De dag na Kerstmis merkte de pastoor dat de kribbe in de kerststal leeg was. ‘t Kindje Jezus was verdwenen. Potverdekke, dacht de pastoor, en hij ging wat in de frisse lucht stappen om te kalmeren. Op de stoep zag hij Sepke met een blinkend-nieuwe rode trekkar. In de kar lag op een paar sprieten stro het kindje Jezus met gespreide armpjes van het zonlicht te genieten.
- Awel kleine vriend, ge hebt een passagier zie ik. - Ja meneer pastoor, antwoordde Sepke, en hij stapte stevig verder. Onverdroten, heette dat vroeger. - En waar hebt ge hem vandaan? - Uit de stal hé, meneer pastoor! (Wat een domme vraag!) - En waarom hebt ge hem uit de stal gehaald, Sepke?
Sepke hield halt en haalde eens diep adem want hier moest uitleg gegeven worden aan een volwassene. En zoals men weet is er soms tijd mee gemoeid eer een grote mens iets begrijpt, grote mensen zijn soms niet rap van snap.
- Ik had aan ’t Kindje Jezus gevraagd of ik van de Kerstman een rode trekkar mocht hebben. En ik heb ze gekregen. En daarom mag Kindje Jezus nu éérst meerijden.
Hij bleef de pastoor strak aankijken om te zien of die het begrepen had.
m met dank aan RD, EZW-01/2014, HiH-12/2015, herzien
|