klompen & de slippers van mijn leven platijn / plattijn : Benaming van zeker schoeisel, dat in verschillende tijden een verschillenden vorm had; inzonderheid een schoeisel, bestaande uit een houten onderstuk, met van boven een riem om het onder den voet te bevestigen.
Trip, muil op houten blok. Eertijds soms ook van een ijzeren beslag voorzien.
De platijnen dienden om den voet in te steken als men dezen bij het gaan niet vuil of nat wilde maken, of om des winters niet met den kouden vloer in aanraking te komen.
‘een schoen met houten zool en lederen bovenbekleding’.
-------
Ziezo, dat weten we ook weeral.
De beschrijvingen doen me denken aan de Zweedse klompen. Zo rond ’81 waren ze nog overal te verkrijgen. Men zag ze ook overal. Ze werden veel gedragen door mensen met staande beroepen. Verpleegkundigen, de mensen van de bakkerij, de mensen van de keuken… Ik wou ook zo’n paar. Witte. Om te dragen aan boord. Klompen met ingebouwde steunzolen! Gedaan met de vermoeide benen en de pijnlijke enkels ’s avonds.
En klompen zijn niet open aan de teen. Dat is een groot voordeel wanneer het schip bulk vervoert en het kolengruis of de bauxiet of het ammoniumsulfaat door de deuren komt binnenwaaien en zich in hoeken en spleten nestelt.
De kok en de bakker droegen ze toch ook, waarom ik dan niet? Kermille, dat ik daar niet eerder aan gedacht had. En ik kocht gelijk twee paar. Witte voor tijdens de service-uren, zwarte voor de uren van onderhoud.
Waar ik niet aan gedacht had, was dat aan boord de vloerbekleding op een stalen plaat ligt en dat daardoor het geluid van de klompen in het kasteel (de bewoning) veel verder draagt dan in een gebouw aan de wal. En aan boord is er altijd wel iémand die slaapt of moet gaan slapen, omdat er de klok rond gevaren, dus gewerkt wordt.
Van de klompen van de kok en de bakker had men zo geen last, onder de keuken liggen geen cabines, daar liggen het magazijn en de koelkamers. En de keuken heeft een betegelde vloer, daar ligt een dikkere chape dan in de andere ruimtes en op alle andere decks, waar een lichtere vloerbekleding ligt. De derde dag werd ik verzocht mijn klompen uit te laten. Oók in de mess, want daaronder lagen de cabines van de bemanning.
Iedereen werd er oren-dol van, van die houten zolen, behalve de keukencollega’s en ik. Ik zweefde op mijn klompjes, maar ik kon ze dus niet meer dragen. Daar ging mijn goed idee. De klompen konden al terug de valies in en het contract zou nog zes maanden duren. ‘k Had wel ander schoeisel bij, maar dat was de bedoeling niet hé. Dat waren trouwens geen werkschoenen.
In Brasil ben ik dan geschikte werkschoenen gaan zoeken. Van het plaatselijk aanbod kwamen enkel slippers in aanmerking. De solide versie van het strandschoeisel, op stevige rubber plateau’s van ongeveer 2cm dik. Antislip-slippers, met onder de zool ribbels tegen de aquaplaning. Heel stille en stevige, veerkrachtige, heel bruikbare en comfortabele werkslippers, gevonden in een onooglijk winkeltje in een havenbuurt. ‘k Mis ze soms nog, ze liepen zo mals! ‘k Had toen drie paar moeten kopen. Of 30 paar, van ’81 tot nu.
te gast bij Wim Helsen, Johan Braeckman met 'De Elementen' van Euclides
Algemeenheden
Dingen die aan een ander ding gelijk zijn, zijn ook aan elkaar gelijk. Als men aan gelijke dingen, gelijke dingen toevoegt, zijn de totalen ook gelijk. Als men van gelijke dingen gelijke dingen afneemt, zijn de resten ook gelijk. Dingen die met elkaar overeen komen zijn gelijk. Het geheel is groter dan het deel. De Elementen, Euclides
De invloed van de Elementen is enorm groot, het bleef een basiswerk in het onderwijs en de meetkunde tot in de twintigste eeuw. De strikte methode om met behulp van de rede vanuit slechts enkele axioma's verscheidene theorema's te bewijzen bleef van belang in de ontwikkeling van de wetenschap en de wiskunde. Het beïnvloedde ook het werk van wetenschappers - zoals Nicolaus Copernicus en Isaac Newton, wiskundigen en logici - bijvoorbeeld Bertrand Russell en Alfred North Whitehead en filosofen als René Descartes en Baruch Spinoza.
‘k Ben geen arachnofoob die wild begint rond te stampen bij het zien van een spin, maar ik ben evenmin een arachnofiel die de diertjes in saaie bakjes verzamelt.
‘k Wil gewoon eerst laten horen dat ik die twee moeilijke woorden opgezocht heb.
Dood maken doe ik niet, spinnen eten insecten. Ik niet. Dus zijn spinnen nuttiger diertjes. Volgens mij is er genoeg plaats op deze planeet en ook in ons appartement voor, buiten ons twee, nog een aantal wezens.
Behalve in de douche. Douchen doe ik liefst alleen. Sommige spinsoorten hebben vier paar ogen. Dan voelt een mens zich toch bekeken zeker.
Spinnen hebben af en toe water nodig voor het een of ander, iets met chitine, als ik het goed begrepen heb. Er zit al eens een spin in de douche. Die schep ik er dan uit met een stukje karton van de geurstaaltjes. Er zitten genoeg kartonnetjes in dat mandje voor een heel spinnenseizoen. En dan wip ik de spin boven op de kast. Uit het raam gaat niet, we hebben zo’n hoge reep kipraam in de badkamer, ik krijg de spin langs daar niet buiten.
Toen we hier pas woonden, zette ik de spin in de wastafel, maar dat doe ik nu niet meer.
Er zat eens een spin in de douche, op weg naar water. Ik nam haar op een kartonnetje, en ik had geen zin om mijn badjas weer aan te trekken en naar het raam van de slaapkamer te stappen om de spin buiten te zetten. Daarbij, het beestje moest niet in de slaapkamer zijn, het was opzoek naar water. Dus dropte ik de spin in de wastafel. Dat leek me een logisch alternatief voor de douche.
Toen ik uit de douche stapte was ze niet meer te zien. ‘k Was ze eigenlijk al vergeten. Uit het oog, uit het hart.
Toen den echtgenoot de badkamer in gebruik nam begon hij met tandenpoetsen en ging dan over op gebrul. Ik sprong de badkamer binnen klaar om hem alle mogelijke eerste hulp te verstrekken, maar het was de spin die hulp nodig had. Het beestje was uit de afvoer tevoorschijn gekomen en voor LM was het een territoriumkwestie, een van de twee moest wijken.
Aangezien LM de grootste van ons drie was, ordonneerde hij mij de spin weg te maken. Ik opnieuw met een kartonneke in de weer en vermits Spinnekop waarschijnlijk voldoende waterdruppels gevonden had in de afvoerbuis, bracht ik haar naar de vensterbank van de slaapkamer.
Dus nooit nog spinnen in de wastafel. Altijd bovenop de kast. Daar kunnen ze hun beurt afwachten. Daar zitten ze dan in zijn nek te kijken tot hij weg is. Maar dat weet hij niet.
te gast bij Wim Helsen, Koen Fillet met een tekst van Maarten Boudry
Er is een gegevenheid in het talig geschrevene, althans voor zover het zich aandient in inscripties van betekenaars, dat zich ten enenmale onttrekt aan elke betrachting tot aanschouwelijk-worden, als ware het een verdwijnpunt van herme(nue)tische verdichting. Precies dat nu, wat zich aandient als het elusieve/allusieve in elke taligheid (cf. Derrida) verhult een zeker manco (Lacans ‘objet petit a’), de verknoping in het web van betekenaars. Het on-denkbare kan zich niet laten schrijven zonder zichzelf op te heffen, zonder zich als het ware te ver-denken.
over zon en zeep en bloedgeven Bloed geven vond ik een plicht maar ik ben bang van naalden. En dat bang zijn beterde niet met de leeftijd. Echt niet. In de zomer van '88 kreeg ik de kans om komaf te maken met die naaldenfobie.
Het was een zeer zonnige ochtend en ik stapte naar de bakker in het centrum van de gemeente, de berg af. De deur van het café stond open en Josiane (de bazinne) was daarbinnen aan het schrobben dat het schuim tot halverwege de stoep kwamen gezweefd. Gezwoven. Het rook fris naar propereteit en bruine zeep en de vlokken schuim twinkelden in de ochtendzon. De wereld blonk.
- Ge zijt al zo vroeg bezig, Joske, andere openingsuren? - Neenee, ik ga sebiet bloed geven, dus doe nu ik de kuis hé. Straks zal dat niet meer gaan.
En of ik mee ging.
Bloed geven … ikke. Met een naald. In mijn vel. Zelfs tot helemaal in mijn ader. Op slag blonk de wereld vele minder.
Mijn andere hersenhelft hield het rationeel: Josiane had een drukke job, een gezin en was 26j. Ik was 36j, weeral eens met verlof, en ik had buiten de job geen noemenswaardige verplichtingen. Wie van de twee zou er eigenlijk bloed moeten geven. Juist ja. En ik voelde de schaamte van mijn kippevel naar mijn binnenste kruipen. Dus ging ik mee. We moesten verder bergaf en met mijn gemoedsrust ging het ook zo.
In het paviljoentje werd Josiane begroet als een oude bekende en ze stelde mij voor als kandidaat-bloedgeefster. Dat deed ze zó opgetogen dat ik heel efkes dacht dat bloedgevers een premie ontvangen per nieuwe rekruut.
Zij mocht doorlopen, ik moest een vragenlijst invullen. Op die vragenlijst werd ik afgekeurd: ik kwam te vaak in malariagebieden. 'k Mocht geen bloed geven. 'k Ging buiten op het bankje zitten wachten. Ik had geen naald gezien en geen bloed gezien en de zon scheen. Ik was opgelucht. En tegelijk gegeneerd dat ik zo opgelucht was.
- Awel? Waar waart gij nu ? vroeg Josiane toen ze buiten kwam. - Awel, ik ben afgekeurd vanwege de koopvaardij. 'k Ben te vaak in malariagebieden. - Ah. En hébt gij malaria? - Niet dat ik weet ... - Tiens.
Nu nog, wanneer ik aankondigingen zie dat er bloedinzameling georganiseerd wordt en hoewel ik qua leeftijd zelfs niet meer in aanmerking kom, ruik ik zon op vlokken zeep en voel ik een mengeling van opluchting en schaamte.
te gast bij Wim Helsen, Siska Schoeters met 'De romantische komedie' van Stephanie Coorevits
Reeds als kind zag ik opvallende discrepanties tussen de familie Tanner en de familie Coorevits. Tot op de dag van vandaag heb ik bijvoorbeeld nooit tegen mijn ouders, zussen of broer gezegd dat ik van hen hou. Wij zeggen zulke dingen niet tegen elkaar. Niet omdat we elkaar niet graag zien, integendeel – gewoon omdat het nu eenmaal niet in onze aard ligt om kwistig met emoties te sproeien. Mocht ik het ooit in mijn bolle hoofd krijgen om mijn liefde uit te spreken ten aanzien van mijn familie dan zouden ze 1. Wegkijken 2. Ietwat ongemakkelijk op hun stoel beginnen draaien en 3. In het beste geval iets mompelen in de zin van ’dat is goed, kind’ – maar waarschijnlijker is dat ze me keihard zouden uitlachen. Ik vind dat niet erg. Grote emoties geven me een ongemakkelijk gevoel en ik ben van mening dat als je na dertig jaar intensief contact nog steeds blij bent om de ander te zien, dat meer zegt dan drie onnozele woordjes die zo vaak gebruikt worden dat ze hun betekenis volledig hebben verloren.
Dat had ik heel graag gekund, op de vingers fluiten. Niet om er frivole of gekke dingen mee uit te halen maar om signalen te geven naar mensen die te ver af staan om stemgeluid te horen. Of wanneer er teveel lawaai is om iemand te horen. Een fluitgeluid is hoog en scherp en snerpt door de andere geluiden door.
Niet dat ik heelder toonladders zou fluiten, maar als ik een stuk of vier signalen had kunnen fluiten zou ik daar heel blij mee geweest zijn. Toen. Nu is dat zo niet meer nodig. Ons actieterrein is niet zo groot meer.
Oefenen? Oefenen heeft niet geholpen. Ik produceerde hoogstens wat blaasgeluiden gelijk een boze kat. Of ik schoot in een lach. En fluiten en lachen tegelijkertijd, dat gaat niet, mijn lippen wisten niet meer wat ze eerst moesten doen. En ik ookni.
Later, na een paar verbouwingen aan mijn gebit, kon ik zelfs niet meer gewoon fluiten. Dat vond ik eerst eigenaardig. Misschien is het een kwestie van wennen, dacht ik, of oefenen. Maar mijn fluitvaardigheid keerde niet weer. Dat vond ik jammer. Want ik floot toonvast hoor, ook al zing ik vals. Zingen kan daarom enkel onder de douche. Fluiten kon ook in de woonkamer, in de keuken, in de inkom, in de nachthall & de berging, op het balkon, op het terras, in de slaapkamer, in ‘t bureau en in de garage. Eventueel ook in de lift, als er niemand bij was. Fluiten vergrootte dus aanziénlijk mijn toonkunstig territorium. Helaas. Sinds ik niet meer kan fluiten heb ik enkel nog de douche als muzikaal toevluchtsoord.
Mijn zus Laura kan het wel fluiten, en op haar vingers fluiten ook. Wanneer zij haar volk aan tafel moet roepen fluit ze een signaal dat over een prairie van 3 ha hoorbaar is. Zelfs wanneer mist de geluiden dempt. En ook wanneer er sneeuw ligt die de geluiden opslorpt. Zo goed kan mijn zusje fluiten.
