De ooievaar heeft mij gebracht. En ook mijn zussen. En ongeveer alle vriendjes en vriendinnetjes en ook de kinderen in de buurt en in andere wijken. Die ooievaar hield me bij tijd en wijle enorm bezig. En ik hield mijn moeder dan bezig want zij moest ter plekke replieken bedenken.
- Hoe kent hij de weg? - Gelijk de duiven, wist mijn Moeder. - Jamaar duiven wónen daar, de ooievaar woont toch niet waar hij het boeleke brengt ... Hier-woont-toch-geen-oo-ië-vaar! Waaruit volgt : moeders kennen niks van ooievaars.
En ze moest mijn bedenkingen aanhoren. Best met een uitgestreken gezicht: - Waaraan zit ge te denken? - Aan niks. - Naar wat kijkt ge dan? - Of er een ooievaar is, dan roep ik hem, 't is hier! 't Is hiér!
- Bestaan er veel ooievaars? - Ja, heel veel. - Omdat er veel kleine kindjes zijn, knikte ik. In die nieuwe verkaveling waar wij woonden werd het ene boeleke na het andere gebracht en toch zag ik nooit een levering. Conclusie : ooievaars komen wanneer wij op school zijn, want soms maken wij teveel lawaai.
- Wij hebben altijd dezelfde hé? Dezelfde ooievaar, de onze. - Waarom denkt ge dat? - Ik, Tina, Laura - hij kent nu de weg en misschien komt hij dan nog eens, met een broertje ... Mijn Moeder dacht van niet. Maar wat weten moeders van ooievaars. Niks.
- Kiest de ooievaar zélf de kindjes? - Nee, dat doet de Goede God. - En als de Goede God u niet graag ziet, dan komen er geen kindjes? Achter de hoek woonde een gezin met zeven kinderen en wij waren maar met drie. Die ouders waren duidelijk favorietjes van de Goede God. Plots vreesde ik voor ons plaatsje in het Hiernamaals. Of hoe ze een kind existentiële angsten kunnen aandoen.
Later werd me iets verteld over een eicel en heel veel zaadcellen waarvan eentje dan maar zijn weg moest zien te vinden … gestuntel. Liefhebbersgedoe. Nee, geef mij maar een ooievaar. Het professionele werk.
m EZW-06/2010 , HiH- 02/2015, herzien
|