Vallen je ogen gemakkelijk toe overdag? Doe je regelmatig een dutje zonder dit te willen? Raadpleeg dan je arts. Het risico bij regelmatig wegduttende ouderen om een hersenbloeding te doen is vier keer hoger dan wie geen ongeplande dutjes doet.
Dokter Boden-Albala van de Columbia University in New York bestudeerde de invloed van slaperigheid overdag op het risico voor hersenbloedingen. 2153 mensen die nog geen hersenbloeding doormaakten werden verdeeld in 3 groepen: een groep die geen nood had aan dutjes, een tweede die af en toe wegdutte en een derde die regelmatig onverwacht dutjes deed. Deze groepen werden dan gedurende 2 jaar gevolgd.
'Jongens' zegt Dr. Boden-Albala, 'na amper 2 jaar opvolging verwachtten we nog niet veel verschillen, maar wat keken we de ogen uit ons hoofd toen de eerste resultaten binnen kwamen'. Zelfs op zulk een korte tijd bleken de regelmatige dutters een vier keer hoger risico te hebben op hersenbloedingen dan wie geen nood had aan dutjes. Ook het risico op andere vaatziekten was meer dan dubbel zo hoog.
Let wel dat deze studie niet gaat over het deugddoend effect van een gepland middagdutje, maar wel over mensen die op onverwachte momenten dutjes doen. Zij ondervinden een te grote slaperigheid overdag, die het gevolg is van een slechte slaapkwaliteit.
We zouden als arts meer moeten vragen naar de slaap bij onze patiënten. Net zoals je niet kunt weten of je koorts hebt zonder ze te meten, kun je best meten hoe slaperig je overdag bent. Als meetinstrument gebruiken we de Epworth Sleepiness Scale, en wie hoog scoort moet worden nagekeken. Dat navragen en meten zin heeft blijkt uit het groot aantal mensen met slaapstoornissen uit de studiegroep: niet minder dan 56%!
bron: Daytime Sleepiness an Independent Risk Factor for Stroke, Caroline Cassels, Medscape Medical News, 22 februari 2008 American Stroke Association International Stroke Conference 2008: Abstract 94. Presented February 21, 2008.
Voor mensen met slaapproblemen zijn dutjes overdag af te raden of alleszins te beperken tot maximaal een halfuur per dag en dan best rond de middag. De kwaliteit van de slaap is in zekere zin evenredig met de intensiteit van de dag. Een actieve dag geeft dus meer kans op een diepere slaap. Als je het activiteitenniveau overdag alsmaar met dutjes terugschroeft, zul je s nachts minder goed slapen.
Wegdutten voor tv in de loop van de avond is absoluut af te raden, de kans is groot dat je achteraf minder goed in slaap valt als je naar bed gaat.
Dutjes kunnen ook deugd doen, zo bleek nog uit een artikel van Kim De Rijck in de Standaard op donderdag 28 februari 2008, met als titel: 'Een deugddoend dutje'.
Slapen op het werk is niet langer een taboe. Steeds meer werkgevers raken ervan overtuigd dat een middagdutje de productiviteit van het personeel verhoogt en het risico op fouten door slaperigheid doet dalen. Vooruitstrevende bedrijven richten een rustig zaaltje in waar het personeel even de batterijen kan opladen. Een slaapje van vijf minuten vinden sommige mensen al genoeg om helemaal verkwikt aan de middag te kunnen beginnen.
Nochtans wijzen de meeste slaapstudies uit dat een lange, diepe slaap nodig is voor sommige heilzame effecten, zoals de versterking van het geheugen. Heeft een kort dutje dan wel zin? Een kleinschalige test bij studenten aan de universiteit van Düsseldorf suggereert van wel.
Olaf Lahl en zijn team van het Instituut voor Experimentele Psychologie lieten de studenten een reeks woorden instuderen. Na een uur pauze moesten ze een geheugentest over de ingestudeerde woorden afleggen. Studenten die tijdens dat uur pauze niet alleen spelletjes hadden gespeeld, maar ook een zestal minuutjes hadden mogen slapen, bleken merkelijk beter te scoren op de geheugentest dan studenten die alleen maar hadden gespeeld tijdens de pauze. Studenten die gemiddeld meer dan een half uur hadden mogen slapen, hadden nog meer onthouden, rapporteren de wetenschappers in het vakblad Journal of Sleep Research.
