Een nietmachine heeft drie specifieke onderdelen. Een daarvan is de hamer, die met de hand naar beneden wordt gedrukt. De hamer is niets anders dan een ijzeren randje ter grootte van èèn nietje dat de lijmverbinding verbreekt en het nietje omlaag drukt. De veer is het tweede belangrijke onder- deel en zorgt ervoor dat de nietjesrij opschuift, zodat een nieuw exemplaar onder de hamer belandt.
De voet van de nietmachine is van groot belang. Daarin zit een uitsparing die beide poten van het nietje dwingt naar binnen te buigen. De betere machines hebben ook de mogelijkheid het voetje om te keren en uitsparingen voor te draaien die de pootjes naar buiten vouwen. Dat die opties nauwelijks wordt gebruikt, heeft alles te maken met de scherpe punten waaraan de nieter zijn vingers lelijk kan openhalen.
De zoektocht naar apparaten die niet na iedere beurt moeten worden bijgevuld, gaat voort. Omstreeks 1905 verschijnen de eerste exemplaren die om kunnen gaan met een rij van voorgebogen nietjes. De eerste reeks wordt gelijmd op karton - tegenwoordig zijn ze aan elkaar gelijmd-, maar dat blijkt niet handig omdat het karton snel beschadigd raakt en de nietjes dubbelslaan. Een metalen kern die nietjes op zijn plaats houdt, kent dat probleem niet , maar de kracht die de hamer nodig heeft om er een af te breken wordt door weinig mensen gehaald.
Vanaf 1914 dringen nietapparaten langzaam maar zeker door in het dagelijks kantoorleven. In de beginperiode kijkt niemand ervan op als er per 500 werknemers maar èèn apparaat beschikbaar is, maar dat verandert snel, zeker als in 1923 de gelijmde nietjesreeksen hun intrede doen. Ook mechanische verbeteringen verhogen de populariteit. Sinds 1930 hebben geen ingrijpende wijzigingen meer plaatsgehad. In dat jaar komt een niet- machine op de markt die aan de bovenkant open kan, zodat het gemakkkelijk is de nietjesreeks erin te laten glijden. Tot die tijd slingert de ongebruikte rij achter het apparaat aan.
In de tijd die daarop volgt, neemt de hoeveelheid papier en dus de vraag naar een goede manier om al die stapels uit elkaar te houden alleen maar toe. In 1866 verkrijgt George W.McGill uit Washington patent op zijn Single Stroke Staple Press, die gebruikmaakt van nietjes met maar èèn pootje, een T-vorm. eeen perfo rator maakt een gat in de linkerbovenhoek van het papier. vervolgens drijft een hamer het nietje door het gat. De lange poot van de T klapt om , zodat het papier klem komt te zitten.
De nietmachine van McGill is te bedienen met een drukknop die een hamer naar beneden duwt. Het apparaat werkt niet snel, na iedere actie moet hij opnieuw worden geladen. Hoge stapels kan de Single Stroke Staple Press niet aan. Dat lukt wel met de machine die de firma Novelty ontwerpt. Boeken en vloerbedekking doorboort het apparaat met gemak.
Een paar jaar later brengt Charles H.Gould een apparaat op de markt dat nietjes gebruikt die dezelfde vorm hebben als de hedendaagse. Hij gebruikt ze om tijdschriften in te binden. Zijn nietmachine bevat geen kant-en-klare nietjes, maar een klos ijzerdraad. Het apparaat snijdt een stukje af, vouwt het in een U-vorm en drijft het in het papier.
Nietjes brengen orde en regelmaat aan in de papierwinkel die kantoorpersoneel en scholieren dagelijks omringt. Een nadeel is er ook. Als de klemmetjes zich eenmaal ergens in hebben vastgebeten, laten ze bij verwijderen altijd blijvende schade achter. Een vierklauwige ontnieter - minstens zo ingenieus als de nietmachine zelf houdt de schade zoveel mogelijk beperkt.
Het ontwerpen van een apparaat dat papier bundelt, is een lange weg geweest. De eerste exemplaren zijn traag, vergen nogal wat mankracht en boren om de haverklap nietjes scheef in het papier.
