Julius V.E. Dreyfsandt zu Schlamm : Gedichten 1
nederland Юлиус Дрейфсанд цу Шлам, поет
21-08-2006
beschut licht
als ik maar weet dat als de avond valt toch de dagen lengen ook al voel ik de zuchtende zon zakken en de eindeloze regen plengen licht zal doorgaans schijnen ook al zal dat niet snel mijn wachten doen zengen
een laatste kreet
schor schreeuwde mijn keel de laatste kreet ver weg was ze al haar haren door de wind gespreid en op een fiets naar ver geleid zij wilde niet meer keren en zien hoe zij mij in het zeer liet teren
overgeleverd
mijn nagels schraapten je huid even, maar wel overdacht totdat ik met schrik in onwetendheid werd gedreven het was onverwacht toen met een krijsend geluid woede aan mijn woorden ging kleven door een duistere macht bezeten braakte ik zurig gal in horten en stoten mijn hart leek gereten het lijf gehakt in wezensvreemde moten het bracht mij aan de rand van verdrongen pijn wist niet meer wat te doen ik was overgeleverd aan een verborgen mijn
een mijmering
denk niet aan mij als je ruikt aan bloesem na een malse bui vergeet mij als je hooi ruikt in zon of wind op het veld gedroogd ik ben een mens in de rui al even door de aanstormende ouderdom gedoogd zie mij als gerijpte vrucht . zoet, zuur of beurs. als bon-vivant of kneus of het bruine loof van oude eiken mag ook een grijze wolk zijn wegdrijvend in de lucht aan u de keus het maakt niet zo uit als u toch het nakijken heeft ik zit in een voortdenderende trein gratis en voor niets ja, wel tweede klas ik wilde nog uitstappen de weg verder afleggen op mijn oude fiets langs menig terras
17-08-2006
van gevoel ontheemd
indien ik mij slechts ken als schaduw van de dood geen weet heb van een levend ven of gedesemd brood en mijn armen niet kunnen reiken naar de hoop van een nabije oase dan zwem ik in troebel water of vecht mij uit een zuigend moeras er is dan geen later of nieuw groen gras de ander is mij vreemd met telkens weer die angstige dromen ik ben dan weer, als vroeger, van gevoel ontheemd, de adem ontnomen
eenzaam verblijf
en verder kom ik niet als de enige deur zich sluit zoals jij mij aanziet over je schouder en het nu naar het verleden duidt je snijdende blik geladen met een vernietigend gewicht omrandt mijn stokkend lijf het versteent de aderen mijn oogleden sluiten bezwaard ik keer terug naar binnen waar de stilte wordt bewaard in een eenzaam verblijf
ik draag jouw gedachten
op mijn schoot draag ik jouw gedachten over thuis voelen, dromen van eeuwige zachtheid en immens verwachten als mijn hand jouw haren streelt langzaam en voorspelbaar zie ik je gaaf gezicht die met een lach mijn beweging deelt en je zwaarte even oplicht ik raak je wangen in een strelend gebaar voor even zijn ze ontspannen althans zo neem ik het waar voel toch mijn ogen waken om de buitenwereld uit te bannen je kan dan, als je wilt, in mij geraken
22-07-2006
een façade
mijn vingers glijden zacht over orgeltoetsen speel in gedachten met vragende borsten die bij iedere toon aanzwellen; naar nog meer aanraking dorsten mijn tenen strelen de houten pedalen alsof zij jouw voeten willen zoeken en jou op mijn liefde willen verhalen mijn lijf speelt een onvoltooide serenade gezeten op een kussen zo kwetsbaar als jouw buik ik speel al lang niet meer de partituur dat blijkt slechts een façade
verre uilen
jij droomt nu in mijn open veld van bomen en struiken zo heb je mij verteld en ogen geopend als luiken naar het verlichte donker waar de grond nog voelt als draagbaar van gras het laat je voelen zo de mens is bedoeld daar waar rust doet zwijgen en stiltes naar je neigen bind ik de ruimte aan sterrenpaden; een brug naar jouw gedachten langzaam valt de zwoele duisternis over de heide van verwachten het is de roep van verre uilen die mijn hartslag verraden
pennenvrucht
