DE LAATSTE ZOMER VAN STAN OCKERS.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Zij heeft niet het elegante van de Seine van Parijs noch het modieuze van de Arno van Firenze, noch het romantische van vader Rijn. Op haar kraken in het begin van de lente geen ijsschotsen zoals op de Ob en de Jenisseï ; noch drijven boomstammen zoals op de Saint- Laurent ; noch varen platte boten met vrouwen die glimlachend groenten, vis, fruit en soms zichzelf verkopen, zoals op de Mekong . Haar vochten zijn niet zo koud als die van de Madison waarvan het ijswater van stroomopwaarts eens diende om mijn tanden te poetsen en dat van stroomafwaarts om mijn gevoeg te verwijderen terwijl ik op een prille ochtend naakt van de zon genoot. Op haar geen watervallen, flamingos, krokodillen en nijlpaarden, zoals op de Zambezi , maar wel die dammen die wij bouwden, met kleigrond, kasseien, planken, graszoden, stokken, en die fauna van kikkers, salamanders, bronzeugjes, stekelbaarzen, witvoorns en vele vogeltjes. Want ook ontelbare beestjes hadden er in die omgeving een speelterrein of een thuis onder de bruggen en langs de oevers. De Molenbeek, zo heet zij , onze Molenbeek, voor altijd in ons hart, in ons dorp, en in die grote tuin van onze jeugd, precies daar begint zij haar lange tocht.
Ver in de onzekere nevelen van het verleden, wel honderdduizend jaren terug, kwam op een dag een geutje water gekropen uit de aardkorst, en het vloeide, vloeide, en was schoon om te zien. Maar,
waar toch naartoe met al die nattigheid ?
Toen maakte dit bronnetje een essentiële en definitieve keuze : ik vloei naar Vlaanderen en ik zal groeien tot in Antwerpen
. Het beekje vertrok dus, uit een weide gelegen niet alleen op de scheidingslijn van de waterbekkens van Maas en Schelde, maar ook vlak naast die bizarre streep die vandaag taalgrens heet. Het stroomde naar de Kleine Gete, naar de Demer, naar de Dijle, zo verder, terwijl het zich vermengt, de eigen identiteit volledig verliest en naamloos in de massa verdwijnt. Daar in het verre Antwerpen gekomen, is het eigenlijk al lang ons water niet meer zo verdund als het onderweg geworden is. Ook al trokken wij zo vaak liefdevol aan het kettinkje van de spoelbak, ook al betaalden onze ouders en wij trouw de jaarlijkse facturen, en lieten wij papieren bootjes varen op haar stroom , en sprongen wij in de plassen met nog te nieuwe schoenen aan ; het vuile en het propere beekwater van vroeger is allemaal weggelopen. Toch laat hetzelfde bronnetje nog iedere nieuwe seconde , fris jong water uit de aardkorst opborrelen. Het is een oud en blijvend verhaal van gisteren tot nu en het gaat verder tot morgen, voorzeker verder misschien voor altijd , indien er een eeuwigheid is.
In ons dorp gebeurde het vaak dat een groep wielrenners stopte voor een tas koffie. Zij aten er hun boterhammen op, keken wat naar de hupse cafédochter en reden dan verder, bouwend aan hun sportieve conditie . De schoolgaande jeugd staarde steeds met bewonderende ogen naar al die mooie koersfietsen die dan tegen de voorkant van de dorpsherberg rustten . Niemand probeerde het ook maar eens om de schone tubes af te laten van een van deze raspaarden, uit respect en liefde voor de wielerkoers. Wanneer echter, bij Jef en José , de gendarmes uit de stad halte hielden om er hun snor wat nat te maken aan een pintje, dan werd menig kleine jongen aangepord door leidende figuren om als bewijs van dapperheid de lucht uit de Dunlops van die zware staatsfietsen te laten ontsnappen. Dit was toen trouwens een van de felle proeven die meetelde om volwaardig lid te worden van n kwajongensgroep met enige faam , zoals de jonge mannen van de Molenbeek van wie niemand misdienaar had mogen worden wegens gemis aan goed gedrag en zeden.
Zonder televisie, computer- en telefoonspelletjes, zelfs zonder voetbalploeg of scoutisme in het dorp, moest de plaatselijke jeugd toen zelf al haar verbeeldingskracht gebruiken om zich te amuseren en er was toen eigenlijk nog meer pret dan vandaag, in wat mocht en vooral in het vele, dat toen nog niet mocht. De jonge mannen van de Molenbeek onderhielden voortdurend hun imago van grootste deugnieten. Toch waren hun spelletjes niet echt verderfelijk en was het pesten van kleinere jongens en meisjes niet wat zij deden, noch was ook het onduidelijke gedrag van de koorknapen het hunne .