In de Middelleeuwen bestaan er nog geen apparaten om papier te bundelen, maar de behoefte is er wel. In die tijd maakt men met behulp van een mes een sneetje in de linkerbovenhoek van een stapel papier en haalt er vervolgens een lintje door.
Die methode is eeuwenlang gemeengoed. In de achttiende eeuw is er voor het eerst sprake van een machine. De Franse koning Lodewijk de Vijftiende heeft beschikking over een apparaat waarmee het mogelijk is nagels in papier te drijven. De nietjes zijn handgemaakt en bevatten een insigne van het koninklijk hof.
Het eerste patent op een nietmachine is gevestigd op 30 september 1841. De Amerikaanse uitvinder Samuel Slocum presenteert een exemplaar dat met behulp van een soort spijkertje papieren bijeenhoudt.
De kaalkopjes (Psilocybes) zoals het puntig kaalkopje (Psilocybe semilanceata) en het blauwwordend kaalkopje ( Psilocybe cyanescens) worden geplukt omwille van hun hallucinogene eigenschappen.
Incubatietijd
de eerste symptonen treden reeds een 10 - tal minuten na de inname op.
Toxine
Het verantwoordelijk toxine is het Psilocybine.
Ziekteverschijnselen:
Dit ziektebeeld wordt gekenmerkt door neuro-psychische tekens. De verbruiker wordt ijl, lacherig, voelt een drang tot praten (logorrhee), is verward en heeft visuele hallucinaties. Soms ontstaat een paniekreactie, agitatie of intense angst. Medische tussenkomst is dan vereist. De intoxicatie gaat gepaard met verwijden van pupillen, droge mond, en een sneller hartritme.
Behandeling:
De behandeling is symptomatisch.
Evolutie:
De intoxicatie is beperkt in duur. De symptonen verdwijnen binnen de paar uur. Hoofdpijn en vermoeidheid kunnen optreden.
De kerstkaart is een Britse uitvinding. Ze werd uitgevonden in 1843 door een zekere Henry Cole, een drukbezette Britse zakenman. Omdat hij er tegenop zag om handgeschreven brieven met kerstwensen naar al zen familieleden vrienden en kennissen te sturen, liet hij een kaart ontwerpen in een oplage van 1000 stuks. Die kaarten werden met de hand ingekleurd en verkocht in een winkeltje in Londen, waar hij ook de eerste geïllustreerde kinderboeken aan de man bracht. Jammer genoeg werd zijn project een flop. Pas jaren later zou de kerstkaart in de hele wereld populair worden.
- maïskiemolie ( gebruik geen bakboter of margarine om maïs te poffen,
want die verbrandt bij hoge temperatuur).
Hoe de maïs laten 'poppen' ?
- Giet een bedempje olie in de kookpot.
- Leg het deksel klaar en verhit de kookpot op een hoge hittebron. Mais poft bij 200°C. Goed heet dus. Hoe test je dat ? Gooi af en toe een paar korrels in de kookpot. Als hij heet genoeg is, draaien de korrels hard rond of poffen ze meteen. Let wel, als de olie begint te roken is de kookpot te heet!
- Strooi het pofmaïs in de kookpot, maar niet meer dan er makkelijk op de bodem van de kookpot past die je gebruikt. Popcorn neemt na het poffen 8 maal zoveel ruimte in als de gebruikte pofmaïs. Pof het maïs dus in kleine porties.
- Zet het deksel op de pot met het vuur nog steeds op de hoogste stand. leg het deksel zo dat de stoom die ontstaat kan ontsnappen, maar het popcorn niet.
- Het maïs zal beginnen poffen. Kijk niet in de pan tijdens het poffen. Als er een stilte is van 2 à 3 seconden tussen elke plof is het popcorn klaar. Zet het vuur af. Wacht niet op de allerlaatste 'pop'; de laatste korreltjes poffen op de 'restwarmte'.
- Je kunt het popcorn puur natuur opdienen of er zout of bloemsuiker over strooien. Voor gekara- meliseerd popcorn, smelt je suiker in een steelpannetje onder voortdurend roeren. Wanneer de suiker gesmolten is, over het popcorn laten lopen, goed schudden en laten afkoelen !