ik verhaal van taal tonen en toetsen van rustige rijm uit pennenvrucht een pagina poetsen een wuivende wevende hand schept in een scheve letter door kille kool geholpen een prille parade op blank blad, nog onbeholpen een gretige geest vreet vroege verzen waar woorden worden, spichtig of sproeiend, tot wat u nu leest
o zonneke mijn
o zonneke mijn met straalkes fijn je glans doet plezieren ranken druifkes vieren o zonneke mijn maakt harten zo rein bloemkes rechten hun steel tonen hun blaadjes geheel o zonneke mijn je verlicht onzichtbare pijn ontwaakt pret in de ogen bij een ander mededogen o zonneke mijn mijn hemelse baldakijn over azuren luchten en bevrijdende zuchten
in het voorbijgaan
wil jij mij treffen als mijn dorp aan jou voorbij schuift zie je dan mijn arm die haast schuw naar jouw ijzeren ros wuift of is de blik enkel voorwaarts gericht tussen wanden van geluid waartussen witte strepen voorwaarts flitsen en asfalt de toekomst duidt wil jij me treffen en de stoet van wielen voor even verlaten of eist de verte dat ze zo min mogelijk alleen wordt gelaten ik zal het gordijn even lichten op een ingeschat moment en zwaai naar wat vliegen totdat ik denk daar gaat ze; je bent mij voorbij gerend
fluiten fluiten fluitenkruid
fluiten fluiten fluitenkruid gij speelt rondom en woekert met uw bruid in welig bloeiende weiden ik zie uw pracht de zon begeleiden en mij , de schouwende mens met gelukzaligheid verblijden fluiten fluiten fluitenkruid gij zingt van vreugde met kleurrijk blad ik zou u willen plukken, stelen uit het veld doch laat u onberoerd geen stengel zal ik knakken of aan wortel rukken ik ben zo op u gesteld
een zwerver
verlaat ontsnapt de dolende zwerver aan het straffe land van tegenwind gelijk elk die anders oogt vaak niet wordt bemind en verwordt teneinde tot zijn eigen delver hij gaat zijn weg onbekend met enige verte zijn blik raakt de grond immers die draagt zijn benen waarom verder zien of de toekomst lenen als slechts honger spreekt uit een verdroogde mond
gesloten
aan mijn zijde loop jij mee de afstand is groot naar jouw gevoel zo diep en ogenschijnlijk ongenaakbaar schraal in uitdrukking zelfs koel een breekijzer zou ik willen hanteren jouw verstild hart bevrijden och, wie ben ik om jou te bezeren
overmoed
overmoed wat dat ook is, wordt vaak gemeten langs de meetlat van de ander ik heb dat nooit geweten totdat ik iemand zag die zei ik ben je medestander een wereld ging voor mij open en sloot mijn ogen stillekes, buiten zicht moest ik een traantje drogen
bescheidenheid
bescheidenheid, wat dat ook is, wordt vaak gemeten langs de meetlat van de ander ik heb dat nooit geweten totdat ik iemand zag die zei ik ben je tegenstander een wereld ging voor mij open en sloot mijn ogen stillekes, buiten zicht moest ik een traantje drogen
de levende dood
vandaag is het sterven weer daar een dag met onvoorspelbaar aantal uren dat het nu oneindig doet duren terwijl ik met gesloten ogen staar de versteende pijn door mij te dragen is niet te verwarmen door welke gloed dan ook ben zelfs niet in staat om naar lucht te vragen ik ben gesloten, gevangen in de levende dood; een uitgedroogde boom met één gebroken tak als een verstarde loot
het sterven nabij
het was stil vannacht te samen met hem er hing een sfeer van veelzeggend niets alsof leegte verzacht wat was er nog meer dan wachten op de horizon voor hem op zijn weg naar de laatste eer starend en zwijgend in onzichtbaar vertrouwen gaat hij zijn laatste gang hoe ervaart hij zijn rouwen waarom is hij niet bang
nieuwe aubade
loslaten is gaan in diepten niet om te vergaan als oud vuil of worden tot uitgedroogde bloemen het is zoeken naar de aarde, wortels voelen, drinken uit nieuwe waarden waarop ikzelf mag roemen in bleke schaduw zal ik verblijven waar nog prille zaden de stilte inlijven wachtend op een nieuwe aubade
Als ik maar weet......dat...... als de avond valt........toch ....de dagen lengen.....
Oudere gedichten en Proza