Vaak speelden zij koers, soms bijna echt op tweewielers van alle soort, en een andere keer al lopend met een krom fietsstuur in de hand en met een leuk petje op de kop. Maar, meestal werden knikkers, velgen, stokken, koorden, prentjes, speelkaarten, zandhopen, gebruikt. Het grootste wielerspel echter, bestond in het toevertrouwen van lege flessen aan de stroming van de Molenbeek. Deze piepjonge waterloop was, na vereniging met het water van de afloop van de vijvers van de pastorie en met het water van de bronnen van Villa des Fontaines, vanaf de samenkomst met deze twee zijtakken, reeds sterk genoeg van stroming . Het nog propere water liep tussen de twee voornaamste bruggen met flinke en regelmatige vaart. Het kon gebruikt worden voor vele doeleinden. Dus ook voor het spelen van een imaginaire wielerkoers, genaamd De Grote Prijs van de Molenbeek .
Elke deelnemer duwde in zijn wijnfles een krantenknipsel met een stukje strip , een grijze foto uit de krant of een prentje uit de plakboek, waarop een geliefde renner stond. Nadat met bolle kaken hard in die fles werd geblazen dat was goed en belangrijk om onze nog zo jonge levenskracht toe te voegen - werd met een kurk afgesloten. We zouden favorieten en pechvogels tussen de twee bruggen in met allerbeste moed en spoed laten meevaren op de Molenbeek. Nadat er een onderling akkoord bestond over wie zou mogen spelen met de bekende naam van een kampioen en wie dat het zou moeten stellen met een kleinere wielergod, kwam de minuut van de start dichter bij . In deze Grote Koerse reden alléén maar de Azen mee, zij die enkel slechts met hun fonkelende fiets aantreden voor het grote werk zoals de Tour de France, De Ronde van Vlaanderen, of het Wereldkampioenschap op de Weg. Geen enkele manager of organisator van een echt Wielercriterium, zoals De Acht van Chaam bijvoorbeeld, of De Nacht van Londerzeel, zou ooit maar de blote gedachte aangedurfd hebben te peinzen aan het vergaren van zulk een peperduur deelnemersveld . Want aan de start van de Grote Prijs van de Molenbeek stonden zij allemaal :Fausto Coppi, Louison Bobet, Rafael Geminiani, Jean Robic, Pino Cerami , Briek Schotte, Rik Van Steenbergen, Stan Ockers, Fred De Bruyne, Rik VanLooy, Willy Vannitsen, Karel Van Dormael, Jean Brankart, Charly Gaul, Hugo Koblet, Emilio Croci-Torti, Wim Van Est, Oscar Medats en Tarzan Van Breenen. In mijn persoonlijke groene fles waar eens nog Beaujolais was in geweest, stak Stan Ockers, die vanaf mijn achtste jaar, na enig intens speurwerk in de sportbladzijden van Het Volk en Het Nieuwsblad mijn idool was geworden (
en vandaag trouwens nog altijd is ! ) .
Drie, twéé, één,
start ! Plof,plof,plof,plof,
.. alle slanke aquadynamische flessen werden tegelijk met de druk van wijsvingers van de brug geduwd en kwamen met enig gekletter in het beekwater terecht. We schreeuwden met luide stem om ons mannetje op te jagen en te doen sprinten vanaf de eerste meters. We volgden de loop van de beek door de drassige weide, doorheen een gat in de haag, onder een prikkeldraad door. Terwijl wij allen zo opgewonden deden , keken de koeien van boer Debotze naar ons en één van die beesten - een grotere lompe witte koe bestond er toen niet - begon precies te kakken toen onze schone Grote Prijs daar op de Molenbeek voorbij kwam. Ik had het volste vertrouwen in mijn droomrenner. Stan was een man die immers in zijn beginjaren tweemaal de Grote Schelde Prijs had gewonnen. Nu dat hij zoveel ervaring méér had , kon hier echt niets mislopen in deze Grote Molenbeek Prijs. Mijn fles dobberde vederlicht op de waterweg en vorderde zeer goed. Als een fles ergens tegen de kant bleef hangen, moest luidkeels tot tien worden geteld (zoals in een boksring) en nadien pas mocht met een stok, met één klein tikje, wat hulp geboden worden om in koers te blijven. Vlak voor de tweede brug was op hoogte van de waterstand een dun koordje strak gespannen. en als een fles daartegen tikte zou de wedstrijd beslist zijn. Mijn sterke Stan Ockers was goed bezig. Enige minuten later beleefde ik dan ook één van de vele prachtige momenten uit mijn jeugd aan de Molenbeek : mijn fles tikte eerst aan. Door de zenuwachtigheid van het moment kon ik amper de stopsel van de natte fles krijgen en inderdaad, er was geen twijfel mogelijk : uit die fles kwam een stukje strip van Marc Sleen met de kleine altijd lachende sinjoor Stan Ockers. Ten onrechte werd hij Stanneke genoemd trouwens, want mijn geliefde renner was immers de grootste ter wereld.
