Boeken zijn heel vaak een manier geweest om efkes weg te zijn van het hier & nu, van het toen & daar, wil dat zeggen.
Thuis waren er weinig vaste regels. Ongeveer alles was afhankelijk van toestemmingen En de toestemmingen waren afhankelijk van hun stemmingen. Een toestemming kon elk moment ingetrokken worden. Dié sfeer. Mijn boeken werden soms weggesloten, als straf voor iets dat gewoon hun afreageren van een eigen ongenoegen was.
Wat was er wél betrouwbaar: een ander boek! Ik had mijn eigen boeken niet meer nodig, ik las de hunne. En boeken waren er genoeg in huis, van de kelderverdieping tot boven op de overloop. Alleen ging ik door de kasten als een verdwaalde kogel, ik las alles, als het formaat maar hanteerbaar was. Dat waren dus veelal dingen waar ik nog niet klaar voor was. De verhalen van Poe las ik op mijn twaalf ongeveer en dan had ik weken lang angsten over alles en nog wat.
Pockets waren het makkelijkst te verstoppen en in mijn kamer had ik ze wegsteken op de meest ondenkbare plaatsen. Zelfs de poetshulp vond ze niet. Later werd ik nonchalanter. Ik zei gewoon dat we die werken moesten lezen voor school. En ze geloofden dat.
- Tennessee Williams voor iemand van vijftien? - Ja. - Op een katholieke school? - Jaja, voor Nederlands.
En Steinbeck ook voor Nederlands … Ik kan nu nog niet geloven dat ik daar ooit mee weg raakte, dat iémand daar mee wegraakt.
Ze waren dikwijls moe, te moe om na te denken. m
EZW-01/2013, herzien
|