'Er lijkt veel meer te gebeuren tijdens het begin van de slaap dan we tot nu toe aannamen', verklaart Olaf Lahl. 'Misschien treden veel effecten van de slaap al op helemaal bij het begin.'
Andere slaapexperts hebben twijfels over de resultaten van Olaf Lahl en zijn team. Er zijn immers heel wat aanwijzingen dat bepaalde geheugenversterkende processen pas veel later in de slaap plaatsvinden.
Toch krijgt Lahl ook steun. Zo erkent Robert Stickgold van de Harvard University in het populair wetenschappelijke blad New Scientist dat het belang van een dutje vaak wordt onderschat. Vlak voor het inslapen spelen de hersenen recente gebeurtenissen versneld nog eens af. Die korte periode van 'herinneringen rangschikken' draagt misschien al sterk bij aan de geheugenvorming.
Naast een goede slaaphygiëne is een bedtijdritueel een belangrijk instrument om van je kind een goede inslaper te maken.
Al wat er rond het kind gebeurt vanaf het moment waarop hij attent gemaakt wordt om naar bed te gaan tot en met het moment dat hij slaapt, noemen we het bedtijdritueel. Het omvat alle factoren die in die tijdspanne een rol spelen: de grenzen die (niet) worden gesteld, het knuffelen of wiegen, de nachtlampjes, het licht in de gang, de knuffels, de muziekjes, de fopspeen, het glaasje water, het verhaaltje, tandjes poetsen, wat verfrissen, pyjama aandoen, het bed ... Kortom, alles wat aan het slapen voorafgaat tot de overgang naar daadwerkelijk slapen.
Dankzij een bedtijdritueel krijgt je kind op een gestructureerde en afgelijnde manier wat extra aandacht. De herhaling van de handelingen en de aanwezigheid van de ouder, zelfs gewoon vanaf de zijlijn (bijvoorbeeld terwijl je in de badkamer wat opruimt en met je kind praat), zorgen voor veiligheid, rust en tijdsbepaling. Het bedtijdritueel hoeft dus vooral niet de halve avond in beslag te nemen, een halfuurtje 'quality time' is ideaal. In dat half uur heeft het kind jou voor zich alleen. Neem er je tijd voor, onthaasting heet dat. Het is zalig voor een kind om de aandacht van zijn mama of papa helemaal voor zichzelf te kunnen opeisen. Pas wanneer je als ouder het gevoel hebt dat je kind talmt of uitstelt, moet je liefdevol maar vastberaden bijsturen of ingrijpen.
Met de handelingen van het bedtijdritueel geef je je lichaam het signaal dat het tijd is om te gaan slapen. Je hebt ze jezelf aangeleerd. Als je die handelingen al lang doet, worden het automatismen, en als je voor het overige geen slaapklachten hebt, zul je je ritueel afronden met (automatisch) gemakkelijk inslapen.
Vanaf de leeftijd van 4 maanden kun je met een bedtijdritueel beginnen, het spreekt vanzelf het ritueel (de handelingen) moet passen bij de leeftijd van het kind. Geef je kind ook de ruimte om eigen handelingen te ontwikkelen. In het begin stuur je die, zo bereid je je kind voor op de nacht. Kondig dus tijdig aan dat het tijd is om naar bed te gaan en doorloop vervolgens samen met je kind het bedtijdritueel.
Door elke avond dit bedtijdritueel te doorlopen ga jijzelf zekerder in je schoenen staan. Als je het bedtijdritueel van je kind niet goed kent, zul je jezelf meer dingen afvragen, bijvoorbeeld: roept hij nu omdat hij echt dorst heeft of doet hij dat om aandacht te krijgen? De onzekerheid of twijfel die hierdoor ontstaat, maakt het moeilijker voor ouders om kordaat op te treden.
bron: Karen Spruyt, Slaapproblemen bij kinderen, Lannoo 2006.