Ze heeft eens een jaar en langer met blokskes op haar tanden gelopen. Toen ging het fluiten niet zoals ze het wou. Ze gebruikte bij etenstijd een koebel die had ze nog van in Melchtal. ‘k Wou haar een triangel cadeau doen om buiten aan de keukendeur te hangen. Maar dat vond Ma Dalton toen niet nodig. Ze kan allang terug fluiten nu en dat doet ze weer goed. Nu Grandma Dalton. Een holster aan elke kant van het schortje zou haar tenue compleet maken.
prenten kijken in november Zonnig, koud en droog. Bij zulk herfst- & winterweer mochten we buiten spelen. Zo lang het maar droog bleef. Ingeduffeld als poolreizigers renden wij onszelf blozende wangetjes.
Bij grijs en vochtig novemberweer zoals vandaag werden we binnen gehouden. Dan haalde mijn Ma al eens de prentenboeken uit de kast. Prentenboeken waren geen beeldverhalen hoor. Die kwamen bij ons thuis niet binnen want ‘daar wordt men lui van’.
Mijn Pa zat mee Suske & Wiske te lezen op familiebezoek waar beeldverhalen in huis waren. Daar mocht het dan wél … ?
De prentenboeken waren 'de boeken van Oma' met verhalen en de prenten had men twee generatie vóór ons bijeen gespaard met chocoladepunten. De prenten waren ooit ingekleefd met vloeibare lijm, uit een klein glazen flesje met een rode rubberen dop. Arabische gom. Dat woord snapte ik niet, want een gom diende om te gommen. Maar gom uit Arabië was vloeibaar en men kon er mee lijmen. Er was zelfs een film over Arabië, maar die ging niet over gom. 1962, Lawrence of Arabia , https://nl.wikipedia.org/wiki/Lawrence_of_Arabia_(film)
De prentenboeken waren breder dan ze hoog waren en de prenten stonden afwisselend links en rechts in de tekst. Met die boeken moesten we aan tafel blijven zitten omdat ze nog van Oma geweest waren. Ze werden niet in de sofa of op het tapijt gelezen zoals Jip en Janneke. En niet met betterfoodhandjes ookni! Laura was pas drie maar elk soort illustratie boeide haar. Toen al.
Een paar dagen geleden was ik op zoek naar iets en ik kwam illustraties van Blanche Fisher Wright tegen. Zij tekende helemaal in de sfeer van die prentenboeken van Oma. Over Blanche Fisher Wright zijn zeer weinig gegevens te vinden op ’t Net. Enkel dat ze als illustrator actief was in de jaren 1910. Dat kan kloppen, Oma is geboren in 1908 of daaromtrent. Fisher Wright is niét de illustrator van de prentenboeken van Oma, maar haar tekeningen hebben wel dezelfde sfeer.
Er zijn de prenten over gewone mensenkinderen, zoals u en ik, en er zijn de prenten over prinsen en prinsessen. En pages. Page worden leek me haalbaar.
Amai, als ik de precisie-instructies op TV zie, dan eh, dan zal ik maar ik iets bekennen : ik heb in mijn leven nog nooit een frietketel bediend. Sinds '52, wil dat zeggen.
Dat is zo gegroeid en ik heb dat laten bestaan omdat ik, de geschiedenislessen indachtig, doodsbenauwd was van kokende olie.
Nog voor ik groot genoeg was om met mijn neus boven het aanrecht te komen, mocht ik meehelpen in de keuken. 'k Heb een zeer levendige herinnering aan de keuken in de Mommaertsstraat (Brussel), 'k zal toen vier jaar geweest zijn. Mijn moeder was aan het afwassen, de zon scheen binnen en ik wou per se helpen. Ik drong aan. Ze gaf me een lepeltje om af te drogen. Dat was beneden mijn waardigheid want ik was al bijna een jaar 'grote zus' en wou dus het echte werk.
Ik sleepte een stoel naar de keuken, spreidde een handdoek over de zit en eiste zo ongeveer van mijn moeder dat zij daar een teloor zou opzetten. Ik heb met de vier tippen van de handdoek dat bord staan droog boenen tot mijn moeder klaar was met de afwas. De stoel had springveren in de zitting. Misschien was het dat wat me aan de gang hield.
De zon scheen volop binnen, het was een achterkeuken en de duiven roekoeden. Toen was geluk nog heel gewoon - 1956.
Jaren later woonden we ergens anders en stak ik al een eind boven de potten uit.
In een huishouden waar én Pa én Ma een winkel hebben, was elke hulp welkom. Zodoende leerde mijn Moeder me koken, dieet-koken. Zij hartpatiënte (sinds haar 16j) en hij toen al suikerpatiënt. Dus: eten maken - iedere avond intijds een maaltijd op tafel. Pa & Ma sloten elk hun winkel om 19h en aten thuis om 19h30. Dat is te laat voor de jongsten, zij aten om 18h. Eten opwarmen voor Pa & Ma? Nee, dan wordt het vettige prak en juist zíj twee mochten dat absoluut niet hebben. En microgolf bestond nog niet. Dat betekende twee keer koken hé. Afruimen, afwassen, opruimen, huiswerk maken. Slapen en 's anderendaags om 06h er terug uit. Soms denk ik dat ik nu nog aan het uitrusten ben van toen.
Voor één ding heb ik het been stijf kunnen houden: ik wou niet werken met de frietketel. Die moest uit de kelder naar boven gehaald worden en ik zag me de trap niet doen met zo'n zwaar ding.
Ten tweede, ik wou geen kokende olie met lastige zusjes die mekaar achterna zaten ipv hun huiswerk te maken. Wisten die twee Groten veel wat er thuis allemaal gebeurde wanneer ze er niet waren. Geen frietketel dus. En bij uitbreiding geen oven. Die schotels zijn ook meer dan 100°C wanneer ze er uit komen.
Dat heb ik erdoor gekregen : geen frietketel en geen oven. Ja, het was dat of helemaal geen eten. Dat ik mijn positie toen niet méér uitgebuit heb ligt waarschijnlijk aan mijn ingebakken gemeenschapsgevoel. Lach niet. Ík zit er mee hé, met dat ingebakken.
Later zat ik ergens op een studentenbudgetje te overleven en stond de aankoop van een frietketel op geen enkele lijst. Toen kwam er een huishouden, nogal alternatief, macrobiotisch en zo, geen frietketel nodig. Dat huishouden hield op na een tijd -in peis en vree- want zo wordt men van macrobiotiek. En het leven ging verder zonder echt nood aan kokende olie.
Begin '92 waren LM en ik een huishouden. Eind '92 zijn LM en ik getrouwd. Iets later wou & zou LM een frietketel. Op een dag kwam hij er mee thuis. En dan niet met dat gemakkelijk te onderhouden model waarvoor ik eventueel wou settelen. Ik kon geen kant meer op, tenzij terug in de tijd, naar de Middeleeuwen : geen kokende olie, genade! Er werd een bestand gesloten, hij zou zich bezig houden met dat gedoe.
Voor frietjes hebben we de ketel nooit gebuikt. Hoogstens voor loempia en dat zal het ongeveer zijn. Ook wel voor schijfjes. Of 'Engelse' frietjes: een 7 à 8 mm dik en een 15 à 20 mm breed. Ooit gegeten in Immingham, en verliefd als we toen waren, vonden we dat lekker. vandaar Engelse frietjes. Engelse frietjes aten we zo om de twee maanden. In 2005 kwam het verdict : geen gefrituurd voedsel meer voor LM. Het kostte me geen greintje moeite solidair te zijn. De frietketel staat nu al jaren in de berging. We zouden hem al jaren naar de Kringwinkel brengen, en het is er eindelijk van gekomen, gisteren.
Waarom schrijf ik dat nu allemaal? Dat weet ik zelf niet. Misschien omdat ik heel dat parcours vannacht heb liggen overdenken. Frietjes komen sinds 2005 uit de friterie. Zo om het jaar eens. In november. Gisteren.
woordenschat Woorden die eindigen op -teur hebben als vrouwelijk -trice acteur-actrice, directeur-directrice, …
Met het woord facteur lag het wat moeilijker hier in het gebouw. Voor onze naaste buren was onze dame postbode een facteuse. En zij waren daar categoriek in, haast fanatiek. Zodanig, dat ik omwille van de lieve vrede en de rust in het gebouw de zaak blauwblauw gelaten heb. Ze wat laten bekoelen. Want het was een echte kwestie aan het worden hoor, facteuse/factrice.
Ergens moet een kleinkind toch voor Verlichting gezorgd hebben want sinds de omschakeling van De Post naar B-Post zijn beide woorden goedgekeurd & oké bevonden. De naam van de nieuwe dame was Patricia, genaamd: Patrice, beroep: factrice.
Ooit hadden w’ een facteuse Die dame deed dat reuze Nu hebben w’ een factrice Die doet dat ook niet mis
Als je geen plan maakt voor je eigen leven, wordt je vaak ongevraagd ingezet voor andermans plannen. van P²
Ondanks onze plannen voor een eigen leven werden mijn zussen en ik opgevorderd voor de plannen van Pa, werden we regelmatig voor voldongen feiten gesteld.
Onze plannen waren soms vaag, we kenden enkel de richting. Zo is dat bij opgroeiende mensen. En omdat die plannen (nog) niet vastomlijnd waren, wisten we volgens hem niet wat we wilden en daar zou hij dan iets aan doen, want hij wist wat goed was voor ons : iets dat niks met ons te maken had maar alles met hemzelf en met zijn eigen visie. Zij kinderen waren de accessoires en figuranten in zijn bestaan, lijfeigenen.
Wij zijn het thuis afgebold, weg van de dictator en de tirannie. Ik heb ongeveer mijn meerderjarigheid afgewacht, Tina heeft gemaakt dat ze zwanger werd en Laura ben ik gaan halen toen ze 19 was, na grondig navragen bij jeugdrecht of dat al kon. Ze had onderdak en ik zou mee financieel instaan voor haar.
Tien jaar later, in ’88, -we waren toen al 36, 33 en 29- was hij nog zeer verbaasd dat ik een bepaald papier over een BVBA niet wilde tekenen. Zo vervuld was dat wezen van zijn eigen denken, dat zelfs volwassen kinderen lijfeigenen bleven zonder eigen beslissingsrecht.
Over die avond zou ik eens een schrijfsel moeten maken. Maar dan gaan er weer herinneringen met mij op de loop en dat wil ik niet. Hij is nu overleden en mijn gemoedsrust is van mij.
‘k Weet niet of Tina en Laura al waren aangemaand om te komen tekenen. Want we werden aangemaand hé, niet verzocht. Hij formuleerde geen verzoek : zoudt ge eens kunnen langskomen? Hij gaf een instructie : ge moet eens langskomen!
Nee, ideeën hebben was niet genoeg met een creatuur als hem in de buurt. Daarom zijn mijn zussen en ik het thuis afgebold, om uit zijn buurt te zijn. Om een eigen leven te kunnen bekijken. Om een eigen richting te kunnen kiezen en eventueel plannen te maken. En van ons drie koos ik voor het verst mogelijk weg. Toen Laura in veiligheid was koos ik voor de koopvaardij.
Hier moet het weekend nog beginnen en de eerste relazen van Thanksgiving zijn er al.
Een muziekstudent bracht vrijdag zijn concerthoorn naar het atelier voor reparatie. Het was dringend want er waren optredens gepland op zaterdag en zondag. Hij dacht dat iets in de windingen zat. Het voelde geblokkeerd aan en hij kreeg er amper of geen lucht doorgeblazen.
Het is niet ongewoon bij koperblazers dat er gedeeltelijke obstructies zijn in de tubes, omdat kleine voorwerpen er kunnen in verzeild geraken, de kleine legoblokjes bvb.
De baas testte de hoorn en die zat dicht. Volledig, compleet, helemaal dicht ! De student was op zijn onderlip aan 't kauwen van de zenuwen.
Na wat koteren, poken en prutsen kwam er iets uit de beker gerold. Een mandarijntje. Ow, zei de jonge muzikant schaapachtig. De baas en de jongeman bleven beiden staan kijken naar dat mandarijntje. De baas keek op. De jongeman begon aan een verklaring, met blozende kaken.
- Mijn Moeder heeft eh … we hadden gisteren gasten. Ze had met mijn hoorn een garnituur gemaakt, voor op het buffet, met gedoe van herfstbladeren en fruit en zo, een Hoorn des Overvloeds.
- Ja, zei de buikige baas vaag, moeders …
Voor die reparatie heeft hij niks aangerekend. Ook al omdat hij het mandarijntje mocht houden. Na zijn lunch heeft hij het opgegeten, terwijl hij uit het raam staarde in herinneringen aan moeders en grote familietafels van lang geleden.
een welgekomen stroomonderbreking Ergens half jaren ’70 was ik voor een etentje uitgenodigd bij Lies en haar man Luk, samen met haar broer SB. Lies en Luk stonden allebei in het onderwijs. Het was een uitgestelde housewarming. SB & ik kregen het etentje aangeboden omdat we bij de obligate barbecue in de zomer allebei out of Belgium waren, afwezig. SB zat toen met een opdracht in Zaïre en ik was ergens aan boord met een contract van zes maanden. Vandaar dat etentje, de uitgestelde housewarming.
De sfeer in huis had van in het begin iets onwennigs, iets geforceerds. Koel & killig, niks warming. Niet omdat het huis en het interieur kraakten van nieuwigheid en affigheid, maar er hing iets in de lucht tussen Lies en Luk. SB pikte dat op en werd er mistroostig van.
Lies had alle registers opengetrokken : bij kunstige hapjes en een ingewikkeld aperitief vertelde ze welke traktaties er nog op het menu stonden.
