Vandaag staan in De Standaard twee lezersbrieven met een tegengesteld oordeel. De eerste noemt het debat hypocriet want 'kentekenen van een politieke en godsdienstige ideologie zijn al jaren verboden bij de openbare diensten, met name in het onderwijs'; de tweede vergelijkt het verbod met de 'pre-emptive strike' van Bush: aanvallen nog vóór er iets verkeerds is gebeurd. De eerste briefschrijver heet Jan, de tweede Fouad.
Laten we eens kijken naar de feiten. Onze buurlanden Engeland (diversiteit) en Frankrijk (laicité) leveren duidelijk tegengestelde voorbeelden: is de dienstverlening in Engeland slechter omdat ze daar kan geleverd worden door een personeelslid of ambtenaar met tulband of hoofddoek? Bij ons vindt de stad Gent zo'n verbodsbepaling niet nodig, Antwerpen wel. Beide steden bevinden zich nochtans in een gelijkaardige situatie: een diverse bevolking, de aanwezigheid van een racistische partij, samenlevingsproblemen.
Gisterenavond tijdens een debat op de VRT zei de diva van het VB, Marie-Rose Morel, dat iedereen zich kleedt zoals die wil, 'maar ze moeten dan ook niet verbaasd zijn dat ze anders worden bekeken.' Mocht het daarbij blijven dan heeft ze gelijk: maar het gaat om meer dan 'anders bekijken', de blik drukt een oordeel uit die zich verder zet in een praktijk van discriminatie.
Een beschaafd mens wil tegelijk een einde maken aan deze discriminatie en de integratie bevorderen - en zoals Patrick Dewael terecht opmerkte: integratie is geen assimilatie, Vlaanderen is veelkleurig en zal veelkleurig blijven.
Er zijn redenen om te zeggen dat we in een zieke tijd leven - in de illusie dat vroegere tijden gezonder waren: enerzijds zijn er allerlei vormen van ontspoord gedrag, anderzijds een toegenomen onverdraagzaamheid. Dit laatste betreft niet alleen de nieuwe Belgen, maar net zo goed spelende kinderen. Het eerste slaat je soms met verstomming. Deze week verneem ik van een verantwoordelijke in een cultuurcentrum dat er in hun fuifzaal altijd 'security' aanwezig moet zijn: bewakers van een privé-maatschappij; anders wordt de zaal, en de omgeving, het voorwerp van vandalisme: zelfs bij fuiven georganiseerddoor een jeugdbeweging. Wij, oude rakkers, merkten op dat in onze tijd (de jaren 1960) 1 onderpastoor (de proost) voldoende was om ons onder controle te houden: vandaag heeft men vier veiligheidsagenten nodig. Hoe is dit gestoorde gedrag te verklaren? Heeft het te maken met 'het onbehagen in de cultuur'(dixit Freud): zit een groot deel van onze jeugd zo ongemakkelijk in z'n vel dat zij moeten vernietigen of vechten? Net zoals een aantal chauffeurs zich agressief moet gedragen in het verkeer? Wat zijn dan de oorzaken van dit onbehagen, van deze sluimerende agressie en vernielzucht die geregeld tot explosie komt?
Het hoofddoekenverbod is alleen al daarom dwaas: het dragen van een hoofddoek bezorgt niemand overlast (tenzij de racist misschien) maar het verbod kan wel aangegrepen worden door jonge macho's om te zeggen: zie je wel, ze aanvaarden ons niet, we zijn in hun ogen 'racaille' (denk aan Sarkozy in de Parijse banlieus) , dus zullen wij ons als 'racaille' gedragen. Dit ontspoorde denkproces is niet nieuw of uitheems: ook de vroegere nozems reageerden zo. Stigmatisatie lost geen enkel probleem op, het verergert de situatie alleen maar. De overheid heeft al meer dan werk genoeg met het aan banden leggen van gedragingen die echt de samenleving bedreigen: meisjes en vrouwen met een hoofddoek bezorgen zichzelf misschien overlast, maar niemand anders.
Het was voorspelbaar dat de tekst van Bart de Wever reacties zou uitlokken zoals ze woensdag in De Morgen verschenen.
