01/Vergilius/ver_apro.html

     

    Maar wat ben je met een tekst in het Latijn? Ook voor mij is dat zo goed als Chinees, met dat verschil dat ik met de hulp van een goed woordenboek na een dagje werk een omzetting in het Nederlands kan aanbieden van dit Latijns gedicht (en niet van een Chinees). Ik weet niet of er al Nederlandse vertalingen van bestaan, maar ik behoud me toch het copyright voor van deze versie. Men mag ze raadplegen en aanwenden voor persoonlijk gebruik en vermelden met mijn naam, dank u wel.

     

    Hebben we nu een aanduiding dat de roos sacred to Venus is? Het lijkt er wel op: sideris et floris nam domina una Venus (v. 14) en: communis Paphie dea sideris et dea floris (v. 16), je herkent deze verzen wel in mijn vertaling. Merk op dat vers 14 klopt met de eerste verwijzing in Lewis & Short; de tweede en derde kan ik maar nakijken als ik ooit een exemplaar van de Idyllia vastkrijg. Maar is dat een bewijs dat de roos reeds in de oudheid het symbool was van de liefde? We weten dat dit gedicht niet van Vergilius is, dus is het geen bewijs voor de klassieke periode; het is ‘wellicht oud’, maar hoe oud? De toeschrijving aan Ausonius zou ons een bewijs leveren voor rond 390, wat al heel laat in de Romeinse tijd is, maar wij weten dat die toeschrijving onterecht is… Als we zouden aannemen dat het Aleander was die het gedicht opdiepte uit ik weet niet welke gedrukte bundel of duister manuscript, dan zitten we in 1511 en dat is de Renaissance.

    Ik besluit dan maar ten voorlopige titel dat we nog steeds geen bewijs of zelfs maar een betrouwbare aanduiding hebben voor een band tussen de roos en Afrodite of Venus in de klassieke oudheid en dat dit verband dus uit een latere periode moet dateren, zoals ik stelde in mijn tekst over de uitdrukking sub rosa.

     

    Toevallig bracht Google me na talloze pogingen nog eens op de prachtige en voortreffelijke website Theoi, klik hier voor een leerrijk bezoek: http://www.theoi.com/. Daar vond ik een interessant lijstje van citaten die onze godin in verband (zouden) brengen met onze roos.

    Laten we ze even doornemen.

    Het eerste is een fragment uit de Anacreontea, een onderdeel van de Anthologia Palatina, met gedichten die ten onrechte toegeschreven zijn aan Anacreoon (570-488); ze dateren uit de ruime periode die gaat van 100 voor onze tijdrekening tot de zesde eeuw. We lezen in fragment 35 dat de ‘zachte roos de adem is van de goden en de vreugde van de stervelingen, de glorie van de Kharites (de Gratiën) en de vreugde van de Erotes (of Amores, halfgoden in het gevolg van Afrodite/Venus) met hun rijke guirlandes en van Afrodite; het is een onderwerp voor poëzie en een gracieuze plant van de Muzen’.

    De roos wordt hier uitbundig geloofd, maar slechts terloops, naast al de andere goden, halfgoden, muzen en de dichters aan Afrodite toegeschreven. Erg overtuigend is dit niet. Als we er dan nog bij bedenken dat het gaat om anonieme en vrij late Griekse teksten, die zelfs tot de vroege Middeleeuwen kunnen behoren…

    Fragment 44 is nog vager voor een concrete toewijzing aan Afrodite: er is zelfs geen rechtstreekse band, enkel via haar zoon Eros/Amor.

    Een volgend fragment (288), toegeschreven aan Ibycus (zesde eeuw voor onze tijdrekening) zegt: Kypria (=Afrodite, de godin van Cyprus) en Peitho met de zachte oogleden brachten jou op te midden van de rozenbloesems. Tja…

    Dan komen we bij Pausanias, die leefde in de tweede eeuw, de tijd van Marcus Aurelius. Hij maakte een Beschrijving van Griekenland, wellicht op grond van eigen waarneming tijdens zijn reizen. In boek 6, 24, 6-7 lezen we: ‘Er is daar ook een heiligdom voor de Gratiën; de beelden zijn van hout, de kleren verguld, de aangezichten, handen en voeten zijn van wit marmer. Een van hen houdt een roos vast, die in het midden een teerling en de derde een kleine mirtentak. De reden waarom ze deze dingen vasthouden kunnen we hieruit raden. De roos en de mirte zijn aan Afrodite gewijd en verbonden met het verhaal van Adonis, terwijl de Gratiën van alle goden het meest verwant zijn met Afrodite (&c).’

    Is dit de smoking gun of beter de geurige roos die we zo wanhopig zoeken? Wel… Ten eerste kunnen we Pausanias niet echt een vroege auteur noemen en dus niet representatief voor het oude Griekenland en wat Rome betreft niet voor de Republiek, enkel voor het latere keizerrijk. Bovendien vindt hij het nodig om uit te leggen dat de mirte en de roos aan Venus gewijd zijn, wat erop wijst dat dit niet evident was of algemeen geweten. Vervolgens is het niet een beeld van Afrodite dat de roos in de hand heeft, maar een van de Gratiën. Pausanias sleurt Afrodite er met de lieflijke lokken bij, mag je wel zeggen. Want de verwijzing naar Adonis klopt ook niet. Volgens het klassieke mythologisch verhaal besprenkelde Afrodite het dode lichaam van Adonis met nectar en veranderde zo elke druppel bloed in een… nee, geen roos maar een anemoon!

    Volgens een heel recente en weinig betrouwbare tekst op het internet zouden de eerste rozen ontstaan zijn toen Venus haar teen kwetste aan een doorn toen ze Adonis bijstond in zijn laatste uren, maar wat daarvan de oorsprong zou zijn, behalve een rijke verbeelding van een romantische herbariste, is me niet duidelijk.

    Bij Apuleius, de auteur van het Satyricon, die leefde rond 150, vinden we in ‘De Gouden Ezel’, een onderdeel van de ‘Metamorfosen’, een korte verwijzing naar een aantrekkelijke plek waar, naast vele andere planten en bloemen, ook ‘enkele schitterende rode rozen’ stonden; die plek, zegt hij, doet hem denken dat het de woonplaats is van Afrodite en de Gratiën’ (4.2). Ook hier is het veeleer een amalgaam van verschillende elementen, waaronder weliswaar ook enkele rozen, dat naar Afrodite verwijst; men kan hier bijgevolg evenmin spreken van een expliciete en directe band tussen de bloem en de godin.

    Dan belanden we bij Nonnus, een epische dichter over wie we bijzonder weinig weten, zelfs niet in welke eeuw hij precies leefde, wellicht de derde of vierde eeuw na het begin van onze jaartelling. Hij schreef (naast een parafrase van het evangelie van Johannes!) een epos over Dionysos en zegt daarin: ‘de mirte, een kruid van de passie, dat (Afrodite) evenzeer bemint als de roos en de anemoon.’ (32.10) Een late, meer dan vage bron, een vrij algemene toewijzing van allerlei bloemen en planten aan Venus. In een verder fragment zien we wel rozen, maar niemand betwist dat die in de oudheid alom tegenwoordig waren om met hun geur de omgeving enigszins draaglijk te maken voor beschaafde menselijke omgang; dat die ook bij huwelijken gebruikt werden, betekent nog niet dat ze specifiek met Venus of de liefde verbonden waren, ze kwamen immers bij álle gelegenheden aan bod.

    Ten slotte is er nog een vage tekst over ‘een schilderij van Zeuxis, in de tempel van Afrodite in Athene, waarop een heel jeugdige Eros afgebeeld staat, omringd door rozen’ in de Suda, een Byzantijnse encyclopedie uit de tiende eeuw. Vage band met Afrodite zelf, heel late bron.

     

    Als dat alles is waarmee men voor de dag kan komen, dan blijf ik, nog steeds voorlopig, op mijn standpunt dat de roos pas in de Middeleeuwen het symbool is geworden van de liefde.

     

    Ik vond nog een verwijzing naar Bonaventure Des Périers, een Franse auteur die rond 1543 gestorven is in Lyon en die onder de titel Des Roses een bijna letterlijke vertaling schreef van ‘ons’ gedicht (aangezien niemand anders het als auteur opeist). Ik citeer een kort stukje, dat aandachtige lezers moeiteloos zullen herkennen:

    …

    Pour donc un peu recréer mes espritz

    au grand verger tout le long du pourpris

    me promenois par l’herbe fresche et drue.

    Là je veis la rose épandue

    et sur les choulx ses rondelettes gouttes

    courir, couler, pour s’entrebaiser toutes

    &c.

     

    Die tekst deed bij een Duitse Goethe-enthousiast in 1894 een belletje rinkelen: hij herkende in de aanvang van Des Roses de eerste verzen van een vroeg gedicht van Goethe: Zueignung (er is ook een korter, later gedicht van hem met dezelfde titel):

     

    Der morgen kam; es scheuchten Seine Tritte

    Den leisen Schlaf, der mich gelind umfing.

    Dass ich, erwacht, aus meiner stillen Hütte

    Den Berg hinauf mit frischer Seele ging; &c.

     

    Maar daarin is nergens sprake van rozen.

     

    Ik wil jullie ook dit zeer bekende gedichtje van Robert Herrick (1591-1674) niet onthouden, omdat het zo goed aansluit bij ons thema en zowat helemaal gestolen is uit het anonieme De rosis nascentibus of, meer waarschijnlijk, Des Périers’ Des Roses.

     

    To the Virgins, to Make Much of Time

    Gather ye rosebuds while ye may,

    Old Time is still a-flying:

    And this same flower that smiles to-day

    To-morrow will be dying.


    The glorious lamp of heaven, the sun,

    The higher he's a-getting,

    The sooner will his race be run,

    And nearer he's to setting.


    That age is best which is the first,

    When youth and blood are warmer;

    But being spent, the worse, and worst

    Times still succeed the former.


    Then be not coy, but use your time,

    And while ye may, go marry:

    For having lost but once your prime,

    You may for ever tarry.

     

    Dit is mijn omzetting voor wie zelfs dit simpele Engels te lastig is:

     

    Aan de jonge meisjes, opdat ze hun tijd goed zouden gebruiken

     

    Verzamel de rozenknoppen zolang je kan

    de oude tijd vliegt immer heen

    dezelfde bloem die je vandaag toelacht

    zal morgen sterven.

     

    De glorieuze hemellamp, de zon

    hoe hoger ze stijgt

    hoe sneller zal haar loop voleindigd zijn

    en hoe dichter bij het ondergaan.

     

    Er is geen betere leeftijd dan de eerste

    wanneer het bloed en de jeugd warmer zijn

    maar wanneer ze afgelopen zijn, volgen slechtere

    en de slechtste tijd komt altijd na de vorige.

     

    Laat je dus niet pramen en gebruik je tijd

    en zolang je nog kan, trouw dan

    want eens je je jeugd verloren hebt

    kan je wel eeuwig blijven dralen.

     

     

    Het thema van het plukken van de rozen herinnert onvermijdelijk aan Horatius’ Carpe diem (Carmina, 11). De Latijnse tekst vind je hier, samen met heel wat toelichting, in het Engels: http://www2.cnr.edu/home/sas/araia/horace1.11.html

     

    Deze Nederlandse vertaling is van Anton Van Wilderode, natuurlijk. Hij zal me vanuit de hemel wel geen copyrights aanrekenen, ik haalde de tekst uit zijn ‘Liederen uit mijn landhuis’, en wel het exemplaar dat hij speciaal voor mijn zoon Dirk dedicaceerde in 1988.

     

    Zoek niet te weten (het is ongeoorloofd)

    welk levenseinde de goden voorbeschikken

    aan mij, aan jou, Leuconoë, lief gekje!