SB en ik zaten toen in het plebs-circuit, pils-&-spaghetti, en wij waren absoluut niet onder de indruk van haar menu. In tegendeel. Een pot mosselen of een dagschotel ware meer welkom geweest.
Luk zat ongeveer voortdurend naar buiten te staren en wanneer Lies hem iets zei of vroeg antwoordde hij afwezig. Of bitsig.
Die wil niet hier zijn, ging het door mijn hoofd. Hij wil ergens anders zijn. Die zit continu weg te kijken, te denken aan ergens anders … helemaal opgeslorpt door elders: hij heeft iemand anders! Ik ben net niet recht gesprongen toen mijn cent viel. Die slome leptosome had dus hormonen die hij niet aan de leiband wist te houden. Ge zult maar leraar zedenleer zijn hé.
- Straks voetbal, zei hij in een houterige poging tegen SB. - Straks eten we, replikeerde Lies. - Dan kan de TV toch opstaan! - Vandaag niet.
Lap, het Menu sloot het Voetbal uit. Ik verwachtte nog meer bitsigheden en SB –een beer van een vent- kromp alvast ineen onder zoveel disharmonie.
En toen viel de radio stil. In de keuken stopte de koelkast met spinnen. De sfeerlampen in de woonkamer hielden ook een stop. SB, klank-& lichtman zijnde, stapte naar de schakelkast : daar viel niks te doen. Noppes.
- ’t Zit buiten, zei hij tegen zijn zus, in de straatkast. - Ha! gilde Luk overspannen, we laten Chinees brengen en we kijken voetbal! En daar gaat uw dineeke! Lies nam de afstandsbediening, zette de TV aan en toonde haar groot genie wat er te beleven viel op het scherm: niks. Geen beeld, geen klank. - En daar gaat uw match! deed ze triomfantelijk. Luk op zijn sofa zakte ongeveer ineen, zijn laatste houvast om de avond door te komen was opgeslokt door de stroompanne die hij zojuist met gespreide armen verwelkomd had.
Buiten was het pikkedonker, we zijn over het terrein naar de auto’s gesukkeld en we hebben de bewoonde wereld bereikt : in Ternat hebben we in een café spaghetti gegeten, met een paar pinten erbij. Want die hadden we verdiend, SB en ik. En de TV stond er aan : Voetbal. Luk staarde naar het scherm alsof zijn zieleheil er van af hing. Lies zat luidop te organiseren hoe ze de marchandise van het etentje de komende dagen kon opgebruiken. SB hield zich bezig met zijn bord en ik bedacht dat de elektriciteitspanne die avond ons alle vier gered had van iets dat al lang niet meer bestond.
Het was een gewoon café, zonder smuk, gezellig en warm. Simpel en lekker.
andermans boodschappenlijstjes als inspiratie Deze morgen stapte ik naar de supermarkt en ik was al goedgezind op voorhand. De lucht was fris en knisperig, bijna lekker.
Ik zou raadselachtige boodschappenlijstjes vinden en deze keer zou ik ze mee naar huis brengen. Die kleinodiën zou ik voorzichtig strijken onder een doekje en dan inscannen en de meest plausibele of bizarre scenario’s zou ik erbij bedenken en daar zou ik dan de rest van de week zoet mee blijven.
Een mens kan zich nogal verheugen op een nieuw speeltje hé, op andermans boodschappenlijstjes. Edoch : sedert mijn vorig bezoek waren de plastic boodschappenwagentjes gepoetst. Duidelijk. Allemaal. Zo ver ik kon kijken. De tweewielertjes waren proper en leeg en totaal oninteressant. Zonder een trouwe klant iets te vragen of me te verwittigen had men die dingen hogedruk gereinigd, gezandstraald bijna. Allemaal hadden ze weer heldere kleuren en er in was nergens nog een achtergelaten floddertje papier te bespeuren.
Hij is zeven en hij krijgt een hond,af te halen op 6 december. Het hele Sintgedoe met de intrede verzinkt erbij in het niets. Van enthousiasme telt hij zelfs de dagen niet meer af zo hard klopt bij momenten zijn hartje : hij-krijgt-een-hond. Dat staat vast, dat is zeker, het hondje is echt.
Over de Sint is hij niet helemaal zeker meer, of die echt is, zeven en schrander zijnde.
Het hondje heeft al een naam en het is een meisje. Dat noemen ze een wijfje, zegt hij met kennis van zaken. Nu is ze nog bij de moederhond want ze is nog een baby. Hij heeft haar zelf mogen kiezen en soms al mogen vasthouden. Ze is klein en lief. En ze blijft klein en lief. Want haar moeder is ook zo.
Thuis staan al meubelen en huisgerief. Er is een etensbakje en een drinkbakje en ook een slaapkussen dat hij van Oma gekregen heeft. Het is van poezen geweest, maar dat weet het hondje niet. Er moet een dekentje op, want het is winter. En omdat het winter is heeft mama kleine jasjes besteld op het internet. De zakjes voor de poepjes krijgt hij ook van Oma. Cadeau. Hij bekijkt en keurt alle stukken en dan wordt hij stil van zoveel geluk. Een hondje.
En er is de bench, zo’n binnenhuiskooi in draadwerk, de slaapkamer van het hondje. De kooi is ruim genoeg voor een grote hond. In de bench zal Zijn Hondje slapen, op dat slaapkussen, onder dat dekentje.
Een bed en een deken kent hij. Maar hoe voelt een bench? Af en toe kruipt hij er in, om te weten hoe het daar ligt. Soms trekt hij het deurtje toe en sluit de ogen. Zo zou Zijn Hondje dus slapen. Het jongetje zuchtte van contentement.
Toen kwam daar een van de groten langs en die sloeber draaide de grendel van de kooi naar beneden. Dicht! Plots was de bench te klein, en het huis ook. 18h15 : ze zijn hem aan het uitleggen dat zo’n grote binnenhuiskooi voor een kleine hond veel ruimer aanvoelt dan voor een jongen van zeven.
te gast bij Wim Helsen, Geert Van Istendael met Aandenken van Friedrich Hölderlin.
Noordoostenwind, mij het liefst van alle winden Hij die vurige geest en behouden vaart beloofd aan alle schippers. Ga nu en groet de mooie Garonne en de tuinen van Bordeaux, daar, waar op de steile oevers het pad loopt en diep in de stroom de beek neerstort, waarboven echter uitkijkt een edel paar eiken en zilverabelen.
Nog steeds blijft het mij bij, ook hoe de brede toppen wuiven van het olmenwoud, boven de molen, in de tuin echter groeit een vijgenboom. Op feestdagen lopen de bruine vrouwen daar over zijden weiden, zo omstreeks maart, als dag en nacht gelijk zijn en over trage paden van gouden dromen zwaar een wiegende bries trekt.
[…] En ook de liefde richt onvermoeibaar de ogen, wat blijft echter stichten de dichters. Friedrich Hölderlin, 1803 vertaling : Geert van Istendael en Erik Derycke
te gast bij Wim Helsen, Eva de Roo met 'Verliefdheid is sterk' van Herman Brusselmans
Ik was twaalf jaar en verliefd op het mooiste meisje van heel ons dorp.
Wij hadden nog nooit een woord met elkaar gesproken,
tot ik haar vroeg of ze mijn vriendinnetje wilde worden.
Toen ze ‘Ja, heel graag’ zei hoorde ik dat ze heel erg stotterde.
En meteen werd ik ook nog ‘ns verliefd op het meisje met het mooiste spraakgebrek van heel ons dorp. Verliefdheid is sterk, 1997, Herman Brusselmans uit: Meisjes hebben grotere borsten dan jongens
Dit is de eerste dichtbundel voor kinderen van Herman Brusselmans, de bekende en vooral onder jongeren geliefde romanschrijver en columnist -ook op de radio. Zoals in zijn boeken probeert Brusselmans ook hier te provoceren; hij doet dit door de keuze van de titel, door de manier waarop hij met onderwerpen als kinderseks en -geweld en racisme omgaat en door zijn taalgebruik. De zwart-wit tekeningen passen wonderwel bij de brutale sfeer van de gedichten. De bundel bestaat uit twee delen: "Het rijmt" en "Het rijmt niet". Rijm en metrum doen in het eerste deel geforceerd en gekunsteld aan, de niet-rijmende gedichten lopen veel beter en natuurlijker. Hoewel sommige gedichten de indruk wekken zonder veel overweging geschreven te zijn, blijft er veel te lachen over om de grappige gedichten.
in de keuken, vandaag Vandaag gaat LM osso buco maken. Voor morgen. Het gerecht moet eerst helemaal afkoelen en wordt morgen zachtjes weer opgewarmd. Tot zover de theorie. In de praktijk staat er voor het ogenblik een 83 kilo enthousiasme, goede wil en ondernemingszin in de keuken. De kennis van zaken ligt in print naast hem. Hij wou nog een videootje bekijken bij njam.tv maar Telenet ligt hier plat sinds een uur of wat, hij zal het moeten doen met zijn A4-tje.
Voor het ogenblik is hij bezig met de mise en place. Dat heb ik hem goed ingeprent, ttz, ik heb hem getoond dat zelfs de grootste chefs dat doen. En toen nam hij het aan, dat men eerst alle nodige ingrediënten moet gereed zetten.
"Waar staat de rozemarijn?" "Op zijn plaats!"
Omdat ik uit de keuken gevlucht ben en vermits zowel Net als TV geveld zijn hou ik me in stilte bezig. Ik maak me nuttig met schrijven. Een blad vol. Of twee bladdes. Of meer. ’t Hangt er van af hoe lang de panne duurt. Door de panne voel ik me compleet afgesloten van de wereld. Ik zit in een saai landschap te wachten op betere tijden, zoals onder die vulkaan bvb, en ik kan niet eens opzoeken wie dat boek nu weer geschreven heeft. Malcolm Lowry, 1947
De Internetverbinding is mijn lijn naar mijn extern geheugen. En die is nu onderbroken door ergens een technisch falen. Jamaar! Het Internet is juist de bypass voor mijn falend geheugen! Geen Encyclo-woordenboek, geen synoniemen.nl, geen beeldmateriaal, geen documentatie, niksni. ‘k Zit hier te schrijven met enkel mijn twee povere hersenhelftjes. Voorlopig lukt dat nog, maar het voelt al wat benepen. Het had zo niet hoeven te zijn. Telenet leverde TV en Mobistar leverde Internet. Nu vroeg ik me vanmorgen af hoe het kon dat én Telenet én Mobistar tegelijk een panne meemaakten. Zouden zij een gemeenschappelijke infrastructuur hebben? Wat bleek : LM heeft weken geleden voorzieningen van Mobistar ondergebracht bij leverancier Telenet. Zonder me dat te zeggen.
- Waarom? vroeg ik. - Omdat het voordeliger is. Dat is een geldige reden. - Waarom hebt ge mij dat niet gezegd, bedoel ik. Daarop had hij kermille geen zinnig antwoord.
Daarom zeg ik niet waar de rozemarijn staat. Tussen de oregano en de tijm. Maar ik zeg het niet.
In de lagere school heb ik dat een hele tijd gedaan, op potloden knabbelen & sabbelen. Het hoorde erbij. Maar niet de potloden met gommetjes! Die gommetjes zaten in een koperen bandje en eens het gommetje er uit, kon men zich aan zo’n koperen randje lelijk pijn doen. Daarom knauwden we dat bandje dicht en viel er aan het potlood nog weinig genoegen te beleven. Trouwens gommetjes waren niet lekker, te korrelig.
Eerst alleen potloden, later ook bics. Liefst de echte, die met een houdertje en een drukknopje bovenaan. (foto links) Dat houdertje raakte na verloop van tijd kromgebogen. En het topje verdween ook al eens. Dan moest men de bic indrukken met wat men ter beschikking had. Een passerpunt bvb. ‘k Kan me niet herinneren dat iemand dat gek of eigenaardig vond, want er waren nog kinderen met omgekrulde houdertjes.
Het model rechts, de bic crystal was bijlange niet lekker, trok op niks. En wanneer het achtereinde kapot geknabbeld was, moest men nog opletten dat men geen inkt mee naar binnen zoog. Door het knabbelen kan men zich concentreren hé. Het was ook een bron van inspiratie. Nu heet het gewoon pica.
Ergens in het middelbaar kwamen de Parkers in de mode ('67?) en die hebben een metalen uiteinde. De makers van Parker wisten wel wat ze deden. Ze wilden niet dat een van hun producten afgesabbeld en afgeknabbeld ergens op een lessenaar of op een bureau lag te liggen. Dat zou antireclame zijn.
De vader van een klasgenote vloog op New York en bracht de Parkers mee per doos van 24 stuks. Zijn dochter verkocht ze aan 50 BF per stuk. Dat was, als ik me goed herinner, vijf keer minder duur dan in de winkel. Op een keer had hij Lady Parkers meegebracht. Een vergissing maar het formaatje was op school een onmiddellijk succes. Het was korter en dunner dan de gewone Parker, was meer hanteerbaar en lag beter in de hand.
De mijne was ivoorwit, de onderste helft, de bovenste inox natuurlijk. En het woord 'lady' gaf cachet. Dat woord had toen nog geen sanitaire bijklank, het klonk nog chic.
Met de komst van de Lady Parker was het gedaan met knauwen en sabbelen. Maar dat was niet erg, ‘k had me allang een weggetje geknabbeld naar de schoolkrant.
te gast bij Wim Helsen, Herman Koch met 'Droom' van Gerard Reve.
Vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn oude moeder, eindelijk eens goed gekleed: boven het woud waarin zij met de Dood wandelde verhief zich een sprakeloze stilte. Ik was niet bang. Het scheen mij toe dat ze gelukkig was en uitgerust. Ze had kralen om die goed pasten bij haar jurk.