Nochtans heeft de Wever voor één keer gelijk, zowel historisch als psychologisch.
In het boek 'De Profeet' van de Amerikaanse godsdienstwetenschapster Karen Armstrong kan je de oorsprong van de hoofddoek nalezen.
De medestanders van Mohammed vonden dat zijn vrouwen zich al te vrijpostig gedroegen en daarom besloot de profeet in zijn woning (waar zijn volgelingen in en uit liepen) een gordijn op te hangen: 'Het woord hidjab komt van de stam HJB : verbergen. Het gordijn plaatste een drempel; het schermde een 'verboden' of 'gewijd' (haram)
object af, zoals het damasten kleed dat de Ka'ba bedekte.' (pagina 154-155)
De verplichting om een sluier te dragen - die naar alle waarschijnlijkheid berust op een verkeerde interpretatie van het woord 'hidjab' - is pas later gekomen maar men kan niet ontkennen dat het te maken heeft met een zedigheid die strengere regels oplegde aan de vrouwen dan aan de mannen. En deze discriminatie is niet los te zien van de patriarchale maatschappij waarin het gebod tot stand is gekomen. Precies dat patriarchale - in zijn eigentijdse vertaling van 'machocultuur' - verklaart waarom de verplichting zo hardnekkig blijft verderleven met al de excessen die we kennen: jonge macho's die meisjes die zich 'Westers' - dus: onzedig - kleden afstraffen door ze in groep te verkrachten. Dit is het meest perverse aan elke repressieve seksuele moraal: steeds is het moraal van de andere, van de zwakkere - de sterke partij, die de moraal proclameert, meent zich alles te kunnen permitteren. Niet alleen bij moslims.
Nu is het wel zo dat het aandeel van mannen en vrouwen in de seksuele repressie niet altijd eenduidig is. Denk aan de meest extreme vorm: de genitale verminking van meisjes in bepaalde Noord-Oostafrikaanse culturen vooral. Iedereen die het wil zien heeft die beelden in het hoofd. We mogen aannemen dat deze misdadige praktijk bedacht is door mannen, maar het ritueel wordt meestal door vrouwen uitgevoerd en het zijn in het bijzonder de volwassen vrouwen die erop aandringen dat het ook bij hun dochters gebeurd. De verklaring is wellicht economisch: de verminking garandeert de maagdelijkheid en voor maagden wordt een bruidsschat betaald die voor de familie van levensbelang is. Al is er ook die dwaze familie-eer mee gemoeid want de praktijk komt ook voor bij in Europa wonende moslims en Afrikanen. In die zin hoort deze verminking bij de even weerzinwekkende eermoorden: broers en andere mannelijke familieleden achten het hun plicht om een meisje te vermoorden dat hun familie te schande heeft gemaakt door in opspraak te komen of haar maagdelijkheid te verliezen. Dit toont aan hoe sterk seksualiteit en agressie met elkaar verweven zijn, hoe zwaarder het taboe, hoe gewelddadiger de toepassingen van de moraal. En die toepassingen zijn vrijwel altijd hypocriet: de mannen doen hun zin, de meisjes en de vrouwen worden aan banden gelegd.