De belangrijkste stap in de aanpak van slaapproblemen bij kinderen is net het voorkómen ervan. Dit doen we door het kind zelfstandig te leren inslapen, door de juiste sfeer te creëren en last but not least door een goed bedtijdritueel. In dit artikel pluizen we uit wat Prof Spruyt over slaaphygiëne vertelt in haar boek 'Slaapproblemen bij kinderen'.
Geef je kind de kans om zijn slaapkamer een persoonlijke tint te geven legt Spruyt uit, laat ze de kleuren mee kiezen, het behang, het motief op het dekbed en kussenhoezen, de meubels ... Op die manier roept hun slaapkamer bij hen een veilig en warm gevoel op. Bedenk echter dat een slaapkamer dient om in te slapen, niet om er te spelen en zeker niet om er gestraft te worden. Het woord 'slaapkamer' zou onmiddellijk moeten doen denken aan slapen, zalig in dromenland zijn. Het is dat plekje in huis waar je tot rust komt en waar je de batterijen voor de volgende dag weer kunt opladen.
Leer je kind een goede slaap- waakhygiëne aan. Deze meestal belangrijke behandelingsstap kun je zelf ondernemen. Dit doe je door een rustgevend bedtijdritueel in te bouwen (zie volgend artikel), niet te sterk te reageren op nachtelijk waker worden en als ouder of kind 's nachts vooral geen waakactiviteiten te vertonen. Zorg voor een regelmatig slaap-waakpatroon en pas het voedingspatroon en de activiteiten aan voor het slapengaan.
Leg je kind moe, maar nog wakker in zijn eigen bed en zorg voor rustige activiteiten die het kind ontspannen. Let wel op dat het ene kind helemaal rustig kan worden van een boekje voor te lezen, terwijl het andere zich zo laat meeslepen door het verhaal dat hij mentaal actiever wordt en hierdoor moeilijker inslaapt.
Schenk aandacht aan de slaapomgeving van het kind. Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Ban akelige geluiden, krakende deuren of bizarre lichtstraaltjes uit. Leg je kind ook niet te vroeg in zijn bed. Een kind dat vroeger in zijn bed wordt gestopt dan zijn individuele slaapbehoefte aangeeft, heeft alle tijd om aandacht te schenken aan de geluiden of om te gaan fantaseren voor het inslapen. Dit kan angst voor het inslapen veroorzaken. Zo is het niet verwonderlijk dat de ouders klachten melden zoals tegenstribbelen bij bedtijd.
De eerste vereiste om het probleem van met tegenzin naar bed gaan aan te pakken, is zorgen voor een gepast en regelmatig slaap- waakpatroon. 'Gepast' wil zeggen: het bedtijdstip waardoor tijdens de nacht aan de slaapbehoefte van het kind kan worden voldaan. 'Regelmatig' wil zeggen: alle dagen op hetzelfde tijdstip, niet de ene dag een halfuur vroeger en de andere dag een halfuur later.
bron: Karen Spruyt, Slaapproblemen bij kinderen, Lannoo 2006.
Nicotine is zoals cafeïne sterk opwekkend en daarom is het niet zo'n goed idee om te roken tot kort voor het slapengaan. We hebben tot deze maand moeten wachten op een studie die het effect van roken op de slaap ook werkelijk onderzoekt. Geloof het of niet, verklaart Prof. Dr. Punjabi (Johns Hopkins University, Maryland) maar tot op heden is nog niet veel gebeurd om het effect van roken te onderzoeken via slaaponderzoek en EEG (electro-encephalogram).
De studie toont een verminderde slaapkwaliteit door het roken van sigaretten, wat wel eens een bijkomende motivatie zou kunnen zijn om te stoppen met roken. Uit 6400 personen werden er slechts 40 geselecteerd die én rookten (minstens 20 sigaretten per dag), en die niet leden aan onderliggende ziekten zoals hart- of longproblemen. Deze 40 werden dan gematched met 40 niet rokers volgens leeftijd, geslacht, BMI, ras, koffie en alcohol gebruik. Alle 80 gingen naar huis met de nodige apparatuur om hun slaap te registreren en na 1 nacht thuis te hebben geslapen werden dan de slaapgegevens geanalyseerd.