Blijf altijd alert, en word wakker als je wakker bent.van P²
Dat alert-&-wakker zijn hier een probleem. Ik heb glijdende uren voor slapen en waken. Zo kan het gebeuren dat ik ’s nachts alert & wakker ben en overdag enkel nog wakker.
In de nacht van zaterdag op zondag had ik een hele organisatorische constructie over waarom ik pas op maandag of beter nog dinsdagvoormiddag bouillon zou maken. Allemaal heel logisch en helder, het klopte als een bus met de keukenplanning en ik was tamelijk tevreden over mezelf.
Maar ja … wie ’s nacht slim zit te doen loopt overdag te suffen natuurlijk Zo begon ik zondagnamiddag op automatische piloot aan de bouillon (4L) en tegen de avond pas herinnerde ik mij dat het niet klopte, ik had nog 2L visfumet in de koelkast staan die eerst ging dienen! Plus, er waren dingen die eerst op moesten, als middageten dan, en in de diepvries is voor het ogenblik geen plaats voor 4 literbekers met bouillon. Daar stond ik dan met mijn 4L. Gelukkig is het nu buiten kouder dan in de koelkast.
En ik had het allemaal toch zo wakker overdacht!
Hier is het 4°C op het terras, dat is 2° kouder dan in de koelkast. Daar staan de vier literpotten bouillon nu, op de vensterbank van het bureautje. Van waar ik zit te typen kan ik ze zien staan. Of beter, zij zien mij zitten typen. Alle vier staan ze daar hooghartig te zwijgen. Verbannen van de grote witte koelkast, hun tabernakel, naar een grijze vensterbank buiten.
In het kort, zaterdagnacht klopte mijn keukenprogrammatie tot en mét maar door te weinig slaap heb ik met mijn suffe kop zondagnamiddag heel die planning overhoop gehaald en 4L bouillon gemaakt. Dat was twee volle dagen te vroeg.
Daarbij komt dat LM gisteren wou gaan Chinees eten en ik ben te tam om te roepen : “Oh, nee dat kan voorlopig niet hoor! We moeten eerst ons teveel aan voorraad wegwerken!” Dat roep of zeg ik niet. Ik ga mee Chinezen. Gewillig. Want zo kan ik ook soms zijn.
Van kinderwoorden herinner ik me niet zoveel als ik wel zou willen.
Terwijl er in onze jonge jaren toch overal peuters & kleuters waren, bij familie, vrienden, kennissen en buren. Overal floreerde taterend grut dat taalpareltjes produceerde en ik kan er niks meer van opdiepen. Dat vind ik erg jammer.
We hadden in onze buurt een 12-tal adressen waar kinderen woonden en we konden nog op straat spelen. Die hoop kinderen was bij momenten wel een grote bende. Er werd Nederlands en Frans door mekaar gesproken, en iedereen had kleine zusjes of broertjes of allebei. Die hadden allemaal hun eigen kinderwoordjes. Wij namen die over, omdat ze verstaanbaar waren en om de communicatie vooruit te laten gaan.
Het was een koeterwaals dat ze twee straten verder -'achter de kerk'- al niet meer verstonden. En thuis evenmin. En er zaten ook een paar woorden Italiaans tussen, want de mama op n° 10 was een Italiaanse, en een woord of twee Engels, want de papa op n° 8 was een Engelsman.
Dat koeterwaals werkte op mijn moeder haar zenuwen en in huis mocht ons dieventaaltje niet meer gesproken worden. Dieventaaltje? Ineens beseften Tina, Laura en ik dat we een soort geheimtaal spraken. Vanaf toen werd het plezant natuurlijk. Een verboden geheimtaal! Wij! In onze eigenste straat!
En ik herinner me daar geen woord meer van. Heel erg vind ik dat.
kinderjargon Toppié, de dochter van mijn zus Tina had als kleuter een eigen woordje om ons de ernst van sommige zaken in haar leefwereldje mee te delen. Daarvoor versmolt ze de woorden erg en eng. Sommige dingen waren erng. Ernge dingen gebeurden bij momenten om de haverklap. Dat bracht ze dan met een gewichtig snuiteke : "Dát-ís-érng" Een nadrukkelijk uitgesproken, duidelijke mededeling waar we maar best rekening mee hielden.
Het volgende was dat er gradaties bestaan en dat men die kan verwoorden ook. Zo was er 'dat is erng óór!' Het zinnetje werd uitgesproken op datzelfde nadrukkelijk toontje, nu met bijbehorende blik. Alles duidde op een crisissituatie.
Later kwam ook nog 'éél erng óór'. Dit duidde op een catastrofe.
De termen erng, erng-óór en éél-erng-óór namen wij over natuurlijk en we gebruikten ze onder ons. Als Toppié er niet bij was. We hielden daar mee op toen we merkten dat we die woorden ook tegenover buitenstaanders begonnen te gebruiken.
Vorige zomer werd Toppiéke 44. Dat vond ze niet zo erng oor.
Vandaag had ik er genoeg van en deed ik er eindelijk iets aan, schreef Peter deze week.
Het verhaal :
Peters neefje Darren (4j) -de moeder vond die naam mooi!- krijgt zelf zijn veiligheidsgordel los en daar zit hij dan mee te prutsen en te klikken terwijl ze nog aan het rijden zijn. Peter kan in de achteruitkijkspiegel niet zien of Darren nu vast geklikt zit of niet en hij had hem sinds het begin van het schooljaar gezegd dat spelen met de veiligheidsgordel niet kan. Niét. En dat, als hij er niet mee ophield, Peter met hem wel eens naar de politie zou gaan. Waarop Darren dan meestal grijnst en blijft zitten klikken. Afgelopen week was de maat vol.
Peter had zijn dochters al afgeleverd aan hun school en reed met zijn neefje naar de ingang van de kleuterschool. Darren zat weer te klikken. - Darren? - mmm … - Darren, blijf van uw gordel. Het geklik ging door. - Darren? - mmm …
Peter gaf gas en reed door naar de parking van het politiekantoor. Hij haalde Darren uit zijn zitje, nam hem horizontaal onder de arm en stapte naar de deur. Darren zette een keel op. Met dat krijsend neefje stapte Peter het kantoor binnen. De planton was een oudere flik met een zware snor (bestaan die nog?) en Peter pootte Darren neer op de balie.
- Hij blijft niet van zijn gordel, hij klikt hem open, zei Peter.
De planton, een man van opa-leeftijd, keek ernstig over zijn bril naar Darren. De jongen was opgehouden met krijsen en wachtte af met een lipje. Hij wou van de balie naar beneden, maar die was wat hoog en Peter hield hem tegen. Nu een beverig lipje.
- Is dat waar manneke? vroeg de planton, van die gordel?
Darren knikte en zijn lipje begon nu echt te trillen.
- Dan moet ge dit meenemen, zei de planton streng en van onder de balie nam hij een sticker. Het logo van de politie. Peter nam de sticker aan en zelf een beetje onder de indruk antwoordde hij - Dankuwel, Meneer De Agent.
Hij wou Darren al van de balie plukken. - Zo rap niet! zei de planton streng en hij stapte naar achter. Hij kwam terug met een koekje van de koffiehoek. Hij overhandigde het speculoosje aan Darren. - Alstublieft jongeman, zei de planton van onder zijn snor. - Danku Meneer, prevelde Darren, zeer stil.
De sticker kleeft nu al een paar dagen achterop de zetel van Peter, vlak voor de neus van Darren. De gordel blijft dicht en iedereen die het horen wil mag weten dat hij op het politiekantoor geweest is. Bij de échte politie.
Peter schrijft (met een brede glimlach): ik heb daar grote chance gehad, met die opa-flik. Stel u voor dat er een jonge stagiaire gezeten had die zei: daar houden wij ons niet mee bezig, meneer, met jong kattekwaad. Ja, we hebben chance gehad.
Een schuchtere veertiger staat te golfen en slaat de bal de bosjes in. Hij gaat zoeken en treft daar een heks die in een grote pot staat te roeren.
- Wat zijt gij aan het doen? vraagt hij voorzichtig. - Ik maak een toverdrankje. Men wordt er golfkampioen van. - Ôoo, zucht de man, krijg ik een taske van die soep? Aub? - Ge wordt er wel golfkampioen van maar uw seksleven zal eronder lijden, waarschuwt de heks. - Bôf, zegt de man, schouderophalend. - Allez vooruit dan, zegt de heks, en ze laat hem een portie drinken.
Vanaf dan wint de man ongeveer elke partij, raakt bekend in de clubs van de streek, speelt tegen alle regionale kampioenen en het jaar is voorbij. Hij gaat terug naar heks in het bosje en doet dankbaar het relaas van zijn sportprestaties. - Jaja, zegt de heks, maar uw seksleven trekt op niet veel meer zeker? - Dat gaat, mompelt de man, dat gaat ... - Hoeveel keer hebt ge seks gehad, het afgelopen jaar? - Een keer of vier... of drie ... - Drié keer? En gij vindt dat dat gáát? krijst de heks. - Bôf, zegt de man bescheiden blozend, 'k vind dat toch niet mis voor een pastoor met een klein dameskoor.
m EZW-07/2011, HiH-11/2015, nooit bij een koor geweest
het mantra bij de vaatwasser Af en toe de clown uithangen is wel nodig nu. Want van de zonneschijn zullen we voorlopig niet meer breed gaan glimlachen.
Absurditeiten debiteren is een manier om de clown uit te hangen. Maar wanneer ik een paar voorbeelden op een rij zet leest dat zo melig dat ik ze allemaal gediliet heb. Onverwachte uitspraken doen wél de zon schijnen hier thuis.
Iets dat op Discovery Channel verscheen in een trailer, over visserij: het deck krijgt enorm stuifwater, ligt glad. Het schip rolt. Het is koud. De cameraman heeft zich waarschijnlijk vastgeklonken tegen een buitenschot want de camera blijft lopen. Links in beeld reciteert iemand van de bemanningsleden zijn mantra -met de zeggingskracht van vloeken- want hij moet zichzelf overtuigen dat zijn vingers niet aan het afvriezen zijn terwijl hij de krabbefuiken leegt :
I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job …
Sinds mijn lumbale wervels tegenwerken -gelukkig heb ik er maar vijf- maakt LM de vaatwasser leeg. Dat doet hij blijkbaar niet elke dag van harte. Op een keer kwam ik de keuken binnen en terwijl hij voorover gebogen stond voorzichtig te wezen met breekbaar spul hoorde ik hem zeggen:
I-love-my-job, I-love-my-job, I-love-my-job …
Op diezelfde toon als de visser in nacht en ontij. Met dezelfde intonatie en kracht.
'k Beet op mijn lip en ging in achteruit de keuken weer uit. In de woonkamer kon ik mijn lach niet meer houden en ik vouwde dubbel. Weer niet goed voor de lumbalen natuurlijk. Gealarmeerd kwam LM kijken waarom ik die hoge geluiden produceerde. - Is er iets? - Ie-îîee-hie! Hie-ie!
En 'k zit hier weer te lachen terwijl ik het typ. 'k Weet het, het houdt geen steek, maar ik vond mijn zeebonk hilarisch, daar in zijn eentje in de keuken. Mijne puit moest aan boord elk van die zware machinerijen kunnen demonteren & assembleren voor onderhoud, maar om een vaatwasser te legen heeft hij een mantra nodig!
In de zomer van '71, toen ik 19 geworden was, heb ik een tattoeke laten zetten.
Ik was pas thuis weg en ik voelde me herboren. Ademlucht. Om dat keerpunt te markeren wou ik iets dat helemaal van mij was want mijn gestalte heb ik van mijn moeder, van gelaat lijk ik op mijn vader en over mijn karakter-&-temperament zwijg ik liever. Wat aan mij was er echt van míj?
Van de kruin op mijn hoofd tot in de tippekes van mijn tenen was er niks van mezelf. Alles wat ik heb of ben werd doorgegeven via die twee sets chromosomen die voorafgegaan werden door eeuwen genetisch materiaal van vroede voorvaderen en -moederen.
Het was werkelijk een beangstigende gedachte dat alle materiaal waaruit ik bestond, zijn oorsprong had in het ontstaan van de mensheid. Van dat besef ben ik weken niet goed geweest.
Maar het gaat beter, dank u.
Mijn navel was geknoopt door een klungel die zichzelf verloskúndig noemde. Kortom, er zat vanalles in mij en aan mij dat van een ander was of kwam.
Mijn namen! De naam heb ik van mijn pa, de voornaam werd gekozen door mijn ma en de afkorting, daar heeft Tina voor gezorgd toen ze leerde praten. Waar was mijn ikkigheid? Besef van identiteit heet dat nu, maar die begrippen moest ik toen nog leren verwoorden.
Het was een existentiële crisis, wist ik achteraf pas, en na vaag overleg met mezelf besloot ik dat er iets moest komen waar niemand anders dan ikzelf zeggenschap zou over hebben : een tattoo.
Die staat er ondertussen al 46 jaar, op de linker bovenarm, tegen de schouder, klein en het ontwerp is helemaal van mezelf.
Van Veen zingt 'alleen mijn kippevel is van mezelf' wat ondertussen óók achterhaald is, maar het nummer blijft een knap filosofietje natuurlijk.
te gast bij Wim Helsen, Eefje de Visser met de songtekst 'Australia' van The Shins
Born to multiply? Or born to gaze into night skies All you want’s one more Saturday Well look here until then, they’re gonna buy your life's time So keep your wick in the air and your feet in the fetters 'Till the day … They come in doing cartwheels We all crawl out by ourselves And your shape on the dance floor Will have me thinking such filth I'll gouge my eyes You’d be damned to be one of us girl Faced with a dodo’s conundrum I felt like I could just fly But nothing happened everytime I try
Geboren om te vermenigvuldigen of geboren om in de nachthemel te staren? Maar je wil alleen maar een extra zaterdag Wel, kijk hier, we gaan je levenstijd kopen Dus houd je vlam in de lucht en je voeten geketend tot de dag … dat we radslagendraaiend binnenkomen We kruipen op onszelf weer naar buiten En je vorm op de dansvloer zal me vieze dingen doen denken en mijn ogen doe opensperren Je bent gedoemd om een van ons te zijn meisje, geconfronteerd met het dodo-vraagstuk Ik voelde me alsof ik gewoon kon vliegen Maar er gebeurde niets telkens als ik het probeerde
In de jaren zeventig, (ik 25j) toen we in Ganshoren nog alle drie in mekaars buurt woonden zagen we mekaar regelmatig. Maar met periodes ook niet.