Hoe meer je over het hoofddoekenverbod leest, hoe vaker je achterover valt van de argumentatie. Ten gronde gaat het om twee zaken: het vreemde en het erotische. De hoofddoek blijft vele landgenoten ergeren omdat het een vreemd, niet inheems verschijnsel zou zijn, hoe verwant dit gebruik ook mag zijn met eigen tradities die tot in de jaren 1960 bestonden: katholieke vrouwen moesten hun hoofd bedekken om naar de mis te gaan, losse haren werden als onfatsoenlijk ervaren denk aan het boek 'Alma met de vlassen haren' van Stijn Streuvels. En dit is de diepere, psychologische betekenis: losse vrouwenharen worden gezien als een sterk seksueel signaal. Toen de matriarchale godsdiensten moesten wijken voor de patriarchale werd de vrouwelijke seksualiteit ingeperkt want zij werd om allerlei redenen een bedreiging voor de man. Hoe graag mannen ook opscheppen over hun potentie, de erotische kracht van een ongeremde vrouw zal altijd sterker zijn. Een ongebonden seksueel actieve vrouw is een factor van onzekerheid: van wie zijn haar kinderen? Zeker in een patriarchale maatschappij met een erfopvolging moest een man zekerheid hebben wie zijn erfgenamen waren en die zekerheid kon hij alleen verwerven door de seksualiteit van de vrouw aan banden te leggen. De seksuele onderdrukking van de vrouw is dus geen zaak van 'een primitieve cultuur' maar van een door mannen gedomineerde cultuur die volgens antropologische gegevens later is gekomen dan de matriarchale. Om het even waar een matriarchale cultuur is voorgekomen, in Europa, Azië, Afrika of elders, wordt deze gekenmerkt door een opvallend vrijere seksualiteit. Toen Mohammed het veelgodendom in Arabië verving door zijn monotheïsme, veranderde hij meteen de seksuele moraal die hij in de loop van zijn leven nog wel vaker zou aanpassen al naargelang van zijn eigen politieke belangen: zijn eigen polygamie was in de eerste plaats een politiek-economische strategie, puur opportunisme dus. Dit is de grond van een debat dat zogezegd om principes zou gaan: de kern is seks niets anders dan seks. Lees de Confessiones (Belijdenissen) van de kerkvader Augustinus en je merkt het zelfde: een diepe angst voor de kracht van het vrouwelijk orgasme, voor de vrouwelijke erotiek in het algemeen. Deze angst vertroebelt een schijnbaar rationele discussie: er is zoveel angst mee gemoeid, onder meer angst voor het vreemde hoewel zoals eerder gezegd dat vreemde ook in ons zit, dat sereniteit vrijwel uitgesloten blijkt - altijd weer laaien de passies op, krijg je uitbarstingen van emotionaliteit, wordt hoofdzaak met bijzaak verward, ziet men het doel niet meer omdat men zich blind staart op het middel.
Hoe dun is de afstand tussen textiel en huid: wie het ene problematiseert moet niet verwonderd zijn dat ook het andere tot een probleem wordt gemaakt. De afstand tussen het Antwerpse hoofddoekenverbod en de trouwlustigen uit Sint-Niklaas die weigerden zich door een zwarte schepen te laten trouwen is minder groot dan de voorstanders van de 'laicité' vermoeden. Het gaat in wezen om het afwijzen van het andere, het zich storen aan uiterlijk verschil.
In De Standaard van vorige dinsdag schreef een lezeres dat Tom Lanoye 'makkelijk spreken heeft omdat hij toevallig wel een man is en nog nooit de vernederingen heeft moeten slikken die vrouwen moeten slikken.' Het ontgaat deze dame dat Tom 'toevallig wel' een homo is en dat bij uitstek de homo's het voorwerp van vernedering zijn geweest en nog zijn, ook in onze cultuur.
Deze vergetelheid is niet 'toevallig': iedereen is zo overvol van het onrecht dat de eigen partij of sociale groep of geloofsgemeenschap wordt aangedaan dat men er zelfs niet aan denkt dat ook de anderen wel eens reden tot klagen zouden kunnen hebben. Als de hoofddoek van iets het symbool is dan wel van ons onvermogen om onszelf te begrijpen en ons gedrag te richten naar de kalmte van het inzicht en de ruimhartigheid van de aanvaarding van wat anders lijkt maar het bij nader onderzoek niet is: wij zijn immers alle mensen, ook al hebben sommige een andere huid of een setje andere gewoonten.
Lezer Willy Wauters (zie De Morgen van vandaag) neemt het Etienne Vermeersch kwalijk dat hij ons niet heeft gewaarschuwd voor een islamitische 'Verklaring van Caïro' waarbij de mensenrechten ondergeschikt werden aan de sharia.
Wat te zeggen over de andere godsdiensten. Dat getrouwde chassidische vrouwen zich moeten kaal scheren is dit een bewijs van de gelijkwaardigheid van man en vrouw bij orthodoxe joden? Dat katholieke vrouwen geen priester mogen worden, homo's 'worden gedoogd maar hun geaardheid niet mogen beleven' is dit in overeenstemming met de universele mensenrechten ?