Rokers bleken meer lichtere slaap te hebben en minder diepe slaap dan niet rokers, met het grootste verschil gedurende de eerste uren. Bij navraag hoe ze de nacht nadien sliepen, bleek dat de rokers 4 maal meer kloegen over niet uitgerust opstaan dan niet rokers. Dit klopte met de metingen, want wie het lichtste sliep was achteraf ook het minst uitgerust.
Rokers hebben het moeilijker om in slaap te vallen door het stimulerend effect van nicotine en slapen lichter door de ontwenningsverschijnselen wegens het ontbreken van nicotine. Ik kan mij levendig voorstellen dat een roker die 's morgens niet uitgerust opstaat door gebrek aan diepe slaap, dit probeert te compenseren door een extra sigaret op te steken om zich wat fitter te voelen. Dan vraag je je natuurlijk af, waar zijn we mee bezig?
Een van de belangrijkste aspecten om slaapproblemen te voorkomen is het zelfstandig leren inslapen van je kind. Al vanaf de babyleeftijd kun je daar mee beginnen door de baby in zijn bedje (of wiegje) te leggen wanneer hij moe is en klaar om in slaap te vallen. Wacht niet tot hij bij jou in slaap is gevallen om hem dan pas in zijn bedje te leggen of blijf er niet bij tot hij slaapt. Als hij slaperig in zijn bedje ligt, klaar om te vertrekken naar dromenland, leert hij het inslapen te associëren met een aantal prikkels, zowel in zichzelf (gedachten, fantasie) als buiten zichzelf (slaapkamer, bed).
Vanaf de leeftijd van 8 maanden wordt een overgangsvoorwerp (knuffel, dekentje, fopspeen e.d.) belangrijk om in slaap te vallen, zeker op latere leeftijd kan dit voorwerp troost bieden wanneer je kind 's nachts wakker wordt. Hij kan zichzelf ermee sussen zonder dat jij er per se bij hoeft te zijn. Maar wanneer een kind het inslapen heeft leren verbinden met jouw aanwezigheid omdat je erbij blijft tot hij slaapt, kan dit tot problemen leiden bij het inslapen 's avonds of bij het nachtelijk wakker worden. Dus ook hier geldt: beter voorkomen dan genezen.
Vanaf 3 jaar slaapt je kind 's nachts gemiddeld tien tot elf uur zonder onderbreking en zonder lange periodes van wakker zijn. Natuurlijk kan je kind wakker worden 's nachts, maar hij leert ook op die leeftijd hoe hij zonder tussenkomst van papa of mama weer kan inslapen. De methodes om zichzelf in slaap te sussen die hij vroeger hanteerde zijn weer wat aangepast aan zijn leeftijd.
Het eerste half jaar kun je je baby niet verwennen, een jonge baby die huilend wakker schrikt of niet kan slapen moet je troosten, dat is voor zijn gevoel van veiligheid en vertrouwen cruciaal. Bij het opgroeien kun je best duidelijk zijn wat het moment van naar bed gaan betreft en daar dan ook vastberaden in blijven, maar daar komen we later op terug bij slaaphygiëne en slaapritueel.
Slaapproblemen bij je kind komt je eigen nachtrust niet ten goede, als je regelmatig het bed uit moet knaagt dat aan je diepe slaap zodat je 's morgens niet fit uit de veren kunt. Voor je kind zelf heeft een verstoorde slaap ook flink wat gevolgen, legt Prof. Dr Karen Spruyt uit in haar boek 'Slaapproblemen bij kinderen.'