Laura en ik hebben een tijdje naast mekaar gewoond, elk in een klein huisje. Het gekke is, toen ik mijn zusje (18j) veilig dicht in de buurt wist, haar omzeggens bij de hand kon houden en haar elke dag kon zien, was dat ineens niet meer zo nodig. Soms gingen er drie weken voorbij eer we nog eens samenkwamen.
Ik zag haar soms op de stoep en dan wuifden we eens of soms babbelden we wat, of ik hoorde haar al eens rommelen in mijn keuken terwijl ik nog in bed lag. Er was een doorgang langs de tuin en de achterdeur deed ik niet op slot, dat kon toen nog.
Tina (22j) woonde twee straten verder om de hoek. Laura en ik hielden haar dochtertje Toppie (4j) regelmatig bij. Toppie bleef ook dikwijls logeren. Soms bij Laura, soms bij mij. We hadden een tweede babyfoon via de tussenmuur. Dat het een dunne muur was wisten we al wel, maar dat die muur maar een steen dik was, dat was een meevaller toen de babyfoon geïnstalleerd werd.
Het waren 'open' huisjes, er kwamen collega’s en studiegenoten en kameraden over de vloer en er bleef ook al eens buitenlands volk logeren wanneer de jeugdherberg van Brussel volzet was.
Een dame die rechtover woonde, boven de bibliotheek, zat elke dag aan haar raam en bekeek het gedoe en het geloop. Soms wuifden we naar haar.
Toen we uitzonderlijk eens tegelijk bij de beenhouwer stonden, vroeg ze vriendelijk : van wie is dat kindje nu eigenlijk? En ik flapte eruit : och madame, dat weten we soms zelf niet.
Pas toen ik haar geschokte uitdrukking zag besefte ik dat ik iets raars gezegd had. Bedoelde ze de vader? Ik had het over drie moeders, Tina, Laura en ik. Zo verweven was ons bestaan in die dagen.
En toen kwam het beroepsleven. Toen werd er verhuisd. Toen werd het anders.
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets ondefinieerbaars niet zal blijven.
En dat dat troost biedt.. Marco Houtschild ~~~~~~~~~~
tweede lezing :
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets niet zal blijven.
“Ja, we brengen humor. Maar daar zit altijd iets pijnlijks of triestigs in, hè.”
“Nu – de laatste tien jaar – komen de mensen net voor die mix tussen sérieux en slapstick naar ons kijken. De sfeer op een koffietafel na een begrafenis, maar als iedereen al vijf pinten op heeft. Een kruispunt tussen toneel, cabaret en concert. Een voorstelling van ons wordt nooit vergeleken met iemand anders. Dat vind ik een heel fijne constatatie.”
“Wij zijn nu bekend zonder bekend te moeten zijn. Een fantastische positie. Mensen komen naar onze voorstellingen. Maar als ik op straat loop, heb ik geen problemen. Wij zijn geen televisiefiguren meer – we doen bewust geen series op tv, we zijn cabaretiers en geen acteurs – maar we zijn wel bekend genoeg opdat alle zalen vol zitten. Want je mag nog zo goed zijn als je wil, mensen moeten wel weten dat je speelt.”
Gisteren keek ik eens of er op de boekenplanken iets staat dat ik nog niet gelezen heb. ‘k Moest niet lang zoeken, er staat al jaren een dikke pocket met een brede gele rug naar mij te grijnzen. Het ding bezorgt me sinds '92 een ongemakkelijk gevoel. Gekregen van LM en in die 25 jaar tijd nog altijd niet gelezen.
'k Had toen zo terloops eens gezegd dat ik feitelijk wat meer over Japan zou moeten weten. Omdat we zouden monsteren op een schip dat gecharterd was voor Japan en we daar om de zoveel weken zouden gaan lossen.
LM -in zijn kersverse getrouwde status galant, behulpzaam, zorgzaam & verliefd zijnde- komt thuis met een klepper van een boek, door ene K.G. van Wolferen: JAPAN, de onzichtbare drijfveren van een wereldmacht, 808 pagina’s, kleine druk. De voetnoten alleen al beslaan 70 blz’s.
Oei. Dat was mijn eerste reactie, oei. Want ik moest niet per se iets weten over de wereldmacht, maar over de havensteden. Aiai : hun 'onzichtbare drijfveren' waren evenmin mijn bekommernis, wat mij betreft doen ze maar ginderachter, in de Far East.
‘k Wou gewoon een handleiding over de Japanse omgang, welke valkuilen men moet vermijden, westerse barbaar zijnde. Een handleiding over de Japanse sociale geplogenheden, dat was hetgeen ik bedoeld had, Japan voor Beginners ~ Japan voor Dummies.
Hadden we toen maar Internet gehad.
‘k Heb het boek nooit kunnen wegdoen, bij geen enkele opruimbeurt, omdat het toch zo goed bedoeld gegeven was.
‘k Zal het waarschijnlijk niet meer lezen want het dateert van ’89, dus is de inhoud al lang achterhaald. Maar ik kan het niet wegdoen. ‘k Krijg het niet over mijn hart.
Misschien verdwijnt het ooit vanzelf, het verpulvert. Of het verdampt. Of zo. Dat zou een oplossing zijn. Dat zou me hartzeer besparen.
Die in onszelf dragen we hoop: als dat niet het geval is, is er geen hoop.
Hoop is de kwaliteit van de ziel en hangt af van wat er in de wereld gebeurt.
Hoop is niet te voorspellen of vooruit te zien. Het is een gerichtheid van de geest, een gerichtheid van het hart, voorbij de horizon verankerd.
Hoop in deze diepe krachtige betekenis is niet hetzelfde als vreugde omdat alles goed gaat of bereidheid je in te zetten voor wat succes heeft.
Hoop is ergens voor werken, omdat het goed is, niet alleen omdat het kans van slagen heeft.
Hoop is niet hetzelfde al optimisme evenmin overtuiging dat iets goed zal aflopen. Wel de zekerheid dat iets goed is, afgezien van het resultaat. Václav Havel (1935-2011)
In luchtkastelen bouwen ben ik tamelijk goed. Dat mag ook wel, want ik ben al een paar decennia bezig. In een advertentie zou ik zonder blozen mogen schrijven: meer dan 50 jaar ervaring. Met in het logo zo'n lauwerkransje rond het getal 50.
Het is een eenpersoonsbedrijfje. Zo blijft het overzichtelijk. Bij mij komen geen Amerikaanse babbel-technologen het boeltje uithollen en opblazen. Mijn zeepbellen blijven helemaal de mijne. Als ik ze wil delen zal ik ze wel cadeau doen. Dat is plezanter voor de boekhouding, er ís namelijk geen boekhouding.
Luchtkastelen bouwen mag niet verward worden met dagdromen. Het luchtkasteel en de dagdroom zijn wel verwant. Bij dagdromen laat men zich drijven op een stroom van gedachten. Dat kan plezierig zijn, maar dat kan ook chaos veroorzaken. Bij luchtkastelen modelleert men zelf de gedachten.
Het plezierige aan luchtkastelen: men moet ze niet afbreken, men moet geen puin ruimen.
Iets anders is het wanneer een luchtkasteel verplaatst moet worden naar de tastbare wereld. Men wil een project verwezenlijken. Dan houdt men best rekening met een paar Realiteiten : stress, budget, tijd, tegenslag ... Het boosaardig neefje dat dan al eens ongevraagd komt meespelen heet Wensdenken. Wensdenken doet het project soms struikelen. Daarna moet men puin ruimen: fysiek en financieel, psychologisch en emotioneel ... Dat kan pijn doen.
Een luchtkasteel bouwen is niet gebonden aan tijd of ruimte of budget of andere wetmatigheden.
Ik begin met een onderwerp aan de voordeur, bouw verder op terwijl ik naar de bushalte stap, bouw een paar barokke bedenksels in tijdens de rit en schuif de funderingen er onder wanneer ik afstap.
Is het kasteel onbruikbaar? Dan zal de frisse buitenlucht het oplossen.
te gast bij Wim Helsen, Jules Deelder met een tekst van Frans Vogel
Klaaglied van een gastarbeider
Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Hier die mense zo gauw kwaat as jij seg ”Iek nie verstaat’’ Kom jij binne ien die kroeg sij nooit groeten jou teroeg.
In fabriek jij doen vies werk, hier jij heb geen eigen kerk. Vaak jij wonen voor 1 huur, die sij maken veels te duur. Sij jou beetsje oenderdrukken en probieren jou te pluken.
Siet jij in die bus of trem, sij jou duwen bijna klem. Of as jij jouw krant ga kopen, sij jou onderboven lopen. Ieke nie graag spreke kwaat, maar so ies as ut hier gaat.
Al die tijd dat jij hier ben, ies dar niemant die jij ken. Hier jij eenzaam en verlaten, jij kapoet door lege straten. Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Klaaglied van een gastarbeider, 70’s, Frans Vogel
In bubbelplastic de bubbels platknijpen helpt soms bij sommige mensen om kalm te blijven. Die bubbelplastic zou in goed Nederlands 'noppenfolie' heten.
Nu las ik niet noppenfolie maar noppenfolie, want voor sommige mensen is het een folíe met die fôlie, er bestaat zelfs virtuele hulp.
klank moet aan hoor, http://www.therightfoot.net/mystuff/whatever/swf/bubblewrap.swf Om een nieuw velletje plastic te krijgen : op FRESH SHEET klikken. Als het vooruit mag gaan of (hoog)dringend is : MANIC MODE aanvinken. Voordeel : het is gratis en het aantal blaadjes kan onbeperkt vernieuwd worden.
Maar wat als men onderweg is, wanneer men de handen niet vrij heeft voor virtueel soelaas?
Vanmorgen werd ik wakker op een menselijk uur, -eens niet in het putteke van de nacht- én ik was uitgerust. Waar gaan we dát schrijven? Hier. Hier gaan we dat schrijven.
'k Startte het koffieapparaat, keek in de mails of er iets te zien was en toog badkamerwaarts, fluks & gezwind. Of wat daar vandaag nog kan voor doorgaan.
'k Draaide de douchekraan open, deed mijn brilleke uit, 'k trok de pyjamavest over mijn hoofd en toen zat ik vast. Mijn haar hing in de knoopjes van de pyjamavest.
Daar stond ik dan. Ik zag vaag de drie knoopjes, maar ik zag niet langs welke kant of hoe ik mijn haar moest losmaken. Daarvoor had ik mijn bril nodig. En mijn bril lag op het tablet van de wastafel. Ik kreeg mijn ogen vrij van onder de vest, ik kreeg mijn bril op mijn neus, en toen moest ik me weer naar de knoopjes tunnelen, om daar een reddingsoperatie te starten.
Ondertussen liep het water van de douche nog. Die kraan moest dicht. Maar ik had mijn mouwen nog aan. Linkermouw opgestroopt, 'k geraakte maar tot aan de ellenboog.
Dus moest ik wéér vanonder de vest met mijn hoofd, de twee mouwen opgestroopt, gaf ik met de rechterarm de douchekop een tits naar rechts en met de linkerarm draaide ik de kraan dicht. Armen een beetje afgedroogd en terug de tunnel in, naar de knoopjes. Met al dat gemanoeuvreer was mijn haar tussen de knoopjes nog meer in de knoop geraakt. Wat een gesukkel. Er was feitelijk geen beginnen aan.
Toen hoorde ik de deur van de slaapkamer gaan. En de deur van de WC. Gered, LM was wakker. 'k Tikte op de deur van de WC : 'kunt gij sebiet efkes komen?' en 'k ging dan verder in de badkamer mijn lot zitten overdenken.
Waar bleef hij nu?
LM vond me niet direct, hij dacht dat ik in de keuken was en daar een probleem had. Omdat hij me niet in de keuken zag dronk hij dan maar een taske koffie. Ja, ik had een probleem! En nee, ik was niet in de keuken!
- Ha, hiér zijt gij, deed hij verwonderd. - Mijn haar zit vast in de knoopjes en ik krijg het niet los.
Gelukkig had hij zijn bril al op en zijn pantoffels al aan, of het had nóg langer geduurd eer hij de reddende engel kon zijn.
- Dat zit hier vast hé, constateerde hij zeer ter zake. - Krijgt gij dat los? kuchte ik vanonder die tent. - Nee. Dat wordt knippen. - In mijn haar? - En anders in uw pyjamavest, heel de strip er uit.
Ofwel een pyjamavest naar de vaantjes, ofwel een stuk haar weg.
- Eh, dat is een pyjama van u hoor, zei ik naar waarheid.
Dat veranderde de zaak blijkbaar. Ik hoorde hem nadenken …
We zijn tot een vergelijk gekomen, er werd niet geknipt in mijn haar, er werd niet geknipt in zijn pyjamavest, er werd niet geknipt tout court. De knoopjes werden losgedraaid. Puur op mankracht.
Nu moet ik straks drie knoopjes aannaaien. Maar 'k heb zitten denken, LM doet de knoopjes nooit dicht dus als ik de drie knoopjes er af laat, heeft hij daar geen last van en mij kan die haartoestand niet meer overkomen hé. Een vest zonder kleine knoopjes. Dat bespaart straks -en misschien ook later- een hoop gefrutsel.
Voor elke lekkernij ben ik te vinden, zolang het maar geen zoetigheid is.
