Eertijds heeft er een volk bestaan
Het is zover. De uitnodiging voor onze klasrëunie op 18 oktober van de Rhetorica 1954 is verstuurd. Het wordt een jaarlijks weerzien van de klasgenoten en hun echtgenoten.
Ik betitelde het als een Rondetafelconferentie met als thema Eertijds heeft er een volk bestaan edel en groot
met een knipoog naar ons studentenverleden.
Zoals elk jaar zullen weer de fratsen uit onze tijd aangehaald worden met herinneringen aan onze professoren uit die tijd nl. de vlooie, mussche, papa den beer en het zwaantje. Het waren niet alle beesten. We hadden ook nog een krieke, makke, belga, molotov en mama.
Onze vrouwen zullen weer luisteren naar onze verhalen en wellicht zullen we er een schepje bijdoen.
Wij zullen vaststellen dat al zijn onze haren grijs of verdund wij eigenlijk innerlijk en van karakter nog dezelfde gebleven zijn. Een mens verandert niet zoveel ook al poogt zijn vrouw soms aan heropvoeding te doen.
Onze collegeperiode was een heel andere tijd. Wij kenden geen drugs, allen maar in het geniep een cafeetje aandoen op de terugweg naar huis en zelfs een onschuldige kus zou voor ons al sexy geweest zijn. Wij waren de eerste klas die na de examens na de les een bak bier mochten uitdrinken en dat op foto werd vereeuwigd.
De menu in het eethuis Pieter zal méér zijn dan een gewoon pintje. Het is maar te hopen dat er niemand van mijn gasten doet als Juul die van het feest van de pompiers kwam en teveel van de Rodenbachtaart als dessert gegeten had.
Die pruimen op de taart deden zoals verwacht hun werk zodat hij plots dringend moest en hij achter een dikken beuk in het Geitenpark zijn broek liet zakken. Op hetzelfde moment komt daar Seppe de wijkagent voorbij en is getuige van dit ontoelaatbaar latrinair gebeuren.
Ge weet, orakelt Seppe, dat de burgermeester dat niet wil hebben. Juul die wel letterlijk en figuurlijk de kluts kwijt is, staat daar verbauwereerd achter zijnen beuk en ziet het niet meer zitten, alhoewel hij het ziet liggen.
Als meneer de burgemeester het niet wil hebben brabbelt hij, wil gij het dan misschien hebben? Absoluut niet snauwt de garde. Héwel, zegt Juul, als meneer de burgemeester het niet wil hebben en gij wilt het ook niet, dan laten wij het gewoon liggen, want ik moet het ook niet hebben.
|