Wat is het verschil? De katholieke kerk heeft onder druk van historische omstandigheden - en voor alle duidelijkheid: niet uit eigen beweging - geleerd te leven met de scheiding tussen kerk en staat, al levert dat soms nog altijd wrijvingen op.
Dagelijks bewijzen duizenden Europese moslims dat zij daartoe eveneens in staat zijn en in tegenstelling tot de kerk van Rome is hun godsdienst niet onderworpen aan een centraal gezag: wat Belgische moslims doen met die beruchte 'verklaring van Caïro' is hun eigen zaak.
Als men de AEL van Abou Jahjah terecht verbiedt om het Palestijnse conflict bij ons te importeren, dan geldt dit eveneens voor de tegenstanders van de islam: voorbeelden van extremisme in het buitenland moeten niet worden binnengesmokkeld in een binnenlands debat.
We kunnen de imam niet toestaan wat we de kardinaal weigeren, maar het omgekeerde is even waar: als je in een hoofddoek om het even door wie dit kledingstuk wordt gedragen het symbool van onderdrukking ziet, waarom zie je in het kruisbeeld dan niet de executiepaal en het foltertuig?
Ik wens geen Cassandra te zijn maar de opwelling van 'laicité' bij het Antwerpse stadsbestuur lijkt krachten los te maken die later wel eens kunnen leiden tot feiten waarvoor heel Antwerpen zich opnieuw zal mogen schamen.
In feite is het hoofddoeken verbod een schoolvoorbeeld van een paradox: men maakt een probleem van een fenomeen dat men als probleem denkt op te lossen. Al wie zich stoort aan hoofddoeken en bij uitbreiding aan elk opvallend uiterlijk verschil, die wordt in zijn ergernis bevestigd: ergernis om het anders zijn van de anderen wordt verheven tot een deugd.
Zeggen dat De Morgen ooit een linkse krant was, nu schrijven ze in hun rapport van de paarse regering bij minister van binnenlandse zaken, Patrick Dewael: 'eelt op de ziel maar goede cijfers'. Met die cijfers bedoelt De Morgen dan het dalend aantal asielaanvragen en regulariseringen. Dat is inderdaad 'goed' voor al wie migranten of 'nieuwe Belgen' (zoals ze recent worden genoemd) in de eerste plaats ziet als een probleem, een ongewenste aanwezigheid. Voor de migranten zelf betekent het minder kansen om in ons land binnen te komen op een legale manier en wat ons zou moeten bezig houden is de vraag of er momenteel op de wereld minder migranten zijn. Dan zou de wereldgemeenschap zichzelf een goed rapport kunnen geven. Alleen al de oorlog in Irak heeft naar schatting drie miljoen nieuwe vluchtelingen veroorzaakt, de wanhopige pogingen om uit Afrika weg te komen, nemen alleen maar toe en worden steeds roekelozer. Door vrijwel iedereen wordt het regime van de ayatollahs in Iran verketterd en terecht, maar Iraanse vluchtelingen moeten in Brussel hun mond dichtnaaien om gehoord te worden. Goede cijfers, zeg dat wel.
Met zijn opiniestuk demonstreert Etienne Vermeersch eens te meer zijn intellectuele superioriteit tegenover zijn tegenstanders. Ik heb zijn geleerdheid niet en kan niet uitpakken met citaten om zijn gedeeltelijk ongelijk te bewijzen.
Maar is deze geleerdheid noodzakelijk om door te denken over het hoofddoekenverbod in openbare functies?
Ten eerste, met een verbod op 'zichtbare symbolen' treft men in onze samenleving uitsluitend het joodse keppeltje en de islamitische hoofddoek; de pruik die chassidische getrouwde vrouwen dragen ziet men niet en tulbanden komen bij ons niet zo vaak voor. De facto is het verbod dus discriminerend.
Ten tweede, in zoverre de hoofddoek een symbool van onderdrukking is, tegen wie moet men dan strijden: tegen de slachtoffers van de onderdrukking of tegen de daders?