    Probeer niet verder naar de calculaties

    te gissen van Chaldeeuwse wichelaren!

    Veel beter is het lijdzaam te aanvaarden

    wat ons te beurt zal vallen. Om het even

    of Jupiter je nog méér winters toestaat

    of thans de lààtste geeft die de Thyrrhenum

    tekeer doet gaan tegen de puimsteenriffen:

    wees wijs, filtreer je wijn, doe liever afstand

    van iedere verwachting in de verte.

    Het is immers kort dag. Terwijl we praten

    ontvlucht de tijd ons treiterachtig.

    Geniet ten volle van de dag van heden

    en reken niet te zeer op die van morgen!

     

     

    Vergeten we ondertussen ook het Sonnet voor Hélène niet van Ronsard dat ik hier enkele dagen geleden vertaalde en dat eindigde met:

    Vivez, si m’en croyez, n’attendez à demain :

    Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie.

    Klik hier voor de volledige tekst: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=596000

     

    Ik besluit met een opmerking over ‘ons’ gedicht. Misschien is het je bij eerste lezing van mijn vertaling niet opgevallen, maar ik vind het niet alleen erg fris en modern aandoend, maar in de beschrijving van de ontluikende rozen ook nogal overduidelijk erotisch… of is dat mijn oude-bokken-lusten-groene-blaadjes verbeelding? Klik hier om alles te weten over deze uitdrukking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=157

     

    Dank dat je met mij deze lange wandeling wou maken door de rozentuinen van de poëzie en de geschiedenis.

     

    Karel


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    15-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een goede verstaander...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een goede verstaander heeft maar een half woord nodig, of heeft aan een half woord genoeg.

    Het is een gezegde in zowat alle talen, denk ik, en van alle tijden.

    Plautus gebruikte het al in Persa, een van zijn blijspelen, rond 200 voor onze tijdrekening, maar was toen waarschijnlijk niet de eerste, het was dan al een staande uitdrukking, mogen we wel aannemen. Zijn precieze formulering was: dictum sapienti sat est (Persa, 729) en de betekenis is meteen duidelijk: wat je zegt is genoeg voor (deze) wijze, ik heb het begrepen. Ook bij Terentius vinden we het terug (Phormio, 541), dat is ongeveer 50 jaar later dan Plautus.

    Als we het gezegde in de praktijk brengen, kunnen we de uitdrukking zelf gaan inkorten, een goede verstaander heeft namelijk genoeg aan slechts een gedeelte ervan: sapienti sat. Een alternatief is: sapienti pauca, de goede verstaander heeft aan weinig (woorden, gegevens) genoeg. Voor dictum vinden we soms ook verbum, 'woord' en dat leidt dan weer tot de wel heel korte vorm verb sap, een tussenwerpsel om de aandacht van de lezer te vestigen op een verborgen betekenis of op het belang van de boodschap; als men verb sap ziet staan, weet men dat er iets heel betekenisvols volgt. Naar verluidt zouden Haydn en Beethoven vaste gebruikers geweest zijn van onze uitdrukking. 

    Ook in het Nederlands gebruiken we een korte vorm: ‘Een goede verstaander…’

    Een voorbeeld: Kim Clijsters was gestopt met de competitie. Journalisten hadden gemerkt dat ze na de geboorte van haar dochtertje opnieuw serieus was gaan trainen. Dan hadden ze in de krant kunnen schrijven: Clijsters hervat training… sapienti sat! Helaas zou slechts een kleine groep ‘wijzen’ de uitdrukking begrepen hebben, Q.E.D.

    In het Engels is de uitdrukking ook heel oud. Ze komt al in 1577 voor, wellicht omdat men toen opnieuw kennismaakte met de blijspelen uit de klassieke oudheid. A word to the wise (is enough), say no more, enough said, enough: dit zijn enkele vormen die ons gezegde in het Engels aanneemt. Of nog: a word is more to him that hath wisdom than a sermon to a fool.

    Het Frans blijft niet ten achter: à bon entendeur (un mot/demi-mot suffit).

    Duits: (den) Gelehrten ist gut predigen.

    Spaans: al sabio una sola palabra le basta; al entendido por señas (te vertalen als: ik moet er geen tekeningetje bij maken?).

    Italiaans: una parola per il saggio.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    14-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.muziek op zondag
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op zondag, lieve lezers, wil mijn intuïtief aanvoelen mij wel eens naar de muziek leiden. Zijn de muzikaal opgeluisterde hoogmissen uit mijn jeugd in het provinciale, burgerlijke Eeklo daar mede voor verantwoordelijk, en de luie, lege namiddagen met op de radio het opera en belcantoprogramma, een erfenis uit de bezetting, dat generaties Vlamingen heeft gevormd, ten goede of ten kwade? Tijdens de weekeinden was het in ieder geval dat muziek toen meer kansen kreeg, dat er ruimte en tijd voor was. Pas later, toen ik zelf over een eigen draagbare radio beschikte, is muziek dagelijkse kost geworden, sinds mijn twintigste sta ik er mee op en ga ermee slapen, letterlijk.

    Enkele dagen geleden liep ik rond in Leuven, de stad waar ik enkele jaren studeerde en bijna veertig jaar werkte. Het grootste gedeelte van mijn leven heeft zich afgespeeld op die enkele honderden vierkante meter in het hart van de stad: het stadspark, het Maria Theresiacollege, het pas gerestaureerde Collegium Veteranorum, de Universiteitshallen, met mijn kantoor dat uitgaf op de Oude Markt. Het was mijn habitat en in mijn hart is het dat gebleven, ook al kom ik er nu amper nog wekelijks.

    Op het altijd drukke Fochplein stond een herkenbaar Midden-Europese rijzige man met een bescheiden accordeon en een kartonnen doosje zonder deksel. Hij groette mezelf en de andere voorbijgangers niet al te overdreven vriendelijk, maar aangezien hij niet speelde, stak hij slechts halfhartig zijn hand met de doos uitnodigend uit. Dat ontlokte mij een even vriendelijke maar afwijzende reactie. Niet spelen, geen brood.

    Even later, na een paar boodschappen (biologisch sesamzaad en maanzaad om in het brooddeeg te verwerken, een handcrème voor mijn winterhanden) ontmoette ik hem terug in de Diestsestraat, de nog altijd tweederangs winkelwandelstraat die parallel loopt met de would-be chiquere Bondgenotenlaan, niet alleen op de Vlaamse versie van het Monopolyspel. Hij zat op een van de stevige banken die het stadsbestuur er heeft neergezet en speelde, zoals veel van zijn collega’s, dat overpopulaire deuntje Otsji tsjornie, Zwarte ogen. Als je wil kan je de niet onaardige tekst ervan nalezen op Wikipedia, klik hier: http://nl.wikipedia.org/wiki/Zwarte_ogen_(lied). Of was het misschien Kalinka, dat andere alom bekende Russische liedje over het Gelders roosje (Viburnum opulus) en zijn bijna-naamgenootje de malinka, de framboos?

    Ik hou van straatmuzikanten van alle slag en geef zo ook altijd wat kleingeld, als ik dat bijheb. Maar ik maak me wel eens druk over het afgezaagde en door en door gecommercialiseerd en verwesterst repertorium waartoe hoofdzakelijk Slavische bannelingen en asielzoekers zich menen te moeten beperken. Dat was ook nu weer zo en dus richtte ik me na een bescheiden geldelijke bijdrage tot de man met de vraag waar hij vandaan kwam. Hij was wat verbouwereerd door mijn persoonlijke benadering, blijkbaar was hij geen echte professionele bedelaar, maar veeleer een muzikant op den dool. Ik ging naast hem op de bank zitten en probeerde het in verscheidene talen en plots had hij het door en antwoordde enthousiast Boedapest! Daarop vroeg ik hem om iets te spelen uit zijn eigen land, een stukje volksmuziek uit Hongarije. Hij keek me nog altijd wat verbaasd en niet-begrijpend, aarzelend aan, maar plots begon hij te spelen, mensenlief, met een overgave en subtiliteit zoals je die enkel bij rasmuzikanten vindt. Het was, merkte ik, een trage, melancholische tango, maar dan in een Slavische versie, geen Malando (de Nederlander Arie Maasland, 1908-1980) of gesyncopeerde Piazolla, geen Latijns-Amerikaanse opgewonden passie maar een meer bezonnen, verinnerlijkt en melodieus lied. Zijn verkleumde vingers vonden feilloos de noten van de melodie en de fijne, vluchtige versieringen die hij met zijn blik op oneindig ter plaatse liet opwellen om mij te plezieren. Enkele omstanders leken het tafereeltje te appreciëren en wierpen enkele centen in het doosje.

    Het heeft al bij al maar enkele minuten geduurd, maar het heeft indruk gemaakt en het blijft nog nazinderen. Vele gedachten zijn sindsdien door mijn hoofd gegaan, over de man en zijn familie, zijn achtergrond, zijn kansen in deze wereld; over mobiliteit en de verschillende levensstandaard in Europa en hoe die tot stand zijn gekomen en hoe dat nu verder moet. Over medelijden en structurele hulp, over medemenselijkheid en de zin van aalmoezen. Over muziek als een gave, een talent, een genetische afwijking of het resultaat van hardnekkige verbeten oefening of een combinatie van beide. Over ontmoetingen die je raken maar die geen toekomst hebben. Over mens zijn in deze tijd.

    Gisterenavond waren we weer vrijgesteld van tv-kijken: er was geen enkel programma dat we ook maar een blik waardig achtten, ondanks de tientallen zenders op de kabel en de honderden via de schotelantenne. Lut had van Aike een dvd geleend met My Fair Lady, de filmversie van George Cukor uit 1964 met Rex Harrison en Audrey Hepburn, tekst van Jay Lerner en muziek van Fred Loewe. We hebben ervan genoten. Het is een musicalbewerking van een toneelstuk uit 1913 van George Bernard Shaw, Pygmalion, dat op zijn beurt inspiratie putte uit vroegere theater- en musicalversies van de Griekse mythe van Pygmalion, de Griekse beeldhouwer die verliefd werd op een ivoren beeld dat hij had gemaakt van een vrouw; Venus wekte haar tot leven zodat ze konden trouwen…

    De avond heb ik afgesloten (Lut was toen al naast mij vrijwel helemaal in dromenland in haar zetel) met een laat optreden van het Kronos-kwartet op Mezzo. Dit ensemble is vooral bekend om zijn weerbarstige keuzes: hedendaagse, populaire en wereldmuziek. Ze maken ook graag gebruik van elektronische ondersteuning en treden nooit op in de obligate stijve pinguïnpakken en vadermoordenaars die veel mindere artiesten nog steeds aantrekken. Origineel, excentriek, maar wat een niveau!

    We zijn deze zondag begonnen met Klara en de altijd boeiende Bart Stouten. Er is ook weer oude muziek van 12 tot 14 uur met Johan Van Cauwenberghe, de voorbeeldige presentator die in Leuven in het hoekhuis woont, vlakbij het stadspark, waar vroeger Aplhonse De Waelhens woonde, de filosoof die me probeerde in te leiden in de logica. Daarna probeer ik wellicht nog eens Tosca, maar ik vrees dat ik het niet zal volhouden; men kiest daar nu vooral voor kaskrakers maar dat betekent dat je enkel de meest bekende aria’s hoort, uitentreuren, en dat is spijtig: het verknoeit het zeldzame plezier van die geliefde toppers door ze te vaak te herhalen en het levert een voorspelbaar, oppervlakkig en op populair succes afgestemd programma op, niet een gespecialiseerd en vernieuwend programma voor oude opera-en-balcantoliefhebbers zoals ik.