Onderzoek bij kleuters heeft aan het licht gebracht dat 3- tot 5-jarigen die minder dan tien uur per nacht slapen, meer chronische gezondheidsproblemen hebben, volgens hun ouders meer probleemgedrag vertonen en op school minder goed scoren. Zo stellen de onderzoekers vast dat deze kinderen minder goed en snel de kennis van nieuwe letters verwerven. Ook sociale vaardigheden die met leren te maken hebben en die belangrijk zijn voor prestaties op school, komen in het gedrang bij kinderen die niet genoeg slapen. Dat gaat dan over luistervaardigheid, richtlijnen opvolgen, taakgerichtheid, zelfregulering en samenwerking.
Andere onderzoekers stellen lagere scores op intelligentietests en psychosociaal probleemgedrag vast, maar ook verminderde creativiteit, tragere reactiesnelheid, gebrek aan concentratie, ADHD-achtige verschijnselen, angst en stress. Aansluitend blijkt dan weer uit een andere studie dat de bewegingsvaardigheden (motoriek) erop vooruit gaan bij peuters en kleuters die dagelijks dutten.
Een belangrijk emotioneel en gedragsmatig aspect is de invloed van het slaapprobleem op het functioneren binnen het gezin. Zo tonen onderzoeken aan dat kinderen met leer- en slaapproblemen vaker fysiek worden gestraft en dat hun ouders met minder affectie reageren. Daar kwam enkel verandering in toen de ouderlijke opvoedingsstijl werd bijgestuurd door professionele hulpverleners.
Dat slaperigheid of slaaptekort bij kinderen zich enkel uit in de vorm van sloom gedrag is een misvatting. Kinderen kunnen er ook actiever, beweeglijker, rustelozer van worden. Sommige onderzoekers stellen zelfs dat bij een minderheid van ADHD-kinderen de primaire klacht een slaapprobleem is. De behandeling hiervan zorgde dat de ADHD-achtige symptomen (verschijnselen) uiteindelijk verdwenen.
Een niet onbelangrijk feit is dat interventies die het slaapprobleem moeten verhelpen, ook vaak gunstig zijn voor problemen als ADHD, depressie, enzovoort, waarvan een slaapprobleem vaak een symptoom is.
De laatste jaren worden nogal wat onderzoeken verricht bij ADHD-kinderen met al dan niet rusteloze benen, periodieke beenbewegingenof groeipijnen. Sommige onderzoeken wijzen op een erfelijke aanleg. Zo blijkt dat de groep kinderen met ADHD vaker een ouder heeft met het rusteloze benen- of periodieke beenbewegingensyndroom, of een onderliggend tekort aan dopamine (boodschapperstof in de hersenen), of beide. Ook wordt bij kinderen de link gelegd met ademhalingsproblemen tijdens het slapen, slaapapneu bijvoorbeeld.
Alhoewel veel van deze bevindingen nog hypothetisch zijn en meerdere onderzoeken noodzakelijk zijn om waterdichte conclusies te trekken, wordt een niet optimale slaap in verband gebracht met klachten van (dag)stoornissen zoals ADHD of autisme.
bron: Karen Spruyt, Slaapproblemen bij kinderen, Lannoo 2006.
Stoppen met slaapmedicatie verbetert niet alleen de kwaliteit van je slaap, je staat met een frissere kop op, je hebt minder kans om te vallen 's nachts, en daarbij rij je veiliger met de auto, zo blijkt uit een artikel in Artsenkrant.
Gebruikers van versuffende geneesmiddelen, zoals kalmeermiddelen, blijken net zo vaak achter het stuur te kruipen als wie geen medicatie inneemt die de rijvaardigheid vermindert. De Belgische spoeddiensten zullen twee jaar lang alle verkeersslachtoffers ook op medicijnengebruik testen.
"Glaasje op, laat je rijden", luidt het alombekende devies. Maar voor gebruik van versuffende geneesmiddelen lijkt het toch iets minder hard te klinken. Het Nederlandse onderzoeksinstituut Nivel stelde vast dat onder invloed zijn van medicatie nauwelijks gezien wordt als een reden om de auto te laten staan.
