afl. 117/121 ~ Eindbestemming: huwelijksmis
Ik werd wakker. Had een tweetal uren geslapen. Hoopte gedroomd te hebben. Maar op hetzelfde ogenblik zag ik Marianne op de zetel. Dood. Wraakeisend.
Mijn lichaam deed verschrikkelijk pijn. Krampen spanden mijn kuiten op alsof ze uit elkaar gingen springen. Ik moest helder nadenken. Handelen. Kordaat en zonder medelijden handelen.
De felle klaarheid van de dag door het brede raam leek een mistige sluier van de voorbije nacht. In mijn kurkdroge mond had ik de smaak van bloed. Neen. Ik wou niets weten. Niets voelen. Zelfs geen haat. Geen wraak. Geen laatste vonnis, nu. En toch. Die dwang van dat onbewuste. Die wil om te straffen …
Ik sukkelde uit de zetel. Wankelde naar Marianne toe. Keek naar haar grauwgeworden gelaat, dat nu voor altijd in mijn brein zou gegrift blijven. Hoestte schor. Zwijmelde de hal in.
Ik was geen mens meer. Geen robot. Niet eens een schim. Ik was veranderd in de onzichtbare, roofzuchtige, meedogenloze wreker. Gehoorzamend aan een tegennatuurlijke dwang. Bereid alle hinderpalen uit te weg te ruimen. Doorgaan ad fundum. Voorbij de laatste grens. Om mijn vrouw. Mijn Marianne. Ik trok werktuigelijk de regenjas aan. Voelde de Browning in mijn zak. Stapte in de wagen en reed weg.
De huwelijksmis door de moordenaar moest nu al aan de gang zijn. Laat de schoft, met zijn heimelijke bakkes, maar voor het jonge bruidspaar staan, wenste ik. Met al zijn zalvende zegeningen en vrome wensen. Met zijn beminnelijkste glimlach van beschermende en begrijpende herder. Pastoor Serge! Een aanfluiting van alle menselijkheid!
Ik hoopte dat de helft van het dorp zou aanwezig zijn. Ik rekende op een jubelende Hochzeitmesse met passende orgelmuziek als glorie van een nieuwe band tussen man en vrouw. en ode aan Liefde en Voorspoed, aan Toekomst en Gelukzaligheid. Triomf voor het edele leven. Domper op macht en dood.
Er was inderdaad muziek. Orgelmuziek vulde het dorpsplein. De grauwheid was uit de lucht. De kilheid niet. Er vielen nog zeldzame regentranen. Ik had echter geen tranen meer. Ik was werktuig, computergestuurd. Gehoorzamend aan die dwang, die dwang …
Ik parkeerde de Audi op het dorpsplein tussen de andere wagens. Ik zag het roze schriftje van Gerda op het dashboard liggen. Ik vermoedde dat ik de andere twee bij Francis had laten liggen. Niet meer aan gedacht na zijn verhaal over Pat en Valerie. Wat met dit exemplaar? Versnipperen? Geen tijd meer. Zag het postkantoor en kreeg een ingeving. Eefje, mijn vertrouwelinge! En het enige privé-adres dat ik van gans het team kende. Want haar adres was immers dat van mijn ouderlijk huis. Scheurde een blaadje uit mijn notaboekje en schreef:
"Eefje, Dit is een dagboek van mijn overleden echtgenote. Bijzonder belangrijk! Houd het zorgvuldig bij. Wat je morgen ook verneemt, dit schriftje mag niet in handen komen van de politie. Zeker niet in handen van mijn zoon. Bedankt voor zoveel en vooral om deze laatste wens van mij in te willigen. Max"
De bediende in het postkantoor had duidelijk problemen met de computer. Een jonge collega kwam helpen. Ik werd ongeduldig. Trommelde met de vingers op de loketplank.
'Een secondje, meneer, hij heeft voor de zoveelste keer zijn loten', spotlachte hij, 'een goed gerief zo'n computer, maar 't moet werken.'
Het meisje naast hem keek me wat verschrikt aan. Maakte ik zo'n verwilderde indruk? De ironische opmerkingen van haar norse, bijna-einde-loopbaan-collega misschien? Hij overhandigde me eindelijk de gewatteerde omslag. Frankeerde de zending. Rekende af en grapte nog wat.
wordt morgen vervolgd - bovenstaande tekst is geplaatst met toestemming van de auteur : http://blog.seniorennet.be/titipoes3/archief.php?startaantal=40
|