Het lentemeisje
(of ballade nummer negenentwintig)
Vaarwel jeugd, je was soms zo onschuldig. Vaarwel jeugd, je was vaak ongeduldig.
Ik hield zo van je groene gedachten, en ik verafschuwde telkens weer al die mensen met hun dode klachten en de mijne soms heel wat meer.
Vaarwel deugd, je scheen soms zo afwezig. Vaarwel vreugd, je was vaak zo aanwezig.
Ik voel me worden als een bureaucraat en mijn mond verstijft zich in een grijns. Mijn hart veracht u om uw haat, laat me toch zeggen wat ik peins.
Vaarwel kind, ik heb je eens bemind. Vaarwel kind voor ik je eens verslind.
Want als kind word je niet gewaar dat alles rond je schijn en valsheid is. Zelfs je ouders zijn een gevaar dat niet alleen doofheid is.
Vaarwel pa, ik ben niet wat je wilde. Vaarwel ma, was ik het die je wilde?
Zoals ik hebben zij eens gestreden voor het vullen van een leemte, maar ook zij hebben geleden, want elke vriend is slechts een vreemde.
Welkom hoop, voor jou wil'k wel eens vechten. Welkom hoop, immers niets kan nog verslechten.
Jij ziet alles jong en toch zo oud, en blijft steeds draaien naar de wind. Jij zingt en danst terwijl je rouwt, dan word ik toch maar weer een kind.
Vaarwel probleem, je scheen me toch zo zwaar. Welkom probleem, nu ik blijf bij haar!
20/3/2009
|