    Ik kan me geen leven voorstellen zonder muziek.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    13-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sonnet voor Hélène
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wanneer je al goed oud zal zijn

    en s’ avonds bij kaarslicht

    zit bij de haard

    afhaspelend en spinnend

    en mijn gedichten neuriënd opzegt

    besef je blij verwonderd

    Ronsard bezong me toen ik nog knap was.

     

    Dan is er geen van je meiden die dat verneemt

    al half ingedommeld van het labeur

    die niet wakker schiet bij het horen van mijn naam

    die de jouwe met mijn loftuitingen vereeuwigde.

     

    Ik lig dan al onder de grond

    een schim zonder gebeente

    bij de mirtenstruiken ging ik rusten.

     

    Dan ben jij krom en oud

    en treurt nu om mijn liefde

    die je toen trots afwees.

     

    Geloof me, wacht om te leven niet tot morgen

    pluk vandaag nog de rozen van het leven.

     

    (vertaling © Karel D’huyvetters 2010)

     

    Dit is mijn werkvertaling van een van de meest geliefde gedichten van Pierre de Ronsard, uit de bundel Sonnets pour Hélène (1587).

    Quand vous serez bien vieille, au soir, à la chandelle,

    Assise auprès du feu, dévidant et filant,

    Direz, chantant mes vers, en vous émerveillant :

    Ronsard me célébrait du temps que j’étais belle.


    Lors, vous n’aurez servante oyant telle nouvelle,

    Déjà sous le labeur à demi sommeillant,

    Qui au bruit de mon nom ne s’aille réveillant,

    Bénissant votre nom de louange immortelle.

     

    Je serai sous la terre et fantôme sans os :

    Par les ombres myrteux je prendrai mon repos : 

    Vous serez au foyer une vieille accroupie,

     

    Regrettant mon amour et votre fier dédain.

    Vivez, si m’en croyez, n’attendez à demain :

    Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie.

     

    En dit is een parafrase door W.B. Yeats in zijn bundel van 1893 ‘The Rose’.

    When You are Old


    When you are old and grey and full of sleep,

    And, nodding by the fire, take down this book,

    And slowly read, and dream of the soft look

    Your eyes had once, and of their shadows deep.

     

    How many loved your moments of glad grace

    And loved your beauty with love false or true,

    But one man loved the pilgrim soul in you,

    And loved the sorrows of your changing face.

     

    And bending down beside the glowing bars,

    Murmur, a little sadly, how Love fled

    And paced upon the mountain overhead

    And hid his face amid a crowd of stars.

     

    Wanneer jij oud bent en grijs en overmand door slaap

    en knikkebollend bij het vuur dit boek openslaat

    en traagzaam leest en droomt van de zachte glans

    die ooit je ogen sierde en over hun schaduwen zo diep.

     

    Hoeveel waren er niet die genoten van je blije gratie

    en van je schoonheid hielden met een liefde vals of echt

    slechts een enkele hield van de pelgrimsziel in jou

    en van de zorglijnen die je gelaat vertekenden.

     

    Dan zit je gebogen bij de gloeiende kolen

    en mompelt met spijt over een liefde die vervloog

    en haar schreden richtte naar de berg daarboven

    en haar gelaat verborg tussen een menigte sterren.

     

    (vertaling © Karel D’huyvetters 2010)

     

      

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    11-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Smeekgebed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vroeger was het de meest gewone zaak, vandaag gebeurt het nog nauwelijks, vermoed ik: het smeekgebed.

    Nog niet zo heel lang geleden richtten vele gelovigen zich zonder enige aarzeling of twijfel tot God, Jezus, Maria of een of meer heiligen om een gunst af te smeken, voor zichzelf of voor anderen. Dat kon gaan om triviale dingen, zoals een schietgebedje tot de heilige Antonius om een sleutelbos terug te vinden, tot een heuse pelgrimstocht om de genezing van een ongeneeslijke ziekte.

    Men ging er daarbij van uit dat God of zijn heiligen niet alleen dit smeekgebed aanhoorden, maar dat zij bovendien zouden ingrijpen in de loop van de gebeurtenissen in de wereld. Voor de sleutelbos zouden zij op een of andere manier onze aandacht vestigen op de plaats waar we hem konden terugvinden. Voor de ongeneeslijke ziekte zouden zij op werkelijk miraculeuze wijze tussenkomen. Het succes van het smeekgebed was niet gegarandeerd: je kon het wel vragen, maar daarmee was het nog niet verkregen: het moest de betrokkene ook ‘zalig zijn’. God kon ja of nee zeggen, dat was duidelijk, want de ervaring toonde aan dat niet elk smeekgebed tot een gunstig gevolg leidde.

    Het was een wondere wereld, dat geloof. Men kon niet anders dan zelf vaststellen dat dergelijke gebeden vrijwel nooit succes hadden, of toch niet meer succes dan het gewone toeval, dus zoveel succes als wanneer er niet gebeden werd. Maar dat weerhield niemand om met overtuiging allerlei verzoeken te richten aan de hemel. Men was overtuigd dat het werkelijk mogelijk was dat men verhoord werd.

    Het kon niet anders of wetenschappers zouden zich over deze kwestie buigen. Men deed onderzoekingen waarbij men gelovigen van verschillende overtuigingen liet bidden voor de genezing van zieken, met een blindproef waarbij andere zieken het zonder die voorspraak moesten doen. Het zal jullie niet verbazen, lieve lezers, dat er geen miraculeuze genezingen werden vastgesteld. Er was geen enkel gunstig resultaat te merken van het bidden op voorspraak.

    Als je dan denkt: baat het niet, dan schaadt het niet, dan vertel ik er nog bij dat in een aantal gevallen er een negatief resultaat was: statistisch gezien waren er meer gevallen waarin de ziekte slecht afliep bij de personen voor wie gebeden werd dan bij de andere. Dat zal dan wel een statistische afwijking of toeval zijn, maar het is toch maar akelig dat de balans precies naar die kant doorsloeg…

    Iets anders is natuurlijk het gevolg van het smeekgebed op de gemoedsgesteltenis van degene die bidt. Het is algemeen bekend dat elke vorm van contemplatie, of men dat nu bidden noemt, mediteren of wat dan ook, een gunstig effect kan hebben. Door zeer bewust bezig te zijn met ons verdriet en door onze hoop te accentueren, bewerkstelligen we in onszelf een zekere rust, die ertoe leidt dat wij beter in staat zijn om het onheil onder ogen te zien en zelfs te aanvaarden. Zoiets kan zelfs op de gezondheid een gunstige invloed hebben.

    De Catechismus van de Katholieke Kerk is terecht heel terughoudend over het smeekgebed. Je zal er vergeefs zoeken naar een expliciete bevestiging van het (voormalig) volksgeloof over de efficiëntie van het smeekgebed. Nochtans was dat geloof altijd al zeer aanwezig in de kerk en bij de gelovigen. Het Oude Testament staat bol van uitdrukkingen als: hij richtte zich tot de Heer en zijn gebed werd verhoord; de Heer heeft het gebed van zijn volk gehoord en het gered.

    Maar ook in het Nieuwe Testament worden gebeden verhoord. Jezus zelf bidt tot de Vader voor de opwekking van Lazarus en zegt letterlijk: ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort (Joh 11, 41-42). Bij Mc 11,24 lezen we: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt. En: Alles kan voor wie gelooft (Mc 9,23). En wie herinnert zich niet: 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan (Lk 11). En dan is er het vreemde verhaal van de lastige weduwe in Lk 18:

    1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 ‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4 Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6 Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’

    Al deze teksten en de niet aflatende prediking gedurende tweeduizend jaar hebben bij de gelovigen verwachtingen gecreëerd die niet konden ingelost worden. Ook vandaag nog zal geen priester het wagen om te zeggen dat bidden niet helpt, niet kan helpen, dat het geen zin heeft om aan God, Maria of de heiligen iets te vragen, om missen te laten opdragen, om op pelgrimstocht te gaan.

    Het smeekgebed is door de kerk in de gelovigen gehamerd, het is een soort van tweede natuur geworden, een gewoonte. Toen mijn oudste zoon zijn eerste examens deed aan de universiteit, betrapte ik mezelf erop dat ik iets als een smeekgebed richtte tot… ja tot wie? Ik wist het niet, maar toch deed ik de vrome wens dat hij het goed zou doen. Ik vond dat ik dat moest doen, dat het beter was om het te doen dan het niet te doen en onverschillig te zijn, er geen aandacht aan te besteden. Verwachtte ik dat mijn smeekbede hem zou helpen? Nee, niet echt, maar toch ‘voelde’ ik een of ander verband tussen de twee.

    Het is natuurlijk voor de mens om uiting te geven aan zijn nood en aan zijn verwachtingen. Wanneer hij dat niet kan doen in een gesprek met anderen, zal hij een fictieve conversatie opzetten met zichzelf. Wat doen wij in gespreksgroepen en zelfhulpgroepen anders dan over ons leed en onze bezorgdheden praten? Wat lopen we anders in onszelf te mopperen of ongenietbaar te zijn voor onze omgeving? Niets is normaler dan dat.

    Maar het is abnormaal te verwachten dat onze gesprekken, onze zorgen en ons vrome wensen op miraculeuze wijze iets aan de gebeurtenissen zouden veranderen. Dat is een mystificatie, een misleidende voorstelling van de Kerk of waartegen de Kerk zich niet voldoende heeft verzet.

    Er wordt niet veel meer gebeden en nog minder gesmeekt, zelfs niet in de kerken. Wat kunnen we dan als bewuste volwassenen doen wanneer het onheil ons of onze geliefden treft?

    We kunnen met elkaar praten. We richten ons tot vrienden en bekenden en vertellen hen over wat ons zorgen baart of ongelukkig maakt. We schrijven hen om hen te vertellen wat ons overkomen is en we putten steun en troost uit onze boodschap en uit hun reacties. We kunnen, nee moeten openstaan voor het leed van de mensen uit onze omgeving want wie kan er ongevoelig zijn voor hun leed? We mogen hen bijtreden in hun hoop en wens dat het straks weer beter gaat, hen ondersteunen in hun vertwijfeling of onze deelneming betuigen in de rouw die hen treft.

    We kunnen ook niet anders dan voortdurend met onszelf in gesprek treden, bewust of onbewust en ons meer vragen stellen dan er antwoorden zijn.

    En we mogen hopen dat we op die manier enigszins tot een verzoening komen met wat er in ons leven gebeurt, wat er ook gebeure, in het besef dat het onvermijdelijke toch gebeuren moet.

    Als je dat bidden wil noemen, dan zal ook ik me aansluiten bij jouw gebed voor de genezing van een geliefde.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    09-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geknakte riet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinds vele jaren is in België een discussie aan de gang over de behandeling van misdadigers, in het bijzonder van jeugdige delinquenten.

    Aan de ene kant staan de voorstanders van een strenge bestraffing onder de vorm van opsluiting in de gevangenis. Aan de andere kant heb je de voorstanders van heropvoeding; zij zijn gekant tegen gevangenisstraffen en pleiten voor een intensieve begeleiding met het oog op een snelle re-integratie in de maatschappij. Hoewel je aanhangers van beide standpunten vindt aan weerszijden van de taalgrens, lijkt in Vlaanderen de nadruk te liggen op de bestraffing, in Franssprekend België op de begeleiding.

    Veeleer dan een vruchtbare discussie is dit een dovemansgesprek. De reden daarvoor is het onbegrip aan beide zijden voor de argumenten van de anderen. En dat vindt zijn oorzaak dan weer in het feit dat de enen vooral ideologische argumenten aanvoeren, terwijl de anderen een hoofdzakelijk pragmatisch standpunt innemen.