Nochtans kunnen automobilisten die wat suf zijn door bepaalde pillen te nemen, even gevaarlijk zijn als chauffeurs met een flinke slok op. Zo vielen er in 2006 ruim 70 doden en moesten er 1.600 mensen in het ziekenhuis worden opgenomen door het gebruik van geneesmiddelen in het verkeer. Dat schatten onderzoekers van de universiteit van Groningen.
Slaap- en kalmeringsmiddelen, bepaalde antidepressiva en sommige medicijnen tegen allergieën werken versuffend. Het reactievermogen vermindert en de gebruikers worden minder alert. Bij onze noorderburen neemt één op de zes medicatie die de rijvaardigheid kan beïnvloeden. Van de Nederlanders is één op de vijf er zich van bewust dat geneesmiddelengebruik vaak de oorzaak is van verkeersongevallen. Toch weerhoudt het hen niet om achter het stuur te kruipen na het innemen van medicatie.
In ons land blijkt 10% van de personen in de week voor hun auto-ongeval slaapmiddelen, angstwerende middelen, sedativa, neuroleptica of antidepressieve medicijnen genomen te hebben. Dat tonen gegevens van het Steunpunt Verkeersveiligheid aan. Van de gewonde bestuurders test 13% positief voor medicatie, van de overleden automobilisten 19%. Ter vergelijking: bij gebruikers van illegale drugs bedragen die percentages respectievelijk 17% en 19%.
Om het probleem nog beter in kaart te brengen, gaan de Belgische spoeddiensten twee jaar lang alle verkeersslachtoffers niet alleen op alcohol en drugs testen, maar ook op medicatie. Het UZ Gent beet vorige week de spits af, de andere spoeddiensten volgen in april. Het onderzoek kadert binnen het DRUID-project. In totaal werken er 36 ziekenhuizen uit 13 Europese landen aan mee.
Bron: Katrien Stragier, Artsenkrant 1 februari 2008, nr 1892
Slaapapneu is al langer gekend als risicofactor voor hart- en vaataandoeningen. Adempauzes verlagen het zuurstofgehalte in het bloed, wat dan weer aanleiding geeft tot verhoogde bloeddruk, verkalking van de kransslagaders en hartinfarct. Ook andere slaapstoornissen zoals rusteloze benen(RLS) verhogen de kans op hartaandoeningen, zo lezen we in het medisch tijdschrift 'De Huisarts'.
Rusteloze benen (RLS) komt vooral voor bij ouderen. Volgens sommige statistieken zou ongeveer een kwart van de 65-plussers er last van hebben. RLS wordt gekenmerkt door de neiging om de benen te bewegen, te wijten aan onaangename tintelingen in de benen. Beweging brengt soelaas en het neemt toe s avonds en s nachts. Vooral vrouwen zijn door RLS aangedaan. RLS moet in principe worden onderscheiden van periodieke beenbewegingen (PLMS): hier treden onwillekeurige bewegingen van de benen op tijdens de slaap, in mindere mate van de armen. Wel bestaat er een verband tussen de beide aandoeningen: tot 80% van de RLSpatiënten zou tevens PLMS hebben. Succesvolle behandeling van RLS doet tegelijkertijd de PLMS verdwijnen. RLS en PLMS verstoren vaak het slaappatroon.
De oorzaak van RLS blijkt een ijzertekort in de hersenen te zijn. Toch is dat ijzertekort niet noodzakelijk gekoppeld aan een uitputting van de ijzervoorraad in het bloed, met andere woorden, een normaal bloedonderzoek sluit geen ijzertekort in de hersenen uit. Het fundamentele probleem is veeleer een afwijking van de ijzer (transferrine) -receptoren in het hersenweefsel. Het ijzertekort in de hersenen geeft aanleiding tot een gebrek aan dopamine (een stof in de hersenen die instaat voor de overdracht van commando's) in bepaalde kernen (substantia nigra). Daardoor ontstaan de hoger beschreven bewegingsstoornissen.
De rol van dopamine bij het ontstaan van RLS verklaart waarom medicamenten op basis van dopaminerge doeltreffend zijn bij de behandeling. De combinatie van levodopa (zoals in prolopa) en carbidopa (dit noemt dan stavelo) is een mogelijkheid, maar ook ropirinol (requip) en pramipexol (sifrol) komen in aanmerking. Voor de algemene behandeling van RLS klik hier.