Een basisprincipe in elk conflict is dat men zich niet mag vergissen van vijand en in dit geval zit het gevaar bij de mannen, bij imams, vaders, oudere broers etc
Eén detail uit de tekst van Vermeersch ergert mij als overjaarse hippie enorm: 'de hoofddoek kan ook in de algemene omgang storend overkomen, al wens ik hier geen verbod, wel overreding.' Dit is ook altijd het geval geweest voor lang haar bij jongens en mannen, extravagante kledij en opvallend nichterig gedrag: zullen we dan maar iedere vorm van onverdraagzaamheid en ergernis tot morele norm verheffen? Hoe kun je pleiten voor diversiteit als je aanvaardt dat zelfs een uiterlijk verschil als 'storend' wordt ervaren? Moet ik als ongelovige mij eveneens ergeren aan een non in habijt?
Ten derde, ons gemeenschappelijke doel is de integratie. En verplichte kledijvoorschriften proberen dit proces te versnellen. Naar mijn mening zou men beter kiezen voor de weg van de geleidelijkheid, verbodsbepalingen houden het risico in dat men averechtse effecten bekomt: moslimmeisjes die niet meer naar school komen, moslima's die niet meer solliciteren. De kans is groot dat een verbod op godsdienstige symbolen alleen maar de wij-zij-tegenstelling op de spits drijft.
Tenslotte, of onze ethische basisteksten superieur zijn aan die van andere culturen verandert niets aan de feiten: de concentratiekampen waren Europees, de atoombom (ook de VS behoren tot onze cultuur) werd door onze beschaving ontwikkeld en gebruikt.
Onze morele praxis is dus verre van superieur aan die van de anderen.
Wij, Westerlingen, kunnen best uitpakken met prachtige teksten, maar onze geschiedenis dwingt ons tot enige nederigheid.
De behoeders van de wielersport moeten de wanhoop nabij zijn wanneer zij bij monde van Quick Stepdokter Yvan Vanmol (zie De Standaard van vandaag en De Morgen van de voorbije week) opperen dat 'een vermoeden van schuld voldoende zou moeten zijn voor bestraffing.'
De ervaring leert dat 'een vermoeden van schuld' kan neerkomen op een anoniem telefoontje, een kwaadwillige getuigenis.
Pas dit toe op andere sectoren: gaan we vermoedelijke fiscale fraudeurs, vermoedelijke zwartwerkers, vermoedelijke pedofielen in de gevangenis gooien?
Het 'vermoeden van onschuld tot bewijs van het tegendeel' is een basisprincipe in onze rechtspraak. Net als het gelijkheidsbeginsel: dit is fundamenteel in de Belgische grondwet en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Doping is een kwaad, maar soms is de kuur erger dan de kwaal. Als men een dopingvrije sport alleen kan realiseren door de afbraak van de democratische rechtsstaat dan is de schade groter dan de winst. Vergelijk het met de 'war on terror': als je daarvoor mensen onrechtmatig moet opsluiten of folteren dan hebben de terroristen al gewonnen. Grote principes zijn geen jasje dat men aantrekt of aflegt volgens de temperatuur van de dag. In en rond de wielersport zijn de geesten danig oververhit.
vandaag las ik uw opiniestuk in De Morgen over de opwaardering van het technisch en beroepsonderwijs. Uit mijn ervaring in een 'gemengde' school (oorspronkelijk tso en bso, later ook aso) kan ik bevestigen dat het 'cascadesysteem' nog altijd van kracht is: ouders proberen het met hun kinderen eerst in het aso of niet op handenarbeid gerichte tso, dan pas in andere richtingen.
Het vooroordeel zit dus in de hoofden van de ouders en van de gehele maatschappij, niet zozeer in het onderwijs zelf.
Ik geloof dat de media hier wat kunnen aan doen door meer mensen met een vakopleiding aan het woord te laten en in beeld te brengen.
En de politieke partijen zouden dergelijke mensen meer moeten aantrekken als kandidaten: hoeveel vakarbeiders of mensen met een tso-opleiding zitten er in de diverse parlementen? Hoeveel handenarbeiders zetelen in een gemeenteraad?