    Ideologisch zijn de argumenten over misdaad en straf. De wet bepaalt welke daden niet getolereerd worden door de maatschappij en welke straffen zij oplegt aan overtreders. Zo gezien is er niet veel ruimte voor discussie: justitie is de toepassing van de bestaande wetgeving, punt uit. Gevangenisstraf is precies dat, niet meer en niet minder. De tijd van dwangarbeid en lijfstraffen is voorbij. Gevangenisstraf is vrijheidsberoving en wat een gevangene in zijn cel aanvangt, is zijn zaak.

    Pragmatisch is de houding waarbij men zich afvraagt of gevangenisstraffen efficiënt zijn, of zij het beoogde resultaat opleveren, wat het resultaat is van de straf en de strafmaat. Men stelt zich daarbij de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de strafwet. Sluit men een moordenaar op om de maatschappij te beschermen tegen eventuele nieuwe moorden? Om de moordenaar de gelegenheid te ontnemen om nieuwe misdaden te plegen? Om hem tegen zichzelf te beschermen? Of is het werkelijk een morele bestraffing, zoals men een kind placht te straffen voor kleine vergrijpen? En wat is daarvan dan weer de bedoeling? Bij kinderen hoopt men dat de straf hen een lesje leert, dat ze zich zullen onthouden van dat gedrag, bijvoorbeeld liegen of stelen, om de straf te vermijden die eraan vastzit bij ontdekking. Ontrading heet zoiets, deterrent, afschrikking. De straf als leerproces. Is dat ook wat wij met het bestraffen van misdadigers beogen? Wij hebben integendeel de indruk dat zij zeer goed weten dat ze iets doen wat niet mag, maar ondanks de afschrikking toch het berekend risico nemen wegens de geringe pakkans.

    Misdaad en straf is ook een morele, ethische kwestie. Een misdaad onbestraft laten, dat gaat in tegen ons rechtvaardigheidsgevoel. Maar ook in die context stelt men zich weinig vragen over de vorm die de straf aanneemt. Men krijgt ‘twintig jaar’ en daar laat men het meestal bij. Twintig jaar wat? En wat doet dat met een mens? Het leven in de gevangenis is niet meer wat het was vijftig jaar geleden, maar dat het geen pretje is, dat is ook vandaag wel duidelijk. Mensen die dat van dichtbij meemaken, stellen zich ernstige vragen over het nut van domweg mensen opsluiten. Men probeert ook het gevangenisleven enigszins zinvol te maken, de gevangenen als mensen te behandelen, niet als misdadigers of nummers. Men organiseert werk of bezigheid, ontspanning, een vorm van gemeenschapsleven naast de opsluiting in de cel, alleen of met enkele anderen. Er is verlof, bezoek en voorlopige vrijheid. Men bereidt actief voor op het moment dat de straf ten einde is en de ex-misdadiger opnieuw een plaats in de maatschappij zal moeten innemen.

    Al die versoepelingen zijn een doorn in het oog van de voorstanders van de harde lijn. Die vinden al de inspanningen die men doet ten gunste van de gevangenen volkomen onterecht: zij hebben blijkbaar alle rechten verloren bij hun veroordeling. Het is de mentaliteit van: sluit ze op en gooi de sleutel weg. Het is een simpele redenering, je hoeft er niet bij na te denken.

    Anderen denken wel na, zowel ideologisch als pragmatisch. Zij vragen zich af of de maatschappij zich voordeel doet met de ‘simpele’ houding en komen tot de conclusie dat dit niet zo is. Zij geloven dat mensen die iets misdaan hebben toch nog een toekomst hebben, tijdens hun bestraffing en ook daarna. Zij geloven dat met een goede begeleiding misdadigers terug op het rechte pad kunnen gebracht worden. Zij durven de vraag te stellen naar het waarom van de misdaad, de levensgeschiedenis van de criminelen en naar de gevolgen van de bestraffing. Zij zoeken naar andere vormen van vrijheidsberoving, naar alternatieve straffen en naar een menselijke vorm van opsluiting.

    Maar een intensieve begeleiding en een menswaardige behandeling van veroordeelde misdadigers vragen grote inspanningen en veel, veel geld.

    Wij hoorden op het nieuws over de Britse jongeman die tien jaar geleden samen met een makker een kleuter gruwelijk vermoordde, zij waren toen zelf amper tien jaar. Aan zijn begeleiding en re-integratie in de maatschappij, inclusief een nieuwe identiteit, zijn miljoenen besteed. En nu zit hij weer in de gevangenis, voor ernstige maar niet nader genoemde feiten. Dat doet de gemoederen hoog oplaaien, zeker bij de hard-liners. Die zien zich bevestigd in hun onverzettelijk standpunt en grijpen maar al te graag dergelijke incidenten en recidieven aan om een vernietigend oordeel uit te spreken over wat zij een onvergeeflijk toegeeflijke houding noemen tegenover criminelen.

    Het is onmogelijk om op momenten als deze een ernstige, rustige bespreking te voeren. En toch is dat nodig. Wij moeten ons in de eerste plaats afvragen of een menselijke behandeling en wederopvoeding van delinquenten en vooral van jeugdige delinquenten efficiënt is. Wat is het succes ervan? Hoeveel hervallen in hun misdadig leven, hoeveel blijven daarna op het rechte pad voor de rest van hun leven? Wij hebben er als maatschappij geen belang bij dat mensen opgesloten zijn, ook dat kost handenvol geld en het heeft weinig of geen invloed op de criminaliteit. Het is precies in landen met overvolle gevangenissen dat de misdaadcijfers het meest onrustwekkend zijn. Nederland en België zijn buren en op vele punten vergelijkbaar, maar het misdaadbeleid is er zeer verschillend. België exporteert nu zelfs zijn overtallige gevangenen naar leegstaande gevangenissen in Nederland.

    In de media krijgen we wel de sensationele berichten over verkrachters die op de eerste dag van hun penitentiair verlof alweer toeslaan, over mensen die al voor de tiende keer veroordeeld zijn voor gelijksoortige feiten. Hoe vaak horen we het refrein niet dat misdadigers die gevat zijn al ‘bekend’ waren bij het gerecht? Hoe vaak zeggen we dan niet: en waarom zaten die dan niet vast?

    Wat we veel minder vaak horen zijn de koele, objectieve statistieken. Hoeveel mensen zitten er in onze gevangenissen? Voor welke feiten? Welke leeftijdsgroepen? Voor hoeveel jaar? Wat is het resultaat van begeleiding, van alternatieve straffen, van penitentiair verlof en vervroegde vrijlating? Van ‘open’ cellen en van langdurige afzonderlijke opsluiting? Hoeveel jonge delinquenten komen als volwassenen opnieuw voor de rechter? Wellicht gebeurt er sociologisch criminologisch onderzoek, maar wie zal ons daarover iets vertellen?

    Mensen begaan misdaden, dat is een feit. Hoe we daarmee omgaan, verschilt van land tot land en zelfs van streek tot streek. Sommige landen voeren nog steeds de doodstraf uit, in andere is dat zelfs onbespreekbaar. Wat in het ene land een zwaar vergrijp is, wordt in een ander land nauwelijks vervolgd. Er is geen eenvormigheid in de wetgeving of in de vervolging. Het budget van justitie verschilt spectaculair van land tot land, maar is nergens onaanzienlijk. De opvattingen over misdaad en straf zijn grondig verschillend, zelfs van mens tot mens, zowel ideologisch, ethisch, filosofisch als maatschappelijk en pragmatisch. De informatie over alle aspecten van het proces is fragmentarisch en amper bekend, zelfs bij de betrokken politici en ambtenaren. Wij weten nauwelijks waarover we spreken.

    Wel is zeker dat in de omgang van mensen met elkaar vele levens gebroken worden. De peuter die vermoord werd door twee kinderen van tien; de ouders van die peuter, maar ook die van de daders; de daders zelf. Mensen doen vreselijke dingen met elkaar en de overlevenden moeten verder met hun leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wat we moeten proberen is de schade beperken, voor alle betrokkenen, slachtoffers en daders. Daarvoor moeten we voldoende middelen inzetten, rekening houdend met duizend andere prioriteiten. Dat is een ingewikkelde kwestie, waarover we het nooit helemaal met elkaar eens zullen zijn.

    In Jesaja, hoofdstuk 42 lezen we:

    1 Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen,

    hij is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde,

    ik heb hem met mijn geest vervuld.

    Hij zal alle volken het recht doen kennen.

    2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,

    hij roept niet luidkeels in het openbaar;

    3 het geknakte riet breekt hij niet af,

    de kwijnende vlam zal hij niet doven.

    Het recht zal hij zuiver doen kennen.

    4 Ongebroken en vol vuur

    zal hij het recht op aarde vestigen.

    Het Bijbelse beeld van het geknakte riet dat niet afgebroken wordt, heeft zijn weg gevonden in ons taalgebruik en in onze beschaving. Het vraagt om mededogen tegenover mensen die in hun leven geconfronteerd worden met onheil. Dat zijn niet alleen de slachtoffers, maar ook de daders. Als mens moeten wij ervoor bezorgd zijn dat het geknakte riet niet afgebroken wordt, dat gebroken levens niet vernietigd worden. Ook voor een kwijnende vlam is er nog hoop. Dat heeft niets te maken met een onverantwoorde en onduldbare overdreven verdraagzaamheid tegenover misdaad en misdadigers. Het betekent wel dat een mens een mens blijft, ook wanneer hij het leven van anderen en daardoor ook dat van zichzelf verwoest. Het helpt niet om in de media luidkeels om wraak te schreeuwen. Gerechtigheid is het zoeken naar een aanvaardbaar evenwicht, naar een maatschappij waarin mensen als mensen met elkaar omgaan onder alle omstandigheden.



    PS Wie goed geluisterd heeft bij het recente afscheid van Kardinaal Danneels als primaat van België zal in het Jesaja-citaat (herhaald in Mt 12, 18-21) letterlijk zijn woorden herkennen bij zijn terugblik op zijn ambtstermijn. Ondanks de teleurstelling om de niet-ingeloste verwachtingen ben ik hem toch nog dankbaar omdat hij inderdaad zijn stem niet al te vaak ongepast heeft verheven. Misschien was dat wel het beste dat hij kon doen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als de graankorrel niet sterft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)

     

    Deze teksten zijn ons welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel, dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.

    Laten we even stilstaan bij de tekst van Johannes:  

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

    Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan dat met het blote oog zonder enige moeite zien.

    Het beeld dat de evangelist hier gebruikt, is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen, waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past niet bij de bedoeling van de evangelist.

    Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven.

    Je moet dus eerst sterven, voor je het eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en ook Jezus’ prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook, het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is slecht gekozen.

    De context is deze: Jezus is triomfantelijk Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt, dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de vergelijking mank loopt.

    Jezus klampt zich niet vast aan het leven, hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).

    Deze passage in Johannes, die niet voorkomt bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke gelovige, op kracht van Jezus’ lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven, maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum. Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens, maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt dus nogal mee.

    Als men in de homilie verwijst naar Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen, althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons aardse leven totaal onbetekenend.

    Indien men, zoals vaak gebeurt, de beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:

    ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)

    Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven en vrucht dragen.

    Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat. 

    Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.

    Dat een mens moet sterven om eeuwig te leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een begrafenis.

     

    Dat kan men van de passage uit de eerste Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in het hiernamaals? Zonder lichaam?

    Het is goed ook hier de context nog eens na te lezen.

    1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1 Kor 15, 1-34)

    Daarop volgt dan de tekst die ik aan het begin citeerde.

    Ook Paulus heeft het moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas, als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven, als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel de mens zal verrijzen.

    Bij die verrijzenis zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: ‘Si est corpus animale, est et spirituale’; in de Griekse tekst is dat respectievelijk ‘psychikon’ en ‘pneumatikon’. De Vulgaattekst, waarop ook de Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.