Beperkt bevolkingsonderzoek had al eerder gesuggereerd dat hart- en vaatziekten en sterfte meer zouden voorkomen bij patiënten met RLS. Dit is nu bevestigd door de Sleep Heart Health Study, een prospectief onderzoek waaraan 3.433 personen deelnamen. RLS werd hierbij gediagnosticeerd aan de hand van een vragenlijst.
In de onderzochte bevolkingsgroep bleken 6,8% van de vrouwen en 3,3% van de mannen RLS te hebben. Bij RLS-patiënten was het risico voor verkalkte kransslagaders tweemaal groter, terwijl alle andere hart- en vaatziekten samen ook twee keer meer voorkwamen. Dit resultaat werd verkregen na correctie voor een aantal klassieke risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals de leeftijd, het geslacht, de BMI, hypertensie, te hoge cholesterol en roken. De correlatie was nog sterker bij patiënten met een hoog aantal maandelijkse episodes (> 16 episodes) en bij mensen die rapporteerden dat ze veel last hadden van hun RLS.
De auteurs denken dat het verhoogde risico voor hart- en vaatziekten bij RLS kan worden verklaard door de verstoorde slaap. Daarnaast moeten we even teruggrijpen naar de frequente associatie tussen RLS en PLMS: van de laatste aandoening is duidelijk bewezen dat ze de bloeddruk en het hartritme doet stijgen(2).
Deze resultaten laten vermoeden dat een doeltreffende behandeling van RLS het risico voor hart- en vaatziekten bij de betrokken patiënten kan doen afnemen. Verder onderzoek moet uitwijzen of dat werkelijk zo is.
Bron: Dr. Michèle Langendries, Rusteloze benen schaden hart, De Huisarts 31 januari 2008 nr 861. Referenties: 1. Neurology, 2008 Jan 1; 70(1): 35-42. 2. Neurology, 2007 Apr 10; 68(15): 1213-8.
De volgende weken nemen we opnieuw slapeloosheid en slaapproblemen bij kleine kinderen onder de loep. Tijdens lezingen worden hier elke keer vragen over gesteld, wat aangeeft dat dit in de praktijk regelmatig voorkomt en dat er geen goede oplossingen voor worden gevonden. Zie ook 'Wat te doen bij jonge kinderen'.
In dit eerste gedeelte geef ik een artikel weer dat de invloed onderzoekt van 'uitdoving', namelijk het niet reageren op het aandacht vragen van je kind, aangenomen dat er niets mis is natuurlijk, zoals koorts, angst en dergelijke.
Het is normaal dat kinderen 's nachts enkele keren wakker worden, meestal bevinden ze zich dan in de REM-slaap. De meeste kinderen raken vanzelf weer in slaap, zonder hun ouders te wekken, dat zijn dan de 'goede slapers'. 'Slechte slapers zijn kinderen die hun ouders kenbaar maken dat ze wakker zijn. Wat de meeste ouders niet weten, is dat hun peuter heel dikwijls een half uur tot een uur nodig heeft om terug in te slapen.
Als kinderen afhankelijk worden van ouderlijke aandacht om (opnieuw) te kunnen inslapen, dan is er sprake van een slaapstoornis. Een belangrijke vraag bij slaapstoornissen is dan ook of de kinderen geleerd hebben zonder hulp van de ouders in te slapen. Als een kind alleen met behulp van ingewikkelde rituelen in slaap raakt, dan kan dat de basis zijn voor een slaapstoornis. Het toepassen van het ritueel 's nachts houdt niet alleen de ouders uit hun slaap, maar versterkt de slechte gewoonte.
