Weg van Atlantis
De oevers kwijlen van de spartelende vissen en de scheepsjongen ledigt zijn mand voor de ogen van mijn avondzon. Zij aarzelt zodra ze mijn adem voelt.
Een ruiter houdt halt en zijn rijdier briest tot de zadeltas uitpuilt en de krijgsman knikt. Een moeder met een baby wenkt de schipper. Ze slaan de deur dicht van de hut.
Een koude wind snijdt naar het zuiden en ik leg mijn mantel over haar schouders. Ze volgt me aan boord wijl de oever schokt en de branding het strand verzwelgt.
De koers ligt aan de loef en ik wend de steven. Een laatste banier wuift ons uit vooraleer een schuimvlok die bedekt, zoals een goochelaar die een duif wegtovert
24/2/2010
|