    Paulus legt hier en elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en die hebben niet eens een geslacht…

    De Kerk heeft steeds de grootste moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.

    Maar zoals het toen was en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.

    Als je vandaag met een dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer. Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille van Christus’ boodschap.

    Vandaag beseffen steeds meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de ‘feiten’. Er zijn geen historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie: de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere, niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de reddende waarheid van het christendom.

    Bij elke begrafenis probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar op ons.

    De realiteit is anders. Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.

    Wij willen dat onze droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.

    Maar zelfs als wij niet alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog iets anders is.

    Het moet mogelijk zijn, denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften. Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.

    Wij mensen zijn precies als de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.qui-vive?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een lezer die zijn mail niet ondertekent en zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me over mijn bijdrage over dito, klik hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.

    Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij (of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.

    Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de uitdrukking ‘op zijn qui-vive zijn’ op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.

    Als je op je qui-vive bent, dan ben je alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich kenbaar zouden maken.

    Voor de etymologie kunnen we twee kanten uit.

    De eerste leunt aan bij gelijksoortige uitroepen. In het Duits is dat Werda? Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?

    Een andere verklaring steunt op de uitroep in het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het Latijn is dat de conjunctief vivat, een uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands. Vive le roi, leve de koning (of liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende…) uitdrukking: hij ruste in vrede.

    Er zijn aanduidingen dat schildwachten in het Latijn riepen: quis vivat? Het antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen. Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste antwoord is: Franciscus; qui vive? François! of vive François. Zo maakte men bekend tot wiens kamp men behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het ‘vivat de andere koning’ nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar ‘leve wie?’ Het Italiaans heeft eveneens (sul) qui vive, het Spaan quien vive.

    Om een beetje in de zelfde sfeer te blijven: ons ‘alarm’ is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf ontwikkeld is uit het Italiaans all’arme, nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden; onze Nederlandse ‘arm’ is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na de inval.

    Een parallel woord en zelfs een synoniem in sommige talen is alert, Fr. alerte, Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta: iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje staat, stare all’erta, kan goed om zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.

    Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.

    Lieve lezers, inclusief mijn anonieme belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt, een ononderbroken stortvloed van woorden.

    PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in aantocht zijn?




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    06-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De denker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onze gedachten zijn precies dat: ónze gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen. Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen. Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk kenvermogen kracht bij te zetten.

    Gedachten zijn essentieel individueel. Wat ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways… (Sonnet 43, Elizabeth Barrett Browning).

    Wij hebben geen rechtstreekse controle over wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel, de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare ‘bewerkingen’ quasi terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit te achterhalen.

    Onze hersenactiviteit leidt een eigen leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze directe bewuste controle.

    Bewust denken gebeurt in woorden, in taal, die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.

    Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit helemaal kunnen kennen.

    We moeten dus bescheiden zijn als we spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is en kan niet buiten die wereld leven.

    De mens met zijn hersenen is het resultaat van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.

    Dat wij specifieke gedachten hebben, daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen. Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen. Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap, gezelligheid, pijn… We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve, alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.

    Het bewust wakend zijn en het bewust denken komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.

    Een roos is niet het woord dat we ervoor gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen; ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde op Valentijn?

    Er is dus een fysieke waarneming nodig, als die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er moet zintuiglijk contact zijn.

    In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming, dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt. Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense, frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar, we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons lichaam gebeurt in het contact met die wereld.

    Een persoon met alle zintuigen actief, maar met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.

    Maar de betekenis die gegenereerd wordt door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel. Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten, gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf. Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels, wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording, iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die mooie roos…

    Denken, in de ruimste zin van het woord, is actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken, wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover het verleden, het heden en de toekomst.

    We staan in het stemhokje en aarzelen heel even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links, rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een afweging en komen dan tot een besluit.

    We ervaren dat als een zinvolle bezigheid: bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons plezier, we vermijden onheil en pijn.

    Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen, onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.

    We leven in een kunstmatige omgeving, niet in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.

    De interactie tussen mijzelf en de wereld speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een autonoom, bijna goddelijk bewust ik.

    De mens maakt met heel zijn lichaam deel uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie ontgaat ons grotendeels.

    Het klare bewustzijn is niet meer dan een epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is. De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen in het hart of het brein van de computer.

    Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen. Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is bepaald door de evolutie: wat niet ‘lekker’ is, is waarschijnlijk giftig. Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig, onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet bewustzijn. There are more things in heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet Act 1, scene 5, 159–167)

    Is het bewustzijn dan louter een epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust denken.

    Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden. We mogen het ‘ik’ niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons aanvoelen… Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te ‘besturen’, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.

    Ons bewustzijn is een van de resultaten van onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief was en de hersenen hoofdzakelijk ‘onbewust’ functioneerden. De spectaculaire groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.

    Ons bewust leven speelt zich af op het niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke, gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig is in ons bewustzijn en de ‘werkelijkheid’, hoe precair en onvolkomen dat verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig die kennis ook is.

    De mens leeft dus in verscheidene dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.

    Dat enige bescheidenheid over ons kennen en kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is zo’n ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de gezamenlijke wetenschap.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    05-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Absinth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.

    Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.

    Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.

    Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.

    De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de ‘geest’. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en –folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.

    Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.

    Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk ‘straf’, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zo’n straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.

    Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de ‘absint’, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal…) met flink wat water.

    Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.

     

    In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.

     

    In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.

     

    Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen.  In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals ‘vermoed’).

     

    Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zo’n 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon… Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.

     

    Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:

    artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;

    artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;

    artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.

     

    Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen. 

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    02-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde en zondvloed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Johannes, hoofdstuk 8

    1Jezus ging naar de Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en4zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’6Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’8Hij bukte zich weer en schreef op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’11‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’

    Als er één woord is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel ‘zonde’. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent ‘fout, vergissing, misdaad’, in het Engels en het Frans vice.

    In onze jeugd was er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen, dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.

    Lang geleden waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan de straf dus afkopen.

    Ik vermoed dat enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen, volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.

    Ons woord ‘zonde’ heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen die verwijzen naar ‘waarheid’ en naar ‘zijn’ in de betekenis van ‘hét zijn’, schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend van esse, zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger. Sommigen beweren dat ‘zonde’ afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.

    Al die oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle ‘oude’ beschavingen, culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon, Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de Kerk.

    Zonde is vanaf dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen, foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid van de foutparkeerder.

    Vandaag spreekt men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt… Was met de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft: vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis, het jaarlijkse minimumritueel van ‘zijn Pasen houden’, kortom ‘de vijf geboden van de heilige kerk’:

    Zon- en feestdag zult gij eren.

    Op boet- en vrijdag het vlees ontberen.

    Houd de vasten ongeschonden.

    Biecht minstens eens per jaar uw zonden,

    En nut rond Pasen 't Brood des Heren.

    Priesters die hun kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals iedereen. Alles veranderde.

    Maar dat waren de uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.

    Paulus is voor de ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip ‘erfzonde’.

    Lezen we daarover de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:

    12Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid, maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak in zo’n overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven, dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen, zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.

    Die vreemde theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus’ interpretatie van Jezus’ leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.

    Een etymologische correctie om af te sluiten.

    Het verhaal van de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, ‘zondvloed’ heeft echter niets te maken met zonden. ‘Zond’ is verwant met een oude Germaanse wortel ‘sin’, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend, voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca minor, de bekende maagdenpalm die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.

    En nog een Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon, over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in het zand schreef. De enige ‘tekst’ die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie zal het zeggen?



    Categorie:God of geen god?
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    01-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.maanzaad?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?

     

    De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zo’n zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.

    De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.

    Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.

     

    Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.

     

    We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.

     

    In Flanders fields the poppies blow

    Between the crosses, row on row,

    That mark our place; and in the sky

    The larks, still bravely singing, fly

    Scarce heard amid the guns below.


    We are the Dead.

    Short days ago

    We lived, felt dawn, saw sunset glow,

    Loved, and were loved, and now we lie

    In Flanders fields.


    Take up our quarrel with the foe:

    To you from failing hands we throw

    The torch, be yours to hold it high.

    If ye break faith with us who die

    We shall not sleep, though poppies grow

    In Flanders fields.

     

    Ik ‘vertaalde’ het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.

     

    In Vlaandrens akkers

    waaien de klaprozen

    rij na rij, tussen de kruisen,

    die onze rustplaats wijzen.

    In de lucht vliegen de leeuweriken,

    almaar dapper zingend,

    nauwelijks te horen onder het kanongebulder

    hier beneden.

     

    Die doden, dat zijn wij.

    Enkele dagen geleden nog

    leefden we, voelden de dag ontluiken,

    zagen de gloed van de ondergaande zon,

    wij hadden lief, men had ons lief.

    Nu liggen wij hier

    in Vlaandrens akkers.

     

    Neem nu onze strijd met de vijand op.

    Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen

    de fakkel die jullie hoog moeten houden.

    En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,

    dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien

    In Vlaandrens akkers.

     

    De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    27-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewustzijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daniel Dennett, Consciousness Explained, xiii + 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.

    vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570 blz., Olympus, 1999, ongeveer € 17.

    Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon. Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten, dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.

    Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.

    Toch heb ik het de moeite gevonden om vol te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen reacties, commentaren en spontane gedachten.

    Nadenken over het bewustzijn is een vorm van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn ‘zelf’, mijn ziel, mijn eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.

    Wat ligt er meer voor de hand dan dat? Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm… Ik eet, ik drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?

    Het is in alle geval niet gemakkelijk om dat ‘ik’ te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen, anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze ‘inborst’. Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld, er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik ‘iets’ zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen ‘mens’. Maar een mens met hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.

    Ons bewustzijn heeft te maken met de activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten we niet.

    Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat, tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.

    Wat we wel zeker weten is dat ons bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee ‘bewustzijns’ hebben, het meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.

    Maar dan ook weer niet, want met mijn lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit elementen die we uit onze omgeving halen.

    Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen, bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids, kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik hen?

    Wij leven in onze omgeving, we zijn een deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan zijn identiek met die van alle andere levende wezens.

    Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal. Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.

    Op een zeer intense manier zijn we met onze medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen, bloed… hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.

    We beginnen ons leven dus als twee onooglijke stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel, God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten? Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat iets?

    Wanneer begint het individuele bewustzijn van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn? Wij weten het niet!

    Het is wel evident dat er vanaf de geboorte een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens. Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?

    En dan begint het hele complexe proces van het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag, elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.

    Vanaf wanneer spreken we van een volledig en zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten, vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun gezinsleden?

    Alles wijst erop dat het ik vele aspecten heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam, opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.

    We maken dus soms een onderscheid tussen het lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?

    Een dood lichaam is geen mens, maar toch gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen bewustzijn meer.

    Een mens kan zich het ene moment laten lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen, goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven, maar ’s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.

    Men spreekt van een gespleten persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee ‘bewustzijns’ in één persoon? En wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?

    Dit zijn slechts enkele van de overwegingen die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je weet veeleer wat het niet is… Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen als: het bewustzijn weg verklaard.

    Want wat blijft er over van het traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?

    Ook de vergelijking met de software op een computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen draait, maar hoogstens ‘als’ een software, het blijft een vergelijking, want software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.

    Wat is trouwens de ‘virtuele’ realiteit van het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet fysisch is. Maar wat betekent ‘virtueel’ bestaan? Is dat niet slechts een andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?

    Dennett zelf zegt ergens terloops dat er geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel aanwijsbaar ‘ik’ is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële? Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we ‘hebben’ zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.

    Wat is dan een gedachte? Het is een activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte, de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee rekening houden bij het handelen.

    Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid, ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met zijn andere boeken is Consciousness Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.