Twééenvijftig jaren sedert dat niet vergeten uur van de Grote Prijs van de Molenbeek 1956 zijn ondertussen voorbij . Wat is er geworden van de zestien jongens en de twee meisjes die aan dat spel hadden meegespeeld ? Was het maar een kinderspel. Toch niet ? Toch wel ?
Maar één fles is toen aan de start blijven staan. Vertrek gemist ?
Het was de lege fles van Jean Robic, eens gevuld met rode miswijn die wij enkele dagen voordien hadden gepikt in de sacristie van de parochie . Misschien was hij , de geit van Bretagne, wielerkampioen van het Westen , in finibus terrae ,
te lelijk om mee te mogen doen . We waren maar met achttien, jonge mensen, en dus was het normaal dat er één fles te veel was. Meer moet daar niet achter worden gezocht. Op een feestelijke dag is het altijd beter dat er een fles teveel is dan twee te weinig. Enkele sportflessen waren
woeps,
onder de koord doorgedoken, en dobberden verder. Zouden zij blijven steken zijn aan de molen van Janshoven, van Rufferdinge, van Pitsaer,
of verliep hun vaart geduldig en voorspoedig verder, door het Vlaamse land, tot Antwerpen en wie weet
nog veel verder ? De andere flessen werden op een latere dag in een ander spel gebruikt. Zij werden getroffen door een keitje uit onze katapult, spatten uit elkaar en werden nooit gerecycleerd. De glasscherven liggen er nu nog altijd diep onder het slijk van de Molenbeek, waarvan de bodem op een dag werd bekleed met stevig beton.
De tijd is zeker voor ons niet blijven staan.
Willy , Freddy , de voetballers, en Frans, Rikske en Albert, die toen eigenlijk te oud waren om nog met ons mee te spelen, zijn al overleden, koud, dood. Yvan zit al jaren in een rolstoel, met zijn verstand op nul. Slimme Wim en wijze Guy , zijn als rijke dokter en tandarts nu te bekakt om nog eens, naar hun klein dorp van toen, en naar gewone mensen te komen zien. En wat gebeurde er met Tuur van wie niemand nog heeft gehoord, en wat is er gebeurd met Eddy, de Brusselaar, en met de Jacky, die rond zijn vijftigste nog van vrouw veranderde, hij die op zijn dertiende al beweerde een groot expert te zijn in de omgang met meisjes ?
Wie waren toen die twee andere jongens , die daar slechts toevallig op de fiets voorbij reden, vreemdelingen uit een ander dorp die op die dag toch ook mochten meespelen, maar die in de voor hen te moeilijke koers maar figuranten waren, niet in aanmerking komend voor winst ?
Laten wij zwijgen over de twee meisjes van toen. Waarom ?
De ene is nu lelijk, schoonmoeder en grootmoeder. De andere, die twee borstjes had, - wij mochten voelen - heeft vandaag , naar wat werd gefluisterd, maar één borst meer.
Wat werd er van René en van zijn broertje,
hoe noemde die kleine vlaskop van op den Hoek ook weer
. ? Wie weet waar ze allen zijn , waar de dood en het leven hen heeft gebracht ? En ik, die de Grote Prijs won, ik die zo fier en blij was, ik
wie of wat ben ik nu
?
Tientallen jaren jaren gingen voorbij. De kampioenen die wij zo bewonderden zijn bijna allen heen gegaan. Geminiani,VanLooy, Magni, Brankart, Kubler, Cerami, leven nog. De anderen niet meer.
Wat gebeurde er met die Emilio Croci-Torti ? ( Renner, maar ook kunstschilder ).
Wel, ik wil geloven dat die later eens een mooi doek heeft geschilderd,
.
. met een beek, scholieren op een zonnige vakantiedag, twee meisjes met een strik in het haar, blote knietjes en een geruite voorschoot, en niet ver weg , een grote witte koe, die zich niets aantrok van het geweldige spel dat daar
. .
Is die schilderij ergens te koop ?
Op maandag 1 october 1956 , om 9uur xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />40, in het Sint Bartholomeus Ziekenhuis van Merksem overleed, na een zware valpartij in het Antwerps Sportpaleis, de zeer volksgeliefde wielrenner, Stan Ockers. Op dezelfde dag stierven definitief mijn kinderjaren.
Ik moest toen reeds Latijn , Gewijde Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis, Nederlandse Taal , Meetkunde, Vraagstukken, Vocabulaire, en nog andere vakken, met volle teugen slurpen, en soms een turnbroekje aantrekken om te gaan springen over een soort marteltuig dat bok werd genoemd. Toch, als ik nu de balans maak, beweer ik met een glimlach, dat ik het meest geleerd heb, in mijn grote vakanties, tijdens avonturen aan de Molenbeek.
( Wilfried Journée 15.02.2006.)
|