Dat heeft ooit vervelende situaties opgeleverd, wanneer ze ergens kwamen aandraven met lokum of met dadels moest ik bedanken en weigeren is in sommige landen juist heel onbeleefd. Dan heb ik er 'doctor’s orders' van gemaakt, no sweets. Dat gaf dan gegons bij de werkgever als zou ik diabetes hebben. Gelukkig kon de medische dienst dat weerleggen.
‘k Word gewoon wee & mottig van zoetigheid. Een proevertje, ok. Maar dat proevertje is dan het tipje van een hoekje.
Alle andere lokale lekkernijen wil ik wél meegemaakt hebben. Zo hadden we op een avond een paar uren vrij aan de wal in Boma en de stalletjes met geitenvlees roken appetijtelijk. Daar moest ik iets van proeven. Onder zwakke peertjes ziet men niet hoe schamel dat allemaal is natuurlijk. Schamel qua hygiëne, bedoel ik.
Ik stond me daar te verlekkeren terwijl de man van het stalletje met mijn bestelling bezig was. Ineens een tikje op mijn schouder. De chef steward.
- Wilt gij morgen in uw cabine blijven misschien, zei hij tamelijk nors. - Eh, nee Chef.
Ze hadden ons aan boord gebriefd dat we NIKS mochten eten aan de wal, op straffe van acute buikloop. En dat was ik toch wel vergeten zeker! Zo lekker rook dat geitenvlees.
De chef trok verder, met zijn plaatselijke verloofde en ik ging mijn kant uit, met mijn bakje geitenvlees.
Bloemen heb ik nog nooit gegeten, toch niet dat ik weet. Kappertjes en artisjokken niet meegerekend, dat zijn knoppen.
Op Njam TV is een programma met Gert De Mangeleer en die chef gebruikt nogal wat bloemetjes is de afwerking. Hij staat buiten te koken, op de achtergrond ligt de moestuin. Tegen het einde van de bereiding brengt de tuinman Bart Praet de vers geplukte garnituur, de bloemekes.
Die Twee met hun Bloemekes, noemt LM het programma. De Hofleverancier, heet het. Alle groenten en bloemen komen recht uit den hof. Vandaar.
“Pure ingrediënten gecombineerd met zuivere eenvoud is zijn handelsmerk”
De Mangeleer werkt af door omstandig te garnieren met kleine bloemetjes, tot er bijna een bruidssluier over de teloor ligt. Zuivere eenvoud? Gefrutsel en gefriemel! Misschien kan dat in een professionele keuken, met verwarmde borden op een verwarmd aanrecht en onder een infraroodlamp, maar buiten in de open lucht? Dat eten wordt koud. Oké, ’t is TV. We worden niet verondersteld dat bord leeg te eten.
Wij hebben een gewone keuken. Borden warmen doen we ongeveer elke avond, maar we hebben geen verwarmd aanrecht en geen infraroodlamp zoals een professionele keuken. Ik weet zeker dat als ik die tijdrovende garneringen thuis zou proberen, het eten van de gasten zou koud zijn omdat ik met bloemekes heb staan friemelen.
Eigenlijk zegt het me niet veel, bloemen op het bord. ‘k Heb er ook nog niks over opgezocht. Welke kunnen en welke niet? Waar moet men op letten? Mag men bloemen wassen en zwieren? Want pierekes en mierekes serveren, dat vind ik maar niks.
Nee, bloemen op het bord, ‘k zou niet weten hoe ik er moet aan beginnen. Of hoe ik LM zou enthousiast krijgen om er van te proeven.
optische illusie in een tattoo ~ tegen hoofdpijn bestaan pillekes
Op het Net zijn er bij de vleet foto’s van mislukte tattoos te vinden. Klungelwerk, haastwerk, bedrog, spelfouten … in de Mensentuin heeft dit allemaal een plaats. Een tamelijk definitieve plaats als het over tattoos gaat.
Er zijn op het Net ook meesterwerkjes van precisie te vinden natuurlijk. Hieronder een trompe l’oeil op de bovenarm. Vlak boven de vouw in de arm, door ene Paul O’Rourke.
Dit is maar een foto, de arm staat stil en als ik langer kijk wemelt het mij voor de ogen. Wat moet dat dan zijn als die arm beweegt. Continue hoofdpijn?
Maar die graduele schaduwen, die het hol effect veroorzaken, dat is wel héél knap precisiewerk.
Aan de afgunst kun je ontkomen, als je de kunst verstaat in stilte blij te zijnvan P²Ke
De afgunst, dat valt nogal mee, vind ik voor mezelf. Ik ben niet zo'n dupe van die emotie. ‘k Weet eigenlijk niet of ik die emotie wel in mijn gamma heb. Er zijn mensen die met twee chihuahua's in een villa willen wonen, er zijn mensen die met vanalle geld vanalles doen en daarmee in het nieuws komen. De upper-class, BCBG, de jetset, de jeunesse dorée … Laat hen doen. Dat het hen moge bekomen.
Als prille mens had ik ook geen last van afgunst of gelijkaardige impulsen. In het derde studiejaar was er een meisje die een groen gevlamde parelmoeren vulpen had. Die vond ik zó mooi, dat ik dacht dat er maar één van bestond. Dus blijft men er af. Vijftien jaar later kon ik zelf zo’n pen bekostigen, maar ik deed het niet. Dan zou het maar de zoveelste pen zijn, niet meer De Mooie Pen van Danielle.
Nu herinner ik me ineens de naam van het klasgenootje! Wat schrijven al niet doet …
Dus geen afgunst in de jonge jaren. Tenzij het om toestemmingen ging natuurlijk. Als iemand van de buurt langer mocht buiten spelen of langer mocht opblijven dan ik, dan was het 'alle kinderen van de buurt mogen …' Maar dat was eerder om aan mijn moeder duidelijk te maken dat zij een hardvochtig wezen was dan dat ik afgunstig was op wat elders, in andere huishoudens gangbaar was.
Tenzij misschien als peuter in de zandbak van het park, dat had ik moeten vragen aan mijn Bevoegde Instantie. Misschien ging ik vormpjes roven en emmertje wegtrekken en zo … Maar misschien was ik gewoon eentje dat stilletjes zat te rijven en verder niks. 'k Had het haar moeten vragen.
Qua afgunst is het dus allemaal nogal meegevallen tot hiertoe. Soms ben ik wel een 'bitteke sjaloes'. Dat heeft niks te maken met jaloers, want jaloers is totaal iets anders dan afgunst natuurlijk. En sjaloes is ook nog iets anders.
Sjaloes heeft te maken met bewondering. Sjaloes is wanneer iemand iets kan waarvan ik vind dat ik het ook zou moeten kunnen of had moeten gekund hebben. Dus niet Olympisch turnen of Koningin Elisabethwedstrijden spelen of zo, ik ken mijn beperkingen en bescheidenheid siert de mens. Maar soms lees ik iets, een woordgebruik, een zinswending, een vergelijking, waarvan ik denk : Waarom kom ík niet op dat soort dingen? Kermille, ik wou dat ik het zelf gevonden had.
Waarom kan ik geen poëzie plegen? Of rijmelarijtjes maken waarvan de cadans klopt als een bus. Of kolderproza. Van kolder wordt ik helemaal blij en holderdebolder. LM en ik houden soms kolderieke conversaties, maar ik krijg ze niet geschreven. Anderen schrijven kolder alsof ze zo geboren zijn. Ze begeven zich in een verhaal vol chaos en houden dat dan nog in de hand ook. Dan ben ik een bitteke sjaloes want zo’n knappe dingen zou ik ook willen kunnen.
Ja, bij sommige dingen proef ik een tipje afgunst tussen de bewondering. Als een snuifje cayenne bij de honing. Dat klein prikje en dat zoet geven samen 'sjaloes'. Eigenlijk een leefbaar mengsel hoor.
m
HiH-11/2015, herwerkt. Aan de afgunst van anderen ontkomen, dat is een gans ander verhaal natuurlijk. Een dat niks met schrijven te maken heeft. ~ Pour vivre heureux, cachons nos bonheurs …
te gast bij Wim Helsen, Ruth Joos met een tekst van Hugues C. Pernath
Aan mijn vrienden die ik niet wil vernoemen Omdat het vernoemen de vriendschap vernedert, Er de vernedering de vreugde verbreekt Die tussen jullie en mij, tussen mij en jullie De jagende jaren draaglijk zal maken. Misschien omdat ik geen hitte vrees, Maar koude ken. Misschien de trage reizen Van het afdalen in elkanders nacht En onder kwade manen het morren van het morgenuur.
In Zuid-Amerikaanse havens heb ik nogal wat mensen zien liggen in de goot. Niet in de beginjaren (1978) toen was er enkel drank en de zeelieden werden gewoonlijk wel door de verloofde van dienst terug op weg naar het schip geholpen. Er waren toen nog de vaste lijnvaarten met stukgoed, en de dames zouden een vaste klant niet zomaar dumpen hé.
Later kwamen de goedkope straatdrugs. En toen zagen we mensen in de goot liggen. Slapen? Niet de zeelieden maar de autochtonen: de vaders, de broers, de zonen van de dames. Eerst de mannen. Later ook al eens een vrouw of een meisje.
En wat doet men wanneer men daarlangs moet? Men rept zich naar boord. Laf? Ja. Maar we waren daar voor ons werk, niet als toerist of als doe-goeder. Opzij stappen, recht vooruit kijken en hopen dat ge er straks niet van wakker ligt. Omdat ge er om 05h uit moet. Dat er bij elke passage een mens in de goot ligt, mogelijk ligt te sterven? Dat is het leven, zei men ons toen. Está la vida. Alginder veel vaker dan hier. En bij het opstaan aan boord gingen we over tot de orde van de dag.
Door de parlofoon naar de keuken: waar blijven (verdomme) de menu’s want ik moet hier intijds mijn tafels gedekt hebben ... Na amper een paar uren nachtrust, en nog altijd op slechts een paar meter van mekaar: de thanatos op de kaai en de trivialiteiten aan boord. Verder werken, niet meer aan denken.
DAT IS HET LEVEN, als dooddoener kon dat tellen ginder.
Onderstaande foto heb ik gisteren ontvangen en sinds gisteren ben ik aan het overdenken waarom die ezel op de kar gelegd werd.
Hij is veilig vastgebonden en er ligt tussen zijn rug en de touwen een doek gefrommeld om de wrijving op te vangen. En hij krijgt nog eten ook. De ezel ligt daar zeker niet per abuus.
Zoveel zorg besteedt men niet aan een gewone ezel. Dat doet men voor een ezel die hard gewerkt heeft en aan rust en versterking toe is.
Het is een tamelijk solide kar. Die kan flink wat vracht vervoeren. Zakken rijst? Zakken graan? Misschien was de vracht hoog opgestapeld. Hoeveel kilo zou het geweest zijn? Veel. En waarschijnlijk in de hete zon en een paar heuvels over, wat zwaar werk is, ook in de afdaling.
Dierenliefde? Misschien. Maar vooral een schrandere huisvader die het lastdier ontziet : morgen heeft hij de ezel opnieuw nodig, voor weer ander vervoer. Is het een drachtige ezelin? Ooit zag ik nog een foto van een kleiner ezeltje dat rustte op de kar, maar die foto vind ik nu niet terug. Daarom denk ik dat het niet ongebruikelijk is dat het lastdier zo snel mogelijk van alles ontlast wordt, water krijgt en mag op krachten komen, rusten met een zak eten voor de neus. De terugweg kan de baas wel alleen, zegt hij. De terugweg wel.
te gast bij Wim Helsen, Jens Dendoncker met een tekst van John Williams
Alsof hij werd gewezen op een of andere kennis die hij al jaren was vergeten, dacht hij nu aan die oude ontdekkingsreizigers die naar een andere wildernis, zout en weids, waren vertrokken. Hij herinnerde zich dat hij had gehoord over het bijgeloof dat hun zei dat ze bij een scherpe rand zouden komen, waar ze overheen zouden zeilen, om voor altijd van de wereld te vallen, de ruimte en de duisternis in. Hij kende legenden waardoor ze zich niet hadden laten weerhouden. Maar hij vroeg zich af hoe vaak ze zich, tijdens hun eenzame zeiltocht in gedachten in de diepte hadden zien storten, en hoe vaak die gedachten zich in hun dromen hadden herhaald. Uit : Butcher’s Crossing, John Williams (1922-1994)
Geboren in 1991 werd Jens Dendoncker bij wijze van sociaal experiment eind 2013 door een paar vrienden het podium opgeschopt. De gevolgen waren niet te overzien: hij werd als voorprogramma meegenomen door vaste waarden als Henk Rijckaert, Bas Birker en Michael Van Peel, sloeg en passant ook ineens zijn eerste boekingsagent aan de haak en werd een vaste gast tijdens de door zijn mentor Wouter Deprez verzorgde Avonden van de Luistervink.
Dendoncker maakte een steile opgang in de comedywereld. Slechts een paar maanden na zijn stand-updebuut werd de West-Vlaming uitgeroepen tot winnaar van ‘De Humorklas’ van Radio 2. Het bleef echter niet bij die ene lachonderscheiding: in 2015 veroverde hij niet alleen de jury- en publieksprijs van de Nederlandse Culture Comedy Award, ook in eigen land nam hij datzelfde jaar de Lunatic Comedy Award mee naar huis. Als kers op de taart won hij een jaar later met veel verve Humo’s Comedy Cup, nog steeds de meest prestigieuze comedywedstrijd van Vlaanderen.
Nu november écht begonnen is zou ik graag iets gezelligs schrijven. Iets over de open haard en over onze pantoffeltjes die op de radiator van de hall lagen te warmen wanneer we thuis kwamen van school. En over warme vieruurtjes terwijl aan de andere kant van het glas november zijn eigen feestje hield.