    Sommige filosofen en wetenschappers stellen dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    26-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.etymon: rode draad
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het heeft aan een zijden draadje gehangen. Zijde wordt gesponnen door de zijderups, net zoals het web van de spin. Het is dus heel dun en heel breekbaar, vandaar. Maar als we die draden gaan spinnen (ze ineenvlechten door een draaiende beweging, vandaar ‘draad’) krijgen we zijdegaren, en dat is heel sterk. L’union fait la force, zo blijkt. In het Latijn hangt het aan een dunne draad (tenui filo), in het Duits een draadje (Fädlein), het Engels a (thin) thread en het Frans zegt men il ne tient qu’à un fil.

    In het Grieks is het een haar (thrix). We denken dan meteen aan het zwaard van Damocles, maar dat is een ander verhaal, een legende die teruggaat op een anekdote die Cicero aanhaalde. Een zekere Dionysos was in de vierde eeuw voor onze jaartelling tiran van Syracuse, een stad op Sicilië. Volgens een van zijn hovelingen, Damocles, was hij zowat de gelukkigste man op de wereld en leidde hij een totaal onbezorgd leven. Dionysos stelde voor dat Damocles een dagje zijn plaats zou innemen, wat die natuurlijk meteen deed. Tijdens een groot feest liet hij zich verwennen met eten en drinken en wat hij maar kon bedenken en genoot van de macht die hij had over zijn hele omgeving. Tegen het einde van de maaltijd wees Dionysos naar het zwaard dat hij boven Damocles hoofd had opgehangen aan een paardenhaar. Meteen had Damocles geen zin meer en mocht Dionysos zijn plaats weer innemen.

    Aan de Grieken danken we nog een andere bekende draad, die van Ariadne. Zij was de dochter van Minos, de koning van Kreta, maar hielp Theseus, een Athener, het monster Minotauros doden; elk jaar moesten de Atheners namelijk zeven maagden aan dat monster afstaan. Ariadne gaf Theseus een draad mee die hij kon afrollen in de doolhof en zo vond hij de weg terug. Wie de draad kwijt is, weet niet meer waar hij is, bijvoorbeeld in een toespraak of een gesprek. Dat zou kunnen verwijzen naar deze Griekse legende, maar ook naar alle vrouwen die sponnen, weefden, naaiden of borduurden en die ooit eens de draad waren kwijtgeraakt.

    En dan is er de rode draad. Je komt die in zowat alle Europese talen tegen, maar waar komt die vandaan? Ik vond een verwijzing naar Goethe; die zou in zijn boek Die Wahlverwandtschaften (1809) het gebruik van die beeldspraak voor een terugkerend thema of motief, of een bepaalde gedachtenlijn, toegelicht hebben met een verwijzing naar het touwwerk van de Britse marine waarin, voor de herkenbaarheid, altijd een rode draad zou gevlochten zijn. Of die etymologie klopt, heb ik niet kunnen achterhalen. In het Engels komt de uitdrukking nauwelijks voor, dat is al wat verdacht, dus. Ze kennen wel red tape, maar daarmee bedoelen ze: overdreven bureaucratie; de oorsprong daarvan zou liggen bij de rode draden of linten waarmee officiële documenten werden samengebonden; in België is dat nu soms nog een tricolore touwtje.

    In het Duits, Nederlands en Frans vinden we onze rode draad terug. Zo een draad valt natuurlijk goed op en het is dus heel goed mogelijk dat onze uitdrukking gewoon daarop teruggaat. Een anekdote zal dat duidelijk maken; ik was erbij toen het gebeurde.

    Een zeer bekend Frans filosoof gaf in Leuven een lezing; de opkomst was enorm, de mensen stonden zich buiten te verdringen. Na de lezing was er een receptie, waar het ook behoorlijk druk was. Toen onze bejaarde filosoof wou vertrekken, viste hij van tussen de vele kledingstukken (het was winter) op de enige kapstok in het lokaal zijn zware zwarte overjas. Met een twinkeling in zijn ogen zei hij tegen de rector van de universiteit: “Dit helpt me altijd om mijn jas onmiddellijk terug te vinden!” en wees daarbij op een rode draad in het knoopsgat van zijn revers. De rector, die dagelijks ettelijke recepties ‘deed’, vond het een goed idee: “Dat moet ik onthouden, ik heb ook altijd last om mijn jas te vinden!”
    Consternatie alom, vooral bij Lévinas, die stotterde: “Mais… c’est ma Légion d’honneur!”


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    25-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een festival over de hersenen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een trouwe lezer en pennenvriend vestigde mijn aandacht op een festival over de hersenen, dat binnenkort plaatsvindt in Gent, klik hier voor alle details: http://www.i-brain.be/index.php.

    Het is mijn gewoonte niet om hier reclame te maken, maar dit is toch wel heel bijzonder, vandaar.

    Het valt me de laatste tijd op dat er in het Leuvense zo weinig initiatieven zijn met een vrijzinnig karakter, zeker als we dat vergelijken met Brussel en Gent. De aanwezigheid van een katholieke universiteit in de ene stad en van vrijzinnige in de twee andere zal daaraan wel niet vreemd zijn, maar toch. Ik kan me niet voorstellen dat er in Vlaams-Brabant helemaal geen vrijzinnigen zouden zijn, of dat activiteiten rond dit thema in een universiteitsstad als Leuven geen kans op succes zouden hebben. Men heeft hier een van de grootste concentraties in Vlaanderen van jonge en oudere intellectuelen, wat statistisch een relatief hoog aantal vrijzinnigen en atheïsten met zich zou moeten brengen. En toch is hier niets, maar dan ook niets te bespeuren.

    Onlangs was er op de VRT-site een opiniestuk van Marc Eyskens, klik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/18/de-relevantie-van-christelijk-en-katholiek-in-een-pluralistische-samenleving/. Daarin vermeldt hij dat hij al twee keer uitgenodigd is om te gaan spreken voor de Antwerpse loge en hij ziet dat als een bewijs van de openheid, het pluralisme van katholiek Vlaanderen. Vreemd, denk ik dan: in de veertig jaar dat ik aan de Katholieke Universiteit Leuven heb gewerkt, heb ik niet één keer een logebroeder op een spreekgestoelte gezien. Het aantal Gentse of Brusselse professoren dat in Leuven uitgenodigd is voor een gastlezing, een leerstoel of een eredoctoraat is onbeduidend of onbestaand. Nee, Vlaanderen is nog altijd sterk verzuild.

    Een echt pluralistische samenleving is niet voor morgen, dat hebben we ook gezien in de reacties van de katholieke partij Cd&V op een bescheiden voorstel om de katholieke aartsbisschop en primaat van België te verwijderen van zijn eerste plaats op de lijst van het diplomatieke protocol. Ik twijfel er niet aan dat men ook binnen die partij wel beseft dat dit gebruik vandaag geen zin meer heeft, maar het is voor hen onbespreekbaar, omdat het een overwinning zou zijn aan de vrijzinnigheid en dus een nederlaag voor de katholieken.

    Wat moeten we overigens verstaan onder pluralisme? Letterlijk betekent het veelvormigheid, dus een erkenning dat er meer dan één opvatting is over maatschappelijke, politieke, culturele onderwerpen en dat die naast elkaar moeten kunnen bestaan. Wil dat ook zeggen dat alle opvattingen evenwaardig zijn? Ik meen van niet.

    Laten we een extreem voorbeeld nemen. Misschien herinneren we ons nog Jonestown in 1978 en de Branch Davidians in 1993, indien niet: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=278. Dit waren extreme, fanatieke sekten die op een bijzonder gewelddadige manier aan hun einde gekomen zijn. Moeten we die ook tolereren, een plaats geven in een pluralistische maatschappij? Er zijn maar weinig mensen die in hun pluralisme zo ver zullen gaan. Een maatschappij moet telkens de afweging kunnen maken of een groep of vereniging een gevaar betekent voor het voortbestaan van de maatschappij en van haar leden. Wanneer een groep of vereniging de wetten overtreedt, dan moet zij daarvoor vervolgd worden. Dit is bijvoorbeeld zo voor de zogenaamde kerk of godsdienst Scientology. Het verbaasde mij te vernemen dat senator Hugo Coveliers onlangs is gaan spreken op een bijeenkomst van die sekte en er ook nadien veel goeds wist over te vertellen.

    Het verwondert mij niet minder dat christenen vaak jaloers kijken naar het succes van de Islam en daarin een herleving zien van het godsdienstige. En het blijft me ergeren dat zovele intellectuelen, die overigens vrijwel niets afweten van de leer van het katholieke christendom, dit toch blijven verdedigen omwille van de uitzonderlijke betekenis ervan voor onze beschaving. Ik moet nog altijd de eerste ernstige argumenten horen voor die afgezaagde stelling. Ik blijf erbij dat onze beschaving zich ontwikkeld heeft in een voortdurende en pijnlijke strijd tegen de principes van het christendom.

    Want wat zijn de grote principes, de universele waarden van onze huidige wereldwijde beschaving? Democratie; raciale en seksuele gelijkheid; individuele vrijheid van levensstijl; volle vrijheid van denken, spreken en de pers; afwezigheid van elke religieuze autoriteit in het legislatief proces en het onderwijs; absolute scheiding van kerk en staat. Denk eens twee minuten na en zeg dan zelf welke bijdrage de godsdiensten daaraan ooit geleverd hebben of vandaag leveren. En vergelijk dat eens met de niet aflatende inspanningen van vrijdenkers, vrijzinnigen en atheïsten door de eeuwen heen.

    Nochtans is het bewust atheïsme, dat enkel deze principes aanhangt, een kleine minderheid, nauwelijks geduld in zelfs de meest pluralistische delen van onze maatschappij.

    In een ander opiniestuk op de VRT-site ziet een vertegenwoordiger van de Belgische katholieke kerk een groeiende belangstelling voor godsdienst, maar dan gesteund op ‘het gevoel’ en niet op ‘de rede’, kik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/23/is-religie-dan-toch-terug-van-nooit-weggeweest/

    Gaan we terug naar de tijd van de Contrareformatie en de Verlichting, de Inquisitie, de Franse Revolutie en de Restauratie? Leren we dan werkelijk niets uit de bloedige geschiedenis en moeten we ze dus helaas herhalen?

    Misschien is een festival over de hersenen echt wel een goed idee.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het oordeel over Robert King
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Liefhebbers van oude muziek zijn er in Vlaanderen en in Nederland genoeg. De Lage Landen aan de zee lagen mede aan de basis van de glorieuze herleving van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk, vooral vanaf 1970. Vandaag is dat een vaste waarde. Je hoort de muziek van de middeleeuwen, de renaissance en de barok vrijwel nooit nog anders uitgevoerd dan op die historiserende manier. Onder meer in Brugge en Utrecht zijn er jaarlijks druk bijgewoonde festivals.

    De naam van The King’s Consort zal velen bekend in de oren klinken. Het werd gesticht in 1980 door Robert King en bracht sindsdien meer dan 90 CD’s uit, vooral bij Hyperion, goed voor een miljoen verkochte exemplaren. King is ook veel gevraagd als dirigent en muzikaal adviseur. Hij werkte mee aan verscheidene bekende films, zoals The Kingdom of Heaven, Pirates of the Caribian, Shrek, The Da Vinci Code. Zijn website vertelt je alles: http://www.robertking.eu/Home/page/20/index.htm.

    Dat laatste is niet helemaal juist, zijn website vertelt je niet alles.

    Ik probeer meestal ruimdenkend te zijn en wat volwassenen samen onder de lakens of desnoods in hun achtertuin doen, dat is het verste van mijn zorgen. Ik begrijp dan ook de smeuïge nieuwsgierigheid niet van de lezers van de boulevardbladen voor het seksuele leven van artiesten, prominenten en mediafiguren. Maar er zijn grenzen.

