Soms ben ik geërgerd wanneer de telefoon gaat. Waarom dat zo is weet ik niet, maar mijn eerste reactie is : " ZUCHT, wat nú weer! Het was hier zo rustig. "
Dat gevoel trekt weg hoor, maar ’t is wel de eerste reactie. Ik zal ook zeer, zéér zelden zelf iemand opbellen. Enkel als het echt niet anders kan, of als ik vermoed dat de correspondent om een of andere reden niet per mail te bereiken is. Of als het vertrouwelijk is, wanneer er geen dingen op schrift moeten blijven bestaan. Anders gaat alles per mail en als het dringend is, per SMS.
Ik kán wel een uur aan de telefoon hangen maar dan moet het ergens over gaan. Dan wel. Dan is het een bespreking. Maar gewoon zomaar bellen om te bellen, daar wordt ik heel ongedurig van. Meestal verzin ik dan een smoes, dat ik aan het eten moet beginnen.
Tegen Tina zei ik ooit eens dat ik naar het toilet moest. Goed, zei ze, dan wacht ik wel efkes. Die smoes is dus onbruikbaar gebleken.
Mijn telefoon staat meestal af ook. Tina vindt mijn telefoongedrag asociaal. Waarschijnlijk bedoelt ze niet-sociabel, want de mensen met rust laten vind ik juist zéér sociaal. Er was ooit een oudtante die me zesmaal of meer per dag belde. Dát noem ik asociaal.
m – EZW-07/2014, tekst herwerkt maar niet gemilderd
|