De altijd groene den symboliseert vruchtbaarheid en onsterfelijkheid. Groen is de kleur van hoop, het opnieuw ontwaken van de natuur en de terugkeer van de levens-cyclus. De groene tak houdt het kwaad op een afstand. Volgens voorchristelijk geloof hadden kaarsen de functie om overledenen te helpen in midwinternachten de weg naar huis te vinden. Ook werd het overwinnen van de donkerste tijd van het jaar met vuren gevierd. Daarmee wilde men de terugkeer van de zon bezweren. Warmte en licht zijn zinnebeeld van licht en leven en voor alle levensprocessen op aarde noodzakelijk. Appels zijn symbool voor vruchtbaarheid. In het christendom is de appel ook de vrucht der verzoeking, die aan de Boom der kennis van goed en kwaad groeit. In de Middeleeuwen werden voor sommige kerken, zogenaamde met appels ver- sierde Paradijsbomen (sparren) opgesteld. Waarschijnlijk hebben kerstboomversieringen zoals lametta en andere glimmende voorwerpen te maken met de kost- bare geschenken van de Heilige Drie Koningen.
Later versierde men de huizen met groenblijvende planten, b.v. hulst, dennen, sparren en laurier. In Silesie en Elzas hing men koekjes en fruit in de bomen of versierde deze met kaarsen. De wintertak was in feite de voorloper van onze kerstboom. In 1535 werden in Straatsburg op de markt hulst, buks- kransen en taxuskransen verkocht. In 1509 verschijnt van de hand van de schilder Lucas Cranach de Oudere een kopergravure met een versierde dennenboom. De stralende kerstboom is symbool voor het opnieuw ontwaken van de natuur. Eèn van de eerste beschrijvingen van een versierde, geurende en glanzende kerstboom vinden we bij "Die Leiden des jungen Werther" von Goethe (1774). Op een schilderij uit 1601 zien we St.Christophorus bij een boom vol eet- en drinkwaren, waar het Kerstkind naar grijpt. In 1605 wordt uit Straatsburg bericht dat er in een huiskamer een dennenboom opgericht en met veelkleurig geknipt papier, appelen en klatergoud behangen was. In Zweden kende men reeds de lichtboom, een houten geraamte dat een boom voorstelde. Op zijn takken werden kaarsen geplaatst. Van hieruit ontstond de driearmige kandelaar die in Zweden overal wordt ontstoken. In 1841 liet de Engelse Prins Albert, echtgenoot van Koningin Victoria, een grote dennenboom naar Duits voorbeeld optuigen. Dit was het begin van een nieuw kerstritueel, eerst voor de adel, later ook voor gewone burgers. In de 19 e eeuw protesteerde het Vaticaan tegen de invoering van dit 'heidens' gebruik. In 1866 werd de eerste gietijzeren kerstboomstandaard gpatenteerd. In 1882 wordt vermeld dat men in USA een kerstboom electrisch verlicht heeft. In 1891 wordt de eerste kerstboom voor het Witte Huis opgesteld. Vanaf 1990 vinden we overal, bij de gezinnen en in openbare gebouwen, versierde en verlichte kerstbomen. Het heidense symbool wordt nu gecombineerd met de christelijke kerststal.
In het oude Babylon versierde men bomen met voorwerpen die zon, maan en sterren symboliseerden. In 354 vierden de christelijke Romeinen voor het eerst kerstmis, en wel op de feestdag van de zonnegod Apollo. Noordelijk van de Alpen vierde men vanaf 21 december het Germaanse Joel-feest. De kwade geesten werden verjaagd met geschreeuw en vuur. De Kelten hingen o.a dode vogels in hun offerbomen. In Nederland hing men vroeger sparrenboompjes hoog in de mast van een uitvarend schip, om daarmee aan de hoop uitdrukking te geven dat men met kerst weer thuis hoopte te zijn. In de 5 e eeuw dook de spar op als Boom des Levens in mysteriespelen in Duitse kerken. Hij was behangen met appels en ouwel of koekjes. Sinds de Middeleeuwen werd midwinter gevierd met het binnenhalen van takken die men daar tot bloeien bracht ( barbaratakken). Zij zorgden voor bescherming tegen het kwaad en stimuleerden vruchtbaarheid.