    Robert King werd in 2007 veroordeeld tot vier jaar cel voor veertien gevallen van seksueel misbruik van mannelijke minderjarigen, in de periode 1982 tot 1995. Tijdens het proces ontkende hij de feiten. De rechter verbood hem niet om nog met jongeren om te gaan, zoals gebruikelijk in dergelijke gevallen, omdat hij nadien een normaal leven is gaan leiden, getrouwd is en kinderen heeft. Hij kwam vrij in 2009.

    Ten tijde van het proces en tijdens zijn gevangenisstraf verwijderde Hyperion alle verwijzingen naar zijn persoon en werk. The King’s Consort ging verder onder de leiding van een van de assistenten van King. Hij werd overal vervangen als dirigent. Maar als je vandaag gaat kijken op de website van Hyperion of van The King’s Consort, dan is alles back to normal, met een uitgebreide biografie, foto’s en al. Ook de website van King zelf vermeldt met geen woord de veroordeling of de afwezigheid tijdens zijn verblijf in de gevangenis.

    Toen ik enige tijd geleden heel toevallig dit ‘nieuws’ vernam, via een zeer kort berichtje in kleine letters in het muziektijdschrift Luister, heb ik daarover vaak nagedacht. De beste manier om tot enig besluit te komen, is erover praten of erover schrijven. Dat dwingt je om een stelling in te nemen, een standpunt te bepalen.

    Wat moeten we over dit verhaal denken? Wat mij vooral gestoord heeft, is enerzijds de vrij lange periode, meer dan tien jaar, waarin de feiten zich hebben voorgedaan. Er waren vijf slachtoffers in het proces betrokken, met leeftijden van 12 tot 16 jaar toen ze misbruikt waren. De jongste heeft dat meer dan drie jaar ondergaan. Een tweede element dat me opviel was de houding van King tijdens het proces: hij minimaliseerde en ontkende de feiten, gaf op geen enkel ogenblik toe dat hij iets verkeerds had gedaan. Hij was het slachtoffer van idioten, kwaadwillige leugenaars en gekken.

    Ik heb er geen weet van, natuurlijk, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er naast de mensen die zich hebben bekend gemaakt, nog wel anderen zullen geweest zijn. Het kan ook niet anders dan dat velen in de omgeving van King op de hoogte waren van de feiten. En toch heeft niemand het aangedurfd of nodig gevonden om te spreken. Toen een van de slachtoffers, na jaren therapie nog steeds niet hersteld van de aanrandingen, zich tot King zelf richtte in een brief, kreeg hij daarop een heftige negatieve en verontwaardigde reactie. Pas daarna heeft hij klacht neergelegd, daarin later bijgetreden door vier andere slachtoffers.

    King heeft zijn straf gekregen en ze ook uitgezeten, gedeeltelijk, zoals iedereen die zich goed gedraagt. Hij kan nu verder met zijn leven. Hij heeft zich wel moeten laten registreren als seksueel delinquent.

    Als ik zie hoe bijna alle sporen van zijn wangedrag verdwenen zijn en hoe snel hij weer overal kan optreden, dan is er toch iets dat wringt bij mij. Het lijkt wel of hij gelijk krijgt, alsof de aanklachten vals waren, alsof het een moeilijke periode was in zijn leven en hij zich nu weer helemaal aan zijn kunst kan wijden, de grote dirigent, de beroemde leider van zijn ensemble, de gevierde kunstenaar. Nog even en niemand herinnert zich nog dat er ooit iets geweest is. Straks horen we hem weer op de radio en in de concertzalen. Niets aan de hand, toch?

    Indien hij had bekend en zijn spijt had uitgedrukt, dan zou ik daar wellicht kunnen mee leven. Zoals het nu gegaan is, kan ik nog moeilijk enige sympathie opbrengen voor deze man en dat beïnvloedt ook mijn oordeel over de persoon van de kunstenaar. Hij mag nog zo beroemd zijn als hij wil en een belangrijke figuur, voor mij heeft hij afgedaan, ik zal zijn werk zoveel als mogelijk vermijden. Ik kan niet naar muziekuitvoeringen onder zijn naam luisteren zonder te denken aan zijn slachtoffers en dat maakt het muzikaal genieten voor mij totaal onmogelijk.



    Categorie:muziek
    Tags:maatschappij
    22-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.alleen op de wereld?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zoals veel andere websurfers heb ik ook permanent enkele nieuwspagina’s open staan. Bij mij is dat enerzijds de VRT nieuwssite www.deredactie.be, anderzijds de vernieuwde beginpagina van Seniorennet www.seniorennet.be. Beide hebben verwijzingen of links naar de nieuwssites van de kranten. In de loop van de dag krijg je zo allerlei berichten te zien. Daarnaast staat de radio de hele dag op, meestal Klara, tenzij ze weer eens aan het kletsen gaan, dan schakel ik over naar Musiq3, de Franstalige klassieke zender. Ook op de radio krijg je op het uur nieuws, zelfs vrij uitgebreid om 13 uur. Wij kijken ook steevast naar het journaal op Een (VRT).

    Dat alles samen, met de voortdurende herhalingen, geeft mij een indigestie, een overdaad aan ‘nieuws’. Bovendien is het grootste gedeelte van die informatie voor mij totaal onbelangrijk.

    Ik volg de sportgebeurtenissen niet en kijk slechts heel uitzonderlijk naar een sportreportage. Dat is al een groot gedeelte van het ‘nieuws’ dat aan mij voorbijgaat, of dat me irriteert omdat er zoveel aandacht aan geschonken wordt.

    Ik wens ook niet geïnformeerd te worden over allerlei misdaden. Vroeger was er een afspraak tussen de geschreven pers en de andere media dat moord, diefstal, verkrachting etc. enkel in de geschreven pers verscheen. Dat kwam mij goed uit, want ik heb de kranten nooit gelezen en evenmin weekbladen. Die tijd is helaas lang voorbij: ook de staatszender, de VRT, brengt nu al het sensationele nieuws, met de dagelijkse bloederige en hartverscheurende emotionele beelden. En ook de nieuwssites haasten zich om het ons voor te schotelen.

    Ik heb daarnet nog eens gekeken wat de VRT allemaal op de site zet en ik werd er een beetje triest bij. Het is voor de volle 100% slecht nieuws, er is geen enkele verademing, op de geboorte van een kindje bij een mij onbekende bekende Vlaamse mediafiguur na. Ik krijg er zowaar een afkeer van en overweeg drastische maatregelen: ik kijk niet meer naar het nieuws!

    Dat is niet gemakkelijk. Ik ben niet alleen in huis, Lut heeft een gezonde, normale belangstelling voor het nieuws, maar ze wordt er niet zo door gekweld als ik. Het werkt minder op haar zenuwen, ze kan er beter tegen, ook als ze het even banaal of agressief of sensationeel vindt als ik. Ik kan moeilijk telkens in de kelder kruipen of oordopjes gebruiken telkens er een nieuwsbericht is. Wat ik wel kan doen is niet meer kijken naar de nieuwsberichten op internet. Ik heb die vensters meteen gesloten.

    Er is echter een dieperliggend probleem.

    Zoals ik hier al schreef: no man is an island. Klik hier voor de volledige tekst: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=544212.

    Ik ben niet alleen op de wereld. Ik ben in mijn bestaan totaal afhankelijk van de wereld waarin ik leef. Er is niets, niets dat ik kan doen zonder anderen, of zonder de dingen om mij heen. Op mijn eentje, naakt, te midden van het niets, bijvoorbeeld op zee of in een woestijn, zijn mijn overlevingskansen zelfs op korte termijn absoluut minimaal. Ik heb om te beginnen de zuurstof nodig die de lucht bevat. In de ruimte overleef ik geen seconde zonder ruimtepak.

    Als ik bekijk hoe ik vandaag leef, dan moet ik toegeven dat er van dat alles niets zou overblijven als ik helemaal allen was of als ik me volledig zou afsluiten van de rest van de wereld.

    Wij zeggen het wel gemakkelijk: een mens is niet gemaakt om alleen te blijven, maar we beseffen te weinig hoe verregaand dat waar is. Ook zeer vereenzaamde ouderen zijn nog altijd aangewezen op hun omgeving om te overleven, op een maatschappij die hen essentiële zorgen verleent.

    We zijn allemaal grote individualisten, om niet te zeggen egoïsten, we denken altijd in de eerste plaats aan onszelf, ook als we met anderen omgaan. ‘Denken’ is een eenzame bezigheid, dat doen we alleen, je kan niet met tweeën denken. Eten, drinken: je voedt jezelf, het ergste dat ons kan overkomen is dat iemand anders ons moet voeden. Ons ego, ons zelfbewustzijn, dat is wie we zijn, de aller-persoonlijkste ervaring.

    Het is daar dat het schoentje wringt. Elke mens is een individu, maar een individu kan alleen maar bestaan in de wereld en in een samenleving.

    In een samenleving is het altijd een kwestie van geven en nemen. Er is geen plaats voor parasieten, dat is een van de meest gevoelige antennes die we hebben: het identificeren van valsspelers, op welk niveau van de samenleving dan ook, van mensen die wel van de voordelen van de samenleving genieten, maar er zelf niet toe bijdragen, die zichzelf verrijken ten koste van anderen, die zich onttrekken aan hun maatschappelijke verplichtingen. Dat wekt onze verontwaardiging en terecht, maar dat betekent ook dat we ons zelf daaraan niet mogen schuldig maken, dat gaat niet op.

    Enerzijds is er dus mijn afkeer van vele aspecten van onze maatschappij, lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal. Anderzijds moet ik erkennen dat mijn leven zich nu eenmaal afspeelt in deze wereld, hier en nu, dat ik mij er niet kan aan onttrekken.

    Zeker, ik kan, net zoals iedereen, selectief te werk gaan. Niemand die me verplicht om naar het voetbal te kijken of de Olympische spelen, de soaps en de talkshows, de krant te lezen of tijdschriften, gebak te kopen, vlees te eten, te roken of te drinken, reizen te maken, deel te nemen aan culturele activiteiten zoals film, theater, opera, tentoonstellingen etc. Ik hoef geen lid te zijn van verenigingen, ik kan mijn familiebezoeken ‘uitstellen’ en het contact met mijn buren beperken tot een vriendelijke goeiedag of een zwaai met de arm. Als ik zelf geen inspanningen doe, blijven vrienden en kennissen vanzelf wel weg.

    Ik kan overleven in de maatschappij zonder direct en persoonlijk contact met andere mensen, alleen gebruik makend van hun functie: de vuilnisman, de postbode, de man of vrouw aan de kassa in het grootwarenhuis, de bediende in de bank of het postkantoor, de controleur van de belastingen, de politieman of –vrouw enzovoort. Ik vermoed dat heel wat mensen, niet het minst senioren, zich in die situatie bevinden. Wij maken gebruik van allerlei diensten, maar op een veeleer passieve manier. Wij ondergaan de maatschappij, wij maken ze niet, of niet meer.

    Ik heb altijd een min of meer verantwoordelijke functie gehad: wat ik besliste of deed had gevolgen voor heel wat mensen. Ik bepaalde, samen met anderen, wat er zou gebeuren en hoe. Ik gaf mede vorm aan de wereld, aan het stukje waarvoor ik verantwoordelijk was. Toen ik op pensioen ging, veranderde dat helemaal. Ik ben nu nog enkel verantwoordelijk voor mezelf en samen met Lut, voor ons gezin. De kinderen zijn volwassen en staan op eigen benen. Mijn verantwoordelijkheden zijn dus beperkt, zeer beperkt. Het gevaar is zeer reëel dat de kring om mij heen steeds nauwer wordt, dat ik op een alsmaar kleiner eiland ga wonen, zoals in het kortverhaal van D.H. Lawrence, The Man Who Loved Islands, een verhaal dat niet goed afliep. Het verbaast me niet echt te vernemen dat oudere mannen een erg groot aandeel hebben in de statistieken over zelfdoding.

