De volgende weken nemen we opnieuw slapeloosheid en slaapproblemen bij kleine kinderen onder de loep. Tijdens lezingen worden hier elke keer vragen over gesteld, wat aangeeft dat dit in de praktijk regelmatig voorkomt en dat er geen goede oplossingen voor worden gevonden. Zie ook 'Wat te doen bij jonge kinderen'.
In dit eerste gedeelte geef ik een artikel weer dat de invloed onderzoekt van 'uitdoving', namelijk het niet reageren op het aandacht vragen van je kind, aangenomen dat er niets mis is natuurlijk, zoals koorts, angst en dergelijke.
Het is normaal dat kinderen 's nachts enkele keren wakker worden, meestal bevinden ze zich dan in de REM-slaap. De meeste kinderen raken vanzelf weer in slaap, zonder hun ouders te wekken, dat zijn dan de 'goede slapers'. 'Slechte slapers zijn kinderen die hun ouders kenbaar maken dat ze wakker zijn. Wat de meeste ouders niet weten, is dat hun peuter heel dikwijls een half uur tot een uur nodig heeft om terug in te slapen.
Als kinderen afhankelijk worden van ouderlijke aandacht om (opnieuw) te kunnen inslapen, dan is er sprake van een slaapstoornis. Een belangrijke vraag bij slaapstoornissen is dan ook of de kinderen geleerd hebben zonder hulp van de ouders in te slapen. Als een kind alleen met behulp van ingewikkelde rituelen in slaap raakt, dan kan dat de basis zijn voor een slaapstoornis. Het toepassen van het ritueel 's nachts houdt niet alleen de ouders uit hun slaap, maar versterkt de slechte gewoonte.
Er zijn drie methoden voor gedragsmatige behandeling van slaapstoornissen: uitdoving, geschematiseerd wekken en stimuluscontrole. Bij uitdoving negeren ouders het wakker worden van het kind. Als deze techniek consequent wordt toegepast, dan is deze methode binnen enkele dagen zeer effectief. Geschematiseerd wekken is een methode die kan worden toegepast bij doorslaapproblemen waarbij het kind op vaste tijdstippen wakker wordt. Het kind wordt dan voor dat gebruikelijke tijdstip gewekt om het daarna weer te laten inslapen. Het princiepe is de associatie tussen wekken en weer gaan slapen positief te bekrachtigen. Bij stimuluscontrole wordt geprobeerd om aan het gegeven 'slaap', dat door de slaapstoornissen een negatieve betekenis heeft gekregen voor het kind, opnieuw een positieve associatie te geven.
Om na te gaan of gedragstherapie inderdaad helpt werden twee studies uitgepluisd. De eerste onderzocht slaapproblemen bij kinderen, jonger dan 5 jaar, en daaruit bleek dat gedragstherapie (uitdoving) effectiever was dan placebo of een slaapverwekkend anti-allergisch medicijn. Een tweede studie betrof eveneens kinderen, jonger dan 5 jaar, en ze toonde aan dat medicatie op korte termijn effectief was, maar niet op lange termijn. Gedragstherapie was zowel op korte als op lange termijn effectief. In een onderzoek werd uitdoving vergeleken met standaardtherapie; uitdoving bleek zeer effectief te zijn.
Geadviseerd wordt om vanaf de leeftijd van 4 maanden te beginnen met het ontwikkelen van een vaste bedroutine. Van zes maanden af kan er al een vast patroon bereikt worden. Er kunnen vaste tijden en vaste rituelen geïntroduceerd worden, bijvoorbeeld 10 minuten voorlezen of verhaaltjes vertellen. In het algemeen moet geprobeerd worden het bed en de slaapkamer niet met iets negatiefs (straf) te associëren. Het kind moet overdag zoveel mogelijk actief zijn, maar geen opwindende spelletjes doen net voor het slapen. Ook een dagslaapje binnen drie uur na het ontwaken wordt afgeraden. De ouders moeten de slaapkamer verlaten vóór het kind inslaapt.
Bron: Kleine kwalen bij kinderenonder redactie van J.A.H. Eekhof,A. Knuistingh Neven en Th.J.M.Verheij. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg Publicatie in Patient Care december 2007 - vol 30 nr 10.
|