Daarnaast zou een sensibiliserende campagne om de gelijkwaardigheid van handenarbeid te promoten geen overbodige luxe kunnen zijn.
Dan kom ik bij mijn vak, het Nederlands: willen we bereiken dat deze mensen meer aan het woord komen dan moet hun verbale vaardigheid worden verhoogd. Tot mijn ontstelling heb ik al meermaals moeten ondervinden dat juist in het bso en tso het aanbod talen wordt verwaarloosd, in het bijzonder het aantal uren Nederlands dat dan onder een algemene noemer valt zoals 'algemene vorming' etc waardoor het vak wel eens gegeven wordt door mensen met een 'voldoende geacht' diploma maar zonder echte kennis van de moedertaal en zonder een diepe betrokkenheid bij het vak.
Een mentaliteit veranderen moet mijns inziens op alle fronten gebeuren. Gelieve uw collega van media Geert Bourgeois hierover aan te spreken opdat de openbare omroep eveneens zijn verantwoordelijkheid opneemt. Gewone mensen moeten niet alleen aan bod komen in dwaze spelletjes.
In het dubbelinterview met de allochtone journalisten Özgünes en Yüksel (zie Humo deze week) herhaalt deze laatste het mantra dat door vrijwel alle nieuwsproducenten wordt gezongen: 'Helaas, goed nieuws is geen nieuws.'
Welke mediapaus heeft dit dogma ooit geproclameerd, op welke goddelijke openbaring is het gebaseerd?
Op de kijk- en verkoopcijfers allicht. Maar spreek je buur of kennis persoonlijk aan en de vraag: 'Wil jij ook eens positief nieuws horen of lezen' blijkt een retorische vraag te zijn.
Het eenzijdig - met de nadruk op eenzijdig - negativisme in de berichtgeving heeft zorgwekkende nadelen:
- het versterkt de sensatiezucht. Behoeften kan men nu eenmaal creëren of aanwakkeren.
- bewust of onbewust ondermijnen de onheilsberichten het welbevinden van de bevolking. Hoe kan men in alle ernst blijven zeuren over de zogenaamde verzuring als men het onbehagen juist in de hand werkt door dagelijkse bombardementen met negatieve prikkels?
- de solidariteit wordt op de duur gezien als een dwaasheid: waarom zou men zich bijvoorbeeld nog moeten engageren voor Afrika als uit dat continent alleen maar boodschappen komen van corruptie en geweld?
- de samenlevingsproblemen in eigen land krijgen een rechtvaardiging door de steeds herhaalde koppeling van moslims aan godsdienstig fanatisme, misdadigheid en gewelddadige waanzin - idem dito voor het zogenaamde 'onveiligheidsgevoel': hoe zouden de mensen zich veilig moeten voelen in een maatschappij waaruit alleen maar tijdingen komen van moord, diefstal en inbraak?
Dit is geen naïeve roep om een good news-show: er is de informatieplicht van de media - struisvogels staan met hun kont in de lucht en bij de meesten van ons is dat geen fraai gezicht -, maar het nieuwsaanbod is totaal uit evenwicht. Om te geloven in de toekomst, om vertrouwen te hebben in de medemens heb je ook berichten nodig die deze positieve levenshouding ondersteunen. Anders kan men zich in het beste geval ervan afmaken met een liedje van Urbanus: 'de wereld is om zeep, er gebeuren rare dingen rondom mij...'
Of geloven de nieuwsfabrikanten - en neem dit woord letterlijk: door hun selectie maken de media het nieuws al beweren zij dat zij het alleen maar signaleren en doorgeven - zelf dat de Apocalyps voor de deur staat?
Aanvulling: als leraar Nederlands heb ik mijn laatstejaars altijd verplicht om de actualiteit te volgen. Telkens zat ik met het gewetensprobleem: 'heb ik het recht om deze 17-, 18-jarigen met hun neus boven de beerput te duwen?' Want dat serveren onze kranten en tv-zenders: de beerput van de menselijke beschaving, alsof de mensheid tot niets anders in staat is.