    Gelukkig vinden heel wat ouderen een of andere manier om aan de verveling, de frustratie, de wanhoop of de depressie te ontsnappen, precies door zich niet af te sluiten van hun omgeving, door inspanningen te doen om naar buiten te komen, ook als dat niet gemakkelijk is, als de drempel hoog is en de verleiding om in je zetel te blijven zitten erg groot.

    Voor mij is mijn Kroniek erg belangrijk, mijn blog, mijn website, waar ik terecht kan met teksten zoals deze en met nog veel andere. Het geeft me wat te doen en vooral: ik treed ermee naar buiten, er zijn andere mensen die me lezen en die daarop reageren, soms door me een mailtje te sturen, soms ook alleen maar door, al was het maar heel even, zelf na te denken over wat ik schrijf. Dat betekent heel veel voor mij. Het is mijn manier om me niet helemaal nutteloos te voelen en om de vereenzaming tegen te gaan.

    Voor jullie belangstelling ben ik dan ook zeer dankbaar.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Epitaaf voor de sela
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Kruiswoordraadsels zijn voor velen een onmisbare hulp om de ledigheid te verdrijven, de eindeloze winterse uren of de levens die noodgedwongen binnenshuis moeten doorgebracht. Het is een onschuldige verslaving, die men met speciaal daarvoor geschreven puzzelwoordenboeken beoefent. Mijn buurman heeft het tot kort voor zijn dood gedaan, toen hij al lang het spreken had moeten laten. Mijn schoonmoeder, die nooit een boek las, kon daarin haar ruige liefde voor de taal botvieren. 

    Er zijn van die kruiswoordraadselwoorden, hele korte, om de gaatjes op te vullen: aa, en ee, en oc en ai... Er zijn ook ietwat langere, elusieve, heimelijke, die je enkel daar tegenkomt: de Japanse ama, de bezige ieme

    En de sela.

    De hint is meestal: rustteken; dat zet je meteen op het verkeerde been, want dan zoek je koortsachtig naar de naam van een rustteken in de notenleer, maar dat is gewoon een rust. Door de kruisende woorden in te vullen kom je uiteindelijk bij sela, een woord dat geen bellen doet rinkelen. 

    Sela?

    Geen mens die weet wat het betekent. Het woord komt 85 keer voor in de Bijbel, het Oude Testament. Acht keer is het een eigennaam, als plaatsnaam misschien een synoniem voor Petra, de overige keren staat het er gewoon na een of ander vers: de Heer is mijn redder. Sela.

    Punt uit.

    Er zijn opinies genoeg: een rustteken bij het voorlezen, of een plaats waar de stem verheven wordt, of waar de gemeente ‘invalt’, of waar een buiging of een ander liturgisch gebaar gemaakt wordt of een muzikaal intermezzo volgt. Maar weten doen we het niet. Het moet ooit een functie gehad hebben, een betekenis, maar die is verloren gegaan in de mist der tijden.

    In niet-Bijbelse, niet-religieuze context zou het woord wellicht ook echt verdwenen zijn uit onze taal. Taalwetenschappers houden zich bezig met het napluizen in welke periode een woord actief is: wanneer verschijnt het voor het eerst, hoe vaak, wanneer begint het gebruik te verwateren en wanneer is het voor het laatst gebruikt? Zij schrijven de efemeriden van woordenvloed en sprakeloos, redeloos verstomd eb.

    Maar sela staat in de Bijbel en dus is het het eigenste woord van God, waaraan in eeuwigheid niet zal geraakt worden, ook al verstaan we het niet of niet meer. Dus blijft het er staan, als een enigmatisch rustteken, een parmantig paradigma, een stofferig stopwoord, door een plunderzieke pluizer verbannen naar het puin van de puzzelpagina.

    Voor Schriftgeleerden is het een † (waarvoor we niet eens een Nederlands woord hebben), een obelus met erectiestoornissen, een vertwijfeld onbevredigbaar onerotisch crux interpretum.

    Een onkuis woord, een kruiswoord.

    Sela staat voor ons

    lonkend te pronken

    dor symbool van  Bijbel en religie

    versleten, vergeten,

    ongrijpbaar, onbegrepen

    door trouwe traditie onterecht ongerept overgeleverd

    verbijsterend zinsberoofd geschenk uit de hemel

    rechteloos godsgericht

    puistige pad in de korf

    derelict relict

    jad van zilver en jade

    sprakeloze wijzer naar eeuwig nergens en nooit

    de vingerafdruk van een onhandige god.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.memen: Susan Blackmore's Meme Machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999 (geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)

    Laat je niet afschrikken door de titel: het woord ‘meme’ heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het als ‘eenheid van culturele overdracht’ en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet, maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.

    Het was Richard Dawkins die in 1976 in de laatste hoofdstukken van The Selfish Gene het woord ‘meme’ bedacht, als een korte versie van ‘mimeme’ en naar analogie met gene, in het Nederlands gen, meervoud genen. ‘Mem’ zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma, borst (van een zogende vrouw).

    Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is een letterlijke vertaling van Dawkins: a unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich vermenigvuldigen (the selfish genes), maar ook uit andere soorten van replicators, letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replica’s maken van zichzelf. Zoals genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een ‘uitvinding’ die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis – meme).

    Zo kan men talloze concepten bedenken die hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam, een dak, vuur maken…

    Een woord nog over dat imiteren, nabootsen. Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet, niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is, kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.

    Taal is daarvan een mooi voorbeeld. Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om een kind te leren ‘droog’ te zijn dan om het te leren praten… Maar het is geen na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak spetterend taalgebruik.

    Susan Blackmore probeert een duidelijk onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel daarvoor is de analogie met de genen.

    Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de ‘ouders’ en de ‘kinderen’ dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk, is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.

    Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig, genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel Darwinisme.

    Werken memen op een identieke manier? Dat is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard worden.

    Het systeem van de genetische voortplanting is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen, maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de ‘voortplanting’, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven. Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden communiceren?

    Het verhaal dat Blackmore ons brengt is verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.

    Maar ik blijf met twijfels zitten of de memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip ‘meme’. En als we dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?

    Ook als wij ze erkennen als de ‘eenheid van culturele overdracht’, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt. Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een filosofie of een levenshouding).

    Dat is het grote onderscheid met de genen: daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als die er ooit komt…

    Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins, Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse, aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van vulgariserend.

    Met dit boek is het laatste woord niet gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.

    Een waarschuwing voor wie dit boek zou kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen, dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    14-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tatsam en tadbhav
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik durf er veel op verwedden dat je niet weet wat een tatsam is, of een tadbhav. Ik zal eerlijk zijn (dat ben ik overigens altijd, tenzij ik mezelf onbewust bedrieg): ik weet het ook nog maar pas.

    Het gaat zo: je bent op zoek naar iets en plots duikt er iets anders op dat je aandacht trekt, iets dat je niet kent, iets nieuws! En zoals dat wel eens meer gebeurt, ga je dan weer verder, speurend naar je oorspronkelijke prooi. Je vergeet dat fait divers weer, het is ergens opgeslagen in je brein, samen met miljoenen andere nutteloze gegevens en je denkt dat het daar te gelegener tijd moeiteloos weer kan opgehaald worden. En zoals dat wel eens meer gebeurt, ben je enkele dagen nadien iets aan het schrijven en je denkt, tiens, hier zou ik die vreemde term van enkele dagen geleden leuk te pas kunnen brengen. Maar… hoe was die ook weer?

    Het was een term uit het Sanskriet, twee lettergrepen, een ‘s’ ook. En voor je het weet ben je weer op zoek, teruggaand op je stappen van toen, al de aanknopingspunten en spontane associaties weer naar boven halend, maar nee, het wil niet komen. Ik heb uren zitten googelen en verbeten Wikipedia afgeschuimd. Noppes. Dan dacht ik: een computer houdt alles bij, er moet dus ergens een spoor zijn. Even de geschiedenis van de web browser nakijken, waar netjes de plaatsen staan die je op een bepaalde dag hebt bezocht. Bij een eerste poging vond ik het nog altijd niet, een link was gebroken en ik was al suf gezocht.

    Maar enkele uren later probeerde ik het nog eens en ja hoor, daar stonden ze te prijken in al hun esoterische pracht: tatsam en tadbhav, de verloren schapen.

    Het zijn moeilijke namen, maar het verschijnsel kennen we wel. In elke taal is er de neiging om woorden uit een andere taal over te nemen, meer bepaald geleerde of moeilijke woorden, bijvoorbeeld: emancipatie, anomie, multiculturaliteit, specifiek… Het zijn woorden waarin je niet onmiddellijk een Nederlandse stam herkent. Je kan ze enkel begrijpen als ze helemaal ingeburgerd zijn, of als je de vreemde taal kent waaruit ze overgenomen zijn. Die andere taal is meestal een overheersende taal: we gaan geen woorden lenen uit een of ander lokaal dialect op een eiland in de Stille Zuidzee. Latijn en ook Grieks hebben die rol gespeeld in vele Europese talen, vooral sinds de Renaissance, maar zelfs tot op onze dagen. Vandaag is het vooral Engels dat die rol speelt.

    Wetenschappers van alle slag hebben een sterke neiging om zich aan dat soort van nieuwlichterij te bezondigen: ze gebruiken ‘neologismen’, wat Van Dale ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’ noemt. Geef toe: je zal waarschijnlijk al vaker het zogenaamd moeilijke woord ‘neologisme’ tegengekomen zijn dan het ongebruikelijke ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’, al zeggen die evengoed waar het om gaat. ‘Neologisme’ is de vaste term geworden.

    Als we een woord letterlijk en onveranderd uit een vreemde taal overnemen, dan is dat een tatsam. Da capo en nog een heleboel andere Italiaanse muziektermen zijn daar goede voorbeelden van, maar ook de vele computertermen waarover ik het hier enkele dagen geleden had: download, upgrade, delete enzovoort. Tatsam is er zelf ook een, natuurlijk.

    Tatsam, of tatsama betekent letterlijk, in het Hindi, ‘hetzelfde als dat’ en is een afkorting van ‘hetzelfde als in het Sanskriet’, dus een letterlijke, onveranderde overname. Tadbhav of tadbhava betekent letterlijk ‘afkomstig uit dat’, dus uit het Sanskriet. Bij een tadbhav hebben we het overgenomen woord aangepast aan onze eigen taal: sigaar, dineren, fabriek, krant… Wij noemen dat bastaardwoorden en ze zijn legio (uit het Latijn, oorspronkelijk een legioen, maar nu ‘een groot aantal, talrijk, ontelbaar’), ook in het Nederlands: Van Dale’s Groot Leenwoordenboek telt 28.000 lemmata (van het Grieks via het Latijn, ‘trefwoord’), ontleend uit 28 talen.

    Tatsam en tadbhav zijn allebei barbarismen, leenvertalingen en taalpuristen proberen die te vermijden. Ze verkiezen ontvoogding boven emancipatie, wetteloosheid boven anomie enzovoort, maar ze vechten meestal tegen de bierkaai.

    Even een terzijde daarbij als afsluiter: een bierkaai is precies dat, een kade waar het bier gelost wordt, meer bepaald die in Amsterdam. De mensen die daar woonden en rondhingen, stonden bekend als onverbeterlijke vechtersbazen, allicht mede onder de invloed van de drank. Vechten tegen de Bierkaai, of die van de Bierkaai, was een hopeloze zaak, een strijd die je onmogelijk kon winnen en zo is het spreekwoord ontstaan. Van Dale weet etymologisch weer van niets.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!