sociale contacten & sociale controle
Aan ene uiteinde van onze straat is op de hoek een krantenwinkel. Van hier uit gezien botst de straat daar op de Ekerse Steenweg. Die was er eerst. Aan het andere uiteinde, dat is onze hoek, is een broodjeszaak. Tussen de broodjeszaak hier achteraan en de krantenwinkel ginder vooraan staat nog ergens een brievenbus en dat is het dan, qua sociaal gebeuren in dit gedeelte van de wijk. Hier valt weinig te beleven. Dit is een doorloopstraat van en naar de bushalte op de Ekerse Steenweg, onze verbinding met de beschaving.
Links stapt men naar het dorpscentrum en rechts vliedt men naar het stadscentrum. Op deze oever van de straat staan appartementsgebouwen. Op de andere oever staat het woonpark Rozemaai, een park met veel grote mooie kleurrijke bomen.
Voor de krantenwinkel stond op een dag een zitbank. Pal aan de stoep. Daar geplaatst op aanvraag van de krantenman en zijn echtgenote. De vader was komen inwonen, maar Chris had de winkel en Paula had haar job als verpleegster. Wie hield de Vader dan gezelschap overdag ? Wij. Het cliënteel, de buren, de voorbijgangers.
Zijn sociale contacten alhier waren eerst de cliënten in de winkel en later de passanten op het voetpad. Want van zodra het weer het toeliet verhuisde hij van zijn zitje tussen het kopieerapparaat en de koffiemachine in de winkel naar het bankje op de stoep. Op momenten zonder neerslag. Soms met laarzen en muts en wanten met daartussenin een parka. Goed ingeduffeld zat hij buiten te koekeloeren naar wat er zoal leefde en bewoog in dat komen en gaan van mensen.
Naarmate het seizoen vorderde werd de kledij aangepast. De laarzen werden sandalen en de muts werd een zomerhoedje. Zo ook bij de andere cliënten en passanten. Na verloop van tijd was hij een gekend figuur bij de mensen die naar de bushalte gingen of er vandaan kwamen. Er was een knikje voor de haastige jonge moeders met kinderwagen. Ook die met hoofddoek. En er was een babbeltje met de mensen die efkes bleven staan en voor hen die de tijd hadden om naast hem te gaan zitten.
Hij was zo wat de portier van de wijk. Van op zijn bank hield hij misschien niet alles in het oog, maar de snelheidslimiet werd wel iets vaker gerespecteerd. Niet dat de man op het bankje de nummerplaat in kwestie zou onthouden, maar de patser achter het stuur voelde zich wel bekeken. Dat is al iets hé. Een permanente aanwezigheid op die hoek, sociale controle.
Er was ook geen zwerfvuil meer. Het afval werd in het vuilbakje gedeponeerd, niet zomaar vaagweg in die richting gegooid, want dan stond de man recht om het zonevreemd object op het pad zelf op te rapen.
Zoiets is beschamend hé, als een oude man zwijgend recht staat om een onachtzaamheid in orde te brengen. Zelfs de patsers hielden hun manieren, daar op die hoek aan het begin van onze straat.
Op een keer kwam ik er langs toen het begon te miezeren. 'k Vroeg iets als 'Hebt gij geen last van de regen, Meneer?' En de straatfilosoof antwoordde van tussen de waterpareltjes : 'Medammeke, zolang ge mij ziet zitten regent het niet'. 't Was nen harde. Ene met de ware surrealistische belgitude : ik zit hier nog, dús regent het niet.
Op een dag bleef de bank onbemand. De portier van onze straat was niet meer.
Een tijd later werd de bank weg gehaald wegens overlast van dronken oostblokchauffeurs. Wat die overlast inhoudt kan men zich zelf voorstellen, veronderstel ik. Nog iets later werd het vuilbakje verwijderd wegens zwerfvuil en dumpvuil.
Ik hoop dat de engelbewaarder van onze straat dit daarboven op zijn wolkje niet heeft moeten aanzien.
Nu is de hoek opnieuw schoon, maar de ziel is weg.
m – HiH-08/2015, herwerkt
|