Wederdienst (in maart 1970)
Alsof alle rijkdom dubbel was, dwarrelt mijn hart midden heesters, en sluipt je ziel door mijn vingers. De regen hijgt omhoog, weg van gestikte romantiek.
Plots is de schaduw licht en zie ik geen verschil meer tussen twee merels in de goot.
Er druipt blauw in mijn wangen, ik voel mijn bloed verstarren voor wat mij morgen stil doet staan.
Is zulk spook een gewenst geluk of slechts een mislukte sprong in de richting van de damp die ver in je witte kamer parelt op je laarzen, vergeten in een hoek?
Soms wervelt de vraag van mijn zuster en de zilveren natte glans van de leeuw, rillend en miskend, vreemd verminkt en ontroostbaar ontdubbeld in mijn beide ogen, en wil ik hem niet strelen.
9/3/2011
|