Het huis met de open haard is verkocht. Gelukkig maar. Pantoffels op de radiator zijn niet meer nodig, bij ontij gaan we de deur niet meer uit. En de kale bomen, weet ik nu, zijn niet dood, ze tonen gewoon hun ruggengraat om ons te laten zien hoe sterk ze zijn, ook als ze slapen, en dat we er op mogen betrouwen dat ze de komende seizoenen de botten & de bladeren en de bloesems & de vruchten zullen kunnen dragen, want zíj hebben ruggengraat. Ze zijn mooi en sterk, zoals ze daar staan. "Bekijk ze maar" roept november "Kijk er nú al naar".
Hoe kon ik ooit denken dat de natuur dood ging in november. Ze slaapt. Meer is dat niet. En bomen hebben ruggengraat.
Vanderveken komt met een fragment van de Engelse natuurdichter William Wordsworth
Vanaf een ruige richel werd ons op die dag ook, voor het eerst, de naakte top van de Mont Blanc onthuld. We verzonken in verdriet, met dit ontzield beeld dat een levende gedachte, voorgoed verzwonden, voor onze ogen had overweldigd.
De magische vallei van Chamonix strekte zich ver beneden ons uit. Alras drong zich een roerloze weelde aan ons op, een weelde van machtige golven met verstomde watervallen en dode ijsstromen. Vijf rivieren, breed en groot, verstelden dit beeld rijkelijk. En verzoenden ons met de vele aspecten van onze werkelijkheid.
1802, William Wordsworth Vertaling : Bart Stouten van Klara
Romeinse cijfers hebben we ooit moeten leren lezen op school. Eeuwen geleden dus. Veel nut heb ik er nog niet van gehad.
Op oude stenen staan al eens romeinse cijfers, ja. Die getallen werden geschreven volgens de klassieke regels. Wanneer er ook recentere romeinse notaties of andere romeinse schrijfwijzen gebruikt worden zoals die vermeld staan in Wikipedia, dan moet ik afhaken.
Voor berekeningen lijkt het systeem van romeinse cijfers me zeer omslachtig. maar ik ben een reken–dommie. Reken-slimmies hebben er waarschijnlijk geen moeite mee. De Romeinse bouwmeesters zetten er ooit het Colosseum mee neer, met romeinse cijfers, onderkeldering en funderingen inbegrepen. Dus het probleem is louter het mijne, want onze voorvaderen waren geniën.
Verder zijn er of waren er romeinse cijfers in de aftiteling van films. Die aftiteling rolde dan te snel om het jaartal te kunnen ontcijferen en daar kon ik vroeger danig uit mijn humeur van raken. Sinds de komst van het Internet en de zoekmachines niet meer. Ik tik de filmtitel in bij Google en Google brengt me naar IMdb. Alle informatie wordt daar hapklaar aangeboden, jaartal inbegrepen.
Romeinse cijfers, het is voor mij soms een plezant puzzeltje. Soms. Voor LM niet. Maar hij snapt wel een zonnewijzer en ik niet. Onze woonkamer ligt pal op het zuiden. We hadden een kompas bij toen we op woningjacht gingen. Bij het minste straaltje zon warmt het binnen op. In hartje winter, wanneer de middagzon op haar laagste punt hangt, wordt zelfs de achterste muur van de nachthal belicht, op meer dan 10 m van het raam vooraan. Dat is natuurlijk maar een paar dagen zo. Het geeft een heel vreemd licht binnen, met schaduwen die hangen ipv liggen. Alsof het appartement zweeft.
Aan de hand van zon en schaduwen heeft hij getracht mij uit te leggen hoe een zonnewijzer de tijd aanduidt. Soms heb ik het begrepen, en dan is het weer weg. Maar ik snap de datumlijn dan weer wel en hij niet. We zijn er nochtans dikwijls genoeg over gevaren. In de twee richtingen.
Zonnige winterdagen, ze bestaan, ze zijn op komst. In afwachting wordt hier de strijd om de thermostaat gestreden. Nuja, strijd … 't is gewoon huisguerrilla hoor.
Het gaat niet om de gevoelstemperatuur, want een trui is rap aangetrokken of een sjaal is rap omgeslagen. Het gaat om de ademlucht. Die moet voldoende droog zijn. En dan helpt geen trui of poncho, dan helpt enkel verwarming.
De thermostaat gaat 's ochtends op 20°C. Meestal is dat voldoende voor een temperatuur van 21 à 22°. Behalve wanneer er vocht in de lucht hangt. En vocht voel ik, bij elke ademteug. Ook als er geen zichtbare mist hangt kan lucht te vochtig zijn. Mijn luchtpijp detecteert dat. Sneller en juister dan een hygrometer. En dan moet de thermostaat hoger. Liefst snel.
Ik heb het afgeleerd om te praten over verwarming en een streepke bijgeven. Nu geef ik in het langsgaan de thermostaat een klein tikje, tot aan het klikje, bijna niet merkbaar en amper hoorbaar. Ondertussen ben ik heel goed geworden in toevallig langslopen. En in kleine tikjes & klikjes.
Als ik nu eens een thermostaat met Romeinse Cijfers liet plaatsten, dan zou LM misschien … ach nee, ook niet.
te gast bij Wim Helsen, Connie Palmen met een tekst van Konstantínos Kaváfis
Che fece … il gran rifiuto wat ze deed … de grote weigering
Voor vele mensen komt een dag, waarop ze het grote Ja ofwel het grote Nee te zeggen hebben. En onmiddellijk wordt dan duidelijk wie het Ja al in zich heeft; en het uitend
gaat hij verder in eer en zelfvertrouwen. Wie nee zei, hij heeft geen berouw. Werd het hem weer gevraagd, nee zou hij nog eens zeggen. En toch richt dat nee -het enige juiste- hem ten gronde voor zijn hele leven.
- Het gaat niet zo goed met Boris hé. - Boris? Welke Boris? - Boris de hond, de hond van Wim Helsen. De hond die in Winteruur figureert. Groot, oud, blond. - Ah, dié hond? - Ja, dié hond. Boris van Winteruur, hij heeft zelfs een eigen facebookpagina zeggen ze hier.
Oorspronkelijke tekst : Spleen Ik zit mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen.
Dit gedichtje verscheen in 1954 in de verzamelbundel Ongerijmde rijmen van Michel van der Plas, waar het toegeschreven werd aan Godfried Bomans; later is vaak gesteld dat Van der Plas het zelf geschreven had De slotregels komen echter al voor in de Ballade der großen Müdigkeit, een gedicht van Friedrich Torberg uit 1938, en in een stukje in het Algemeen Handelsblad van 15 juni 1929. (wiki)
In de eerste aflevering van het seizoen (het gesprek met Peter Vandermeersch, nr 113 in de kolom links) werd Boris twee maal misselijk, gelukkig voor hem buiten beeld. Dat bespaart hem decorumverlies in het zicht van half Vlaanderen. En een deel van Nederland. En Canada. En Lanzarote.
De hond Boris is 16 jaar oud. Op het Net staan omreken-programmaatjes. Veel. Eentje van de BBC zelfs. De BBC is de betrouwbaarheid zelve, dus hun omrekenprogrammaatje heb ik gebruikt. Ras invoeren & leeftijd. Voor een Golden Retriever van 16 hondenjaren geeft dat 101,4 mensenjaren. Efkes rekenmachientje erbij want wat 101 mensenjaren zijn snap ik wel, maar wat is die 0,4 mensenjaren, wat zijn vier tienden van een jaar? 365 x 0,4 = 146 dagen oké, en dan nu 146 : 30 = 4,8 maanden, zeg maar 5. Jawadde, Boris is 101 en 5 maanden.
Geen wonder dat hij al twee jaargangen zo rustig blijft liggen. Honderdjarigen springen niet meer in en uit de sofa. Hij is oud, écht oud. En nu was hij dus ook ziekjes. Boris is co-gastheer in het programma. Op zijn dekentje op de sofa ligt hij te bekomen van leven & bestaan. Aan zijn rechterkant warmt gezelschap zijn hondehart. Links wacht zonder haast de eeuwigheid.
m vanavond Winteruur op Canvas, morgen op dit blog
Ze had een aankoop van meer dan 300€ gedaan en dat ding moest in de woonkamer komen. Ze had de strook naast het zijraam al vrij gemaakt
voor L 1717 mm & D 725 mm. En H 1272 mm maar H speelde eigenlijk geen rol.
De familie belde & mailde driftig over en weer en de algemene trend was "zot". Wat als ze valt? Iemand van 75+ die een loopband koopt en die dan nog in de woonkamer laat installeren ook, is gek of erger. Oma is zot of ziek.
Oma was te voet naar de winkel op de Noorderlaan gestapt want een mens moet in beweging blijven. Het model dat ze zocht stond uitgestald en de verkoper was een vriendelijke jongen die alles drie keer nadrukkelijk uitlegde alsof zij het niet zou begrijpen na één keer, terwijl ze het allemaal al had opgezocht op internet.
Ze kreeg het op haar heupen van dat manneke Ik ben alleen maar oud, niet achterlijk. Maar dat zei ze niet luidop, want Oma is van de charmante garde, men blijft welvoeglijk.
De terugreis ging met De Lijn. De zon scheen flauwtjes, de bus zat niet te vol en ze bedacht dat binnen vier dagen de loopband in haar woonkamer zou staan. Een genoeglijk ritje. Blijdschap in november, niks winter blues ...
De technieker die de loopband kwam leveren & installeren was ook een vriendelijke 'jongen’' pas opa geworden.
- Ge weet hoe ze zijn hé, de kersverse opa's ...
Nee dat weet ik niet, daarom knikte ik maar wat. En ze bleef stappen, aan 2km/h.
- Ik stap tijdens mijn programmekes, anders is 't maar saai hoor.
'k Knikte nog eens. De zapper lag op de console. Haar programmekes zijn lachedingen in de namiddag, gelijk welke zender.
- Een mens moet in beweging blijven hé.
En ik zei wat over osteoporose en preventie.
- Weet ge dat mijn schoondochter haar pols gebroken heeft?
Nee dat wist ik niet.
- Gevallen. Uitgegleden. Op de Statielei in Morstel. Waar ze ooit zo moeilijk deden over peuken op de stoep. Peuken waaien toch weg. Of ze regenen weg ...
Uitgegleden op een peuk?
- Nee, met haar fiets aan de hand uitgegleden op natte herfstbladeren. En dat kan glad zijn hoor, herfstbladeren ...
- Maar dít, ze tikte op de console van de loopband, noemen ze dan gek.
Blijkbaar word ik snibbig wanneer iemand mij doet schrikken. En kattig word ik wanneer de situatie om domme redenen ongemakkelijk wordt.
Een jaar of vier geleden toen ik eens een weekendje bij Tina logeerde, toonde ze me een nacht-ensemble dat ze gekocht had. Het was een elegant & flou gedoe, met een lijfje, een lange rok en een halflange jas met 3/4 mouwen, dat alles in rokerige grijs/bruine kleuren en niet echt doorzichtig maar toch doorschijnend genoeg om de zwarte etiketten te zien zitten en die verbrodden het silhouet van het geheel.
Die drie zwarte dingen ontsierden heel dat tenue, een in de nek van het lijfje, een in de linkerzij van de rok en een in de taille van de jas, ook links. Die moesten er uit hé.
Vermits ik gezegd had dat de etiketten eruit moesten was ik degene die ze eruit mocht halen. Tina woonde toen in het historisch centrum van Brussel. De winkels rondomrond zijn er gericht op toeristenconsumptie en verkopen eigenlijk niks nuttigs. Oja, er is 1 apotheker. Maar dat moet misschien van de stad, gezien het aantal hotels in de wijk. Om een schaar of een schroevendraaier of een ander zinnig ding te vinden moet men de wijk verlaten. Dan moet men helemaal naar de Anspachlaan of naar de Nieuwstraat. En ik had een tornmesje nodig.
Toen ik terug 'thuis' kwam was ik moe & rillerig van het haasten en van het heuvelachtig terrein. 'k Zou nooit nog in Brussel willen wonen. Veel te heuvelachtig. En zeggen dat ik daar tot mijn 40ste met plezier rondgedarteld heb. Die tijd is duidelijk voorbij. Handen wassen, polsen koelen onder de kraan, en aan het jobke beginnen.
Tina kwam efkes de woonkamer binnen, zag me bezig en zei terloops dat ik voorzichtig moest zijn want die dingen hadden xyz € gekost. Toen kreeg ik pas goed de bibber. En daarvan werd ik luid snibbig: - Waarom hebben zo’n dure stukken zo'n zichtbaar etiket? Aan die prijs mag dat toch wat discreter!
Het is opgelost geraakt, de drie etiketten zijn er uit getornd zonder schade aan de dure chiffons.
Er was wel nog één forse hobbel in het parcours. Terwijl ik voorzichtig en geconcentreerd bezig was, kwam Tina nog eens de woonkamer binnen, zag me bezig en riep: oedoeddegijdanu? Dat was schrikken. Toen was ik heel blij dat ik met een tornmesje bezig was en niet met een nagelschaartje zoals zij eerst voorgesteld had.
'k Heb haar naar het gelijkvloers gestuurd, dat ze moest gaan werken in hare winkel en mij met rust laten!
Mijn zusje weet veel en kan veel, maar af en toe, als ze op mijn terrein komt, doe ik kattig. Dat heeft sneller effect dan een uitleg.
De uitleg : om het stiksel van de etiketten los te tornen werkte ik aan de kant van het etiket. Het etiket mag er uit, mag weg. Tina redeneerde anders: Het etiket moet bewaard blijven. Wablieft? En langs de kant van de chiffon werken? Geen denken aan. In die dure spullen een snee riskeren zeker! Niks van.
Aangezien ík er mee bezig was, zij het op haar verzoek, moest ze zich er niet mee moeien. Tja, 't ging over duur materiaal hé. En ook al was het haar materiaal, 't was wel míjn werk.
