De eerste lenteregen ruikt naar de zee en spoelt het stof weg van een koude winter De zwaar beladen donkerte van lange dagen smelt met het ijs en de rijm Planten rekken zich Even trillen de snaren van mijn moeë ziel Met enig geduld wacht ik nog Dan roept de nieuwe morgen mij uit een duffe slaap Een zacht verlangen lonkt Er is al hoop