In april '96 gingen LM en ik helpen bij een zus van hem. Zij en haar man zouden met recup-materiaal een soortement veranda bouwen. Dat recup-materiaal was al wel gerecupereerd, maar het moest nog gebruiksklaar gemaakt worden. Daar was volk voor nodig. En dat volk waren LM en ik, want wij waren in die jaren het enige koppel in de familie dat de handen vrij had.
Het raamwerk lag op schragen en moest gestript worden tot op het hout. Alle verflagen en vernis en wat er nog allemaal kon aanhangen mocht allemaal weg. Tot op het hout. Dat deden we in de buitenlucht, want het was mooi weer. Hout is een materiaal waarmee ik heel graag werk, dus in dat stripwerk legde ik mijn ziel en ik vond het zalig.
Er scheen wat zon, dat viel mee. Zo'n Belgisch aprilzonneke, niet eens echt warm. Geen tropenzon, een beetje een fluttig zonneke. Niks om bang voor te zijn. Het woord 'flutzonneke' moet zij-daarboven gehoord hebben want 's avonds waren de bovenranden van mijn oren verbrand.
Waar ik niet aan gedacht had was dat, ook al was de warmte er niet, de UV-stralen waren er wél. Vreselijk verbrand was ik toen. Rauwe pijn van verbrande huid. Knal bovenop de randjes van mijn oren. Door een flutzonneke. De dag erop had ik een hoedje bij, maar toen regende het en werkten we binnen. Aprilse grillen.
by April Combs Mann m – HiH-04/2015, herzien
|