Kattig doen. Soms werkt het nog.
Vandaag heb ik grote chance dat LM niet graag typt. Over dat kortaf en bitsig zou hij met alle plezier een weinig flatterend portret van mij intikken. Het zou overdreven zijn natuurlijk alsook compléét naast de werkelijkheid. 'k Ben immers al jaren het zonnetje in huis. Maar toch, ja, vandaag is het een geluk dat hij niet graag typt.
Mag dat in stilte gebeuren P²Ke, of moet het luidop? Mijn mindere punten erkennen hoef ik niet te doen, zíj achtervolgen míj. ‘k Schiet er ’s nachts wakker van en lig dan te koekeloeren, te kijken op de heldere filmkes in mijn hoofd.
Soms springen details tevoorschijn waarvan ik niet wist dat mijn geheugen ze bijgehouden had, maar ik herken ze. Dus moet ik ze wel erkennen.
Wanneer de schaamtekramp tot in mijn tenen zit sta ik op, het is dan toch gedaan met slapen. Op de sofa ga ik wat zitten kijken naar een nachtzender, Discovery Channel bvb. Met wat geluk is er een programma over mega-toestanden waar alles uiteindelijk toch nog goed komt, alles pico bello. Van ellende vind ik zo’n sensatie-documentaire dan hartverwarmend.
"Waarom kruipt een kat in een doos en trekt de mens zich graag terug? Dit fenomeen, thigmofilie genoemd, is het positief tegenovergestelde van claustrofobie. Volgens bioloog Midas Dekkers schuilt in ons allen een thigmofiel, en werkt in tijden van angst een lekker warm bed soms beter dan de psycholoog.
Het is de plezierige tegenhanger van claustrofobie: thigmofilie, de liefde voor de kleine ruimte, het verlangen naar geborgenheid, grond onder je voeten, het gevoel dat wegkruipen de beste oplossing is.
De kat doet het wanneer hij in zijn kartonnen doos gaat zitten, de kakkerlak die wegschiet tussen spleten in het hout, en de mens, wanneer hij in foetushouding onder zijn dekbed gaat liggen of zich terugtrekt op de wc.(?)
Midas Dekkers heeft begrip voor die kat, die kakkerlak, die mens. In een tochtige wereld vol licht, lucht en kale vlaktes, is het goed om je veilig te voelen. Dekkers schrijft en filosofeert met vertrouwde verve over het tastbare geluk op de vierkante meter."
Mij doet het idee thigmofilie ook denken aan Temple Grandin uit ‘Een Antropoloog Op Mars’ van Oliver Sacks.
"Op 18-jarige leeftijd ontwikkelde ze een 'knuffelmachine' waar ze in ging liggen als er teveel prikkels op haar afkwamen. Ze kan verschillende onderdelen tegen haar laten aandrukken (knuffelen). Autisten houden er niet om aangeraakt te worden door anderen en dan is dit een prima vervanging. Ze kwam op dit idee toen ze in slachterijen zag dat koeien rustig werden als ze ingeklemd werden."
Op de sofa liggen heeft ook zoiets. Heel anders dan in bed liggen. Een sofa heeft iets dat een bed niet heeft : een rugleuning. (zelf gevonden) Wanneer men in een sofa ligt heeft men rugdekking. Canapé is ook goed. Of divan. En dan het dekentje nog, pure thigmofilie ! ----- Het heeft efkes geduurd, maar ik heb het filmke gevonden. Het dateert van 2010. Hij heet Jonathan Okseniuk, hij is dan drie en hij dirigeert. Hij hoort/kent/beleeft muziek gans anders dan wij.
In de rechterhoek staat een tentje. Een tentje in de woonkamer? Tja, dacht ik toen, dat is voor als zijn hoofdje aan rust toe is. Dan moet hij efkes indrukken en omgevingsprikkels kunnen weren. Zich efkes afsluiten van de buitenwereld. En daarvoor dient dat tentje in de woonkamer, hij kan er in wegkruipen wanneer nodig.
En wegkruipen wanneer men dat zo aanvoelt, heeft nu een naam : thigmofilie! dank zij Midas Dekker.
Maar wat wou ik nog zeggen … Ah ja, die foetushouding, die lukt bij mij ook niet meer.
Hoe steunt men iemand in moeilijke tijden. Dat vraag ik me ongeveer elke dag af.
Indien de persoon in kwestie iemand is uit de eigen kring, dan weet ik ongeveer wat en hoe. Ongeveer maar. Het begint in elk geval met luisteren.
Maar wanneer het gaat over iemand die verderaf staat, die men zelfs nog nooit ontmoet heeft en voor wie men evenzeer sympathie en empathie voelt, hoe moet het dan? Hoe formuleer ik het dan. Hoe maak ik dat belangstelling niet overkomt als nieuwsgierigheid. Want dat is mijn schrik.
Kán men iemand moed inspreken inschrijven? Ik weet het niet. Geijkte formules schieten tekort en clichés zijn betuttelend. Het zijn zelfs beledigingen want ze bagatelliseren de pijn en de onrust.
Hij heet Michael Grab en de enige kleefkracht die hij gebruikt is de zwaartekracht. Enkel de zwaartekracht houdt de delen van zijn constructies op hun plaats. Om helemaal Zen van te worden.
Bij bovenstaande foto's zou men nog denken : zoiets kan ik misschien ook, ooit. Maar Michael Grab bouwt ook bruggetjes. Hij overspant lege ruimtes met losse keien.
En lege ruimtes overspannen met woorden heet … mailen?
In onderstaand filmke ziet ge hem aan het werk, heel geconcentreerd. Buiten dan dat filmisch grapje in reverse, de stenen die uit de rivier springen. Kijk eens wat deze jongen kan!
Er zijn twaalf foto’s. Van pietevogelkes. Dan ben ik er als de kippen bij. Men kan maar 1 keer stemmen, dus kies goed, want dit is een ernstige zaak, maar dat had ge al begrepen.
“Met de verkiezing van de ‘Vogel van het Jaar’ zet Vogelbescherming Vlaanderen elk jaar twaalf soorten in de kijker. Hiermee wil de organisatie zoveel mogelijk mensen betrekken bij haar dagelijkse beschermingswerk. In tegenstelling tot voorgaande jaren selecteerden ze deze keer twaalf vogelsoorten die het voorbije jaar op de een of andere manier in het nieuws zijn geweest. Zij kregen dus al wat aandacht, maar misschien niet genoeg? Ze willen graag weten welke vogel u het meeste aanspreekt. Vindt ge hem gewoon mooi? Zijt van mening dat hij omwille van zijn zeldzaamheid meer aandacht verdient? Of vindt ge dat er meer moet worden gedaan om hem te behoeden voor uitsterven? Laat het hen weten!”
Eigenlijk ben ik een beetje bang van vogels en hun aangelegenheden. Ze zijn rechtstreekse afstammelingen van dieren met moeilijke namen die leefden in tijden met nóg moeilijker namen. Als ik bek & poten bekijk zie ik direct het verwantschap met Jurassic en zo. Maar ik bewonder vogels wel. En ik begrijp ze ook, de meeste soorten wonen graag hoger dan de begane grond. LM & ik ook. ’t Is in ieder geval een verkiezing zonder roering nadien want de vogels gaan achteraf geen ingewikkelde coalities aan. Die zekerheid alleen al is een reden om te stemmen.
Links onderaan de foto’s kan men INFOaanklikken. De info over de vogel is kort en duidelijk, geen lang wetenschappelijk gedoe. Rechts onderaan de foto klikt men STEM om te stemmen:
Bloemen gaan brengen naar de graven. In de zomer. Dan hadden we ze maar te plukken langs de kant van de weg. Als kind deden we dat. Boven-Zellik was toen nog een landelijk stuk Brabant en wij waren scharrelkinderen, wij mochten de deur uit zonder toezicht. Dat kon toen nog.
Op dat kerkhof lag geen ene bekende van ons. Er stierven daar weinig mensen. Er woonden ook maar weinig mensen. Dat het ene met het andere verband hield beseften we toen nog niet. weinig bewoners = weinig sterfgevallen
In mijn herinnering was kerkhofbezoek toen een courante zaak, want er liepen al eens mensen binnen en buiten. Hun bloemen waren snijbloemen en werden in hoge gegalvaniseerde conische bekers gezet. Die dingen waren beschikbaar bij het ‘dodenhuizeke’, naast de waterkraan. Dat bestond toen nog. Dat kon toen nog, een poort die open stond en vrij gebruik van water & vazen.
In onze ogen waren er twee duidelijke categorieën. Er waren de Arme Graven die nooit bloemen kregen en de Graven van die Arme Mensen. Dat waren rijke verzakte monumenten van lang geleden, dat vonden wij ocharme, scheef en zo. En nooit bloemen
Wij liepen al eens het kerkhof op om van het kraantje te drinken.
Wanneer er weer een graf bloemen gekregen had van een bezoeker gingen wij die bloemen verdelen over de arme graven en de graven van die arme mensen. Dat leek ons eerlijk. Dat was bijna een plicht want wij waren de enigen die daar zo dikwijls kwamen.
Om water te drinken en soms om pipi te doen in het putje.
Lara Chedraoui kiest voor een tekst van Rainer Maria Rilke uit Brieven aan een jonge dichter.
Be patient toward all that is unsolved in you hart and try to love the questions themselves like locked rooms and books that are written in a very foreign tongue. Do not seek the answers which cannot be given you because you would not be able to live them. And the point is to live everything. Live the questions now. Perhaps you will then gradually, without noticing it, live along some distant day into the answer.
uit : Letters to a young poet vertaling BZN : Heb geduld met alles wat onopgelost is in je hart en probeer je vragen met liefde te bezien, als kamers die gesloten zijn, of als boeken in een volslagen vreemde taal. Zoek niet naar antwoorden die je nog niet kunnen gegeven worden omdat je niet in staat zou zijn ze te doorleven. Het gaat erom alles te doorleven. Doorleef de vragen nu. Misschien zul je dan geleidelijk, zonder het te merken, jezelf ooit op een dag in het antwoord terug vinden.
Na de inspannende arbeid aan een boek over de beeldhouwer Rodin reist de Duitse dichter Rilke in 1903 naar Italië, vanwaar hij met vele mensen correspondeert. Onder hen bevindt zich een leerling van de militaire academie Wiener-Neustadt, Franz Xaver Kappus (1883 - 1966), die Rilke een paar gedichten ter beoordeling stuurt. Hieruit ontwikkelt zich een briefwisseling die (zonder het aandeel van Kappus) in 1929 na Rilkes dood wordt gepubliceerd en onder de titel Briefe an einen jungen dichter een van de populairste werken van Rilke wordt.
In een tijdspanne van vijf jaar legt Kappus hem de meest uiteenlopende problemen voor. Uit Rilkes antwoorden is zijn visie op een groot aantal aspecten van het leven te distilleren. Deze opvattingen van Rilke zullen ook nu nog velen aanspreken, bijvoorbeeld zijn hoop dat de tegenstellingen tussen man en vrouw zullen opgeheven worden.
'k Ben eens gaan opzoeken hoe dat gaat met oude wijn verkopen en/of veilen en het lijkt me niet simpel.
Wijn wordt geveild per lot, zeggen ze. Per kistje dus, of per aantal kistjes. Wordt desgewenst gratis aan huis opgehaald, -vertelt de site van een veilinghuis op de Italiëlei- en wordt opgeslagen in geklimatiseerde ruimten. Very chic allemaal. ‘k Zie me daar al toekomen met één stoffig flesje.
Maar goed, de fles is veel centen waard, zegt iemand. Misschien doet het veilinghuis dan een efforke voor mijn ene fles. Gratis ophalen zal er niet bij zijn, dus zal ik ze wel brengen, naar de veiling.
En dan kom ik nog bijna te laat ook. Meester! Meester! Hier ben ik! Hier is mijn fles! Of hoe wordt een veilingmeester aangesproken.
Jammer dat ik me zo gehaast heb, want nu is de wijn helemaal dooreen geklutst van het reppen. De fles moet zeker weer 50 jaar rusten om te bekomen van die schok. Dan zal ze 100 jaar oud zijn. Nóg meer geld waard … misschien 2 x zoveel. Zou ik ze dan wel verkopen, als de fles binnen amper 50 jaar al 100 jaar oud zal zijn? Benadeel ik dan mijn erfgenamen niet, als ik ze nu verkoop?
In ’t kort: ik zou er geen blijf mee weten, met een fles oude wijn. Ik zou ze aan DG geven, de man van mijn zus Laura. Hij doet al van zijn 17de in wijn en hij weet waarschijnlijk waar hij naartoe moet met zo één oude fles.
En als er dan heel³veel³ geld van komt dan trakteer ik ulle, gans het blog + partners, op een all-in degustatieweekendje ergens. Ergens waar de zon schijnt in november
Lukas Lelie brengt de brief van Madeline Trost uit 'The Pluto Files' van Neil deGrasse Tyson.
"Als directeur van het Hayden Planetarium wist Tyson traditioneel denken om te buigen om Pluto niet langer de negende planeet te noemen in tentoonstellingen van het centrum. Tyson legde uit dat hij wilde kijken naar overeenkomsten tussen objecten door de aardse planeten samen te groeperen, de gasreuzen samen, en Pluto samen met gelijkaardige objecten en af te stappen van eenvoudigweg de planeten te tellen."
Dear scientists, What do you call Pluto if it’s not a planet anymore? If you make it a planet again, all the science books will be right. Do people live on Pluto? If there are people who live on Pluto, then they won’t exist. Why can’t Pluto be a planet? If it’s small, doesn’t mean it doesn’t have to be a planet anymore. Some people like Pluto. If it doesn’t exist, they don’t have a favorite planet. Please write back, but not in cursive because I can’t read in cursive. Your friend, Madeline Trost.