Er zijn drie methoden voor gedragsmatige behandeling van slaapstoornissen: uitdoving, geschematiseerd wekken en stimuluscontrole. Bij uitdoving negeren ouders het wakker worden van het kind. Als deze techniek consequent wordt toegepast, dan is deze methode binnen enkele dagen zeer effectief. Geschematiseerd wekken is een methode die kan worden toegepast bij doorslaapproblemen waarbij het kind op vaste tijdstippen wakker wordt. Het kind wordt dan voor dat gebruikelijke tijdstip gewekt om het daarna weer te laten inslapen. Het princiepe is de associatie tussen wekken en weer gaan slapen positief te bekrachtigen. Bij stimuluscontrole wordt geprobeerd om aan het gegeven 'slaap', dat door de slaapstoornissen een negatieve betekenis heeft gekregen voor het kind, opnieuw een positieve associatie te geven.
Om na te gaan of gedragstherapie inderdaad helpt werden twee studies uitgepluisd. De eerste onderzocht slaapproblemen bij kinderen, jonger dan 5 jaar, en daaruit bleek dat gedragstherapie (uitdoving) effectiever was dan placebo of een slaapverwekkend anti-allergisch medicijn. Een tweede studie betrof eveneens kinderen, jonger dan 5 jaar, en ze toonde aan dat medicatie op korte termijn effectief was, maar niet op lange termijn. Gedragstherapie was zowel op korte als op lange termijn effectief. In een onderzoek werd uitdoving vergeleken met standaardtherapie; uitdoving bleek zeer effectief te zijn.
Geadviseerd wordt om vanaf de leeftijd van 4 maanden te beginnen met het ontwikkelen van een vaste bedroutine. Van zes maanden af kan er al een vast patroon bereikt worden. Er kunnen vaste tijden en vaste rituelen geïntroduceerd worden, bijvoorbeeld 10 minuten voorlezen of verhaaltjes vertellen. In het algemeen moet geprobeerd worden het bed en de slaapkamer niet met iets negatiefs (straf) te associëren. Het kind moet overdag zoveel mogelijk actief zijn, maar geen opwindende spelletjes doen net voor het slapen. Ook een dagslaapje binnen drie uur na het ontwaken wordt afgeraden. De ouders moeten de slaapkamer verlaten vóór het kind inslaapt.
Bron: Kleine kwalen bij kinderenonder redactie van J.A.H. Eekhof,A. Knuistingh Neven en Th.J.M.Verheij. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg Publicatie in Patient Care december 2007 - vol 30 nr 10.
Wie naar bed gaat met de mobiele telefoon binnen handbereik, kan tot een uur essentiële slaap verliezen. Ook veroorzaakt de gsm naast het bed hoofdpijn. Dat is de conclusie van een onderzoek, gesponsord door alle grote gsm-operatoren.
Amerikaanse en Zweedse wetenschappers onderzochten het slaapgedrag van 35 mannen en 36 vrouwen tussen de 18 en 45 jaar. Een deel van de groep werd blootgesteld aan een permanente frequentie van 884 Mhz, te vergelijken met de straling die een gsm ontvangt en uitzendt.
Onderzoekers zagen dat die groep er veel langer over deed om in slaap te vallen. Ze sliepen ook minder diep. De fase van de remslaap was aanzienlijk korter dan bij de groep die gsmloos onder de wol was gedoken.
De experts denken dat de gsm-straling ons alertheidsniveau te hoog houdt. "Bepaalde zones in onze hersenen blijven te actief om een diepe slaap aan te vatten", zegt Bengt Arnetz, de leider van het onderzoeksteam.
De effecten van de gsm-straling laten zich ook 's ochtends voelen. Een significant deel van de proefpersonen had herhaaldelijk last van hoofdpijn en voelde zich ook depressief. Geen enkele proefpersoon wist op voorhand of hij aan de straling werd blootgesteld of niet.
Vlaams onderzoek Een Vlaams onderzoek van communicatiewetenschapper Jan Van den Bulck (KUL) kwam eind vorig jaar tot een gelijkaardige bevinding.
Zijn onderzoek toonde aan dat 62% van de Vlaamse tieners nog ligt te bellen of te sms'en in bed nadat de lichten zijn uitgegaan. Liefst 35% van de 1.656 ondervraagde jongeren tussen 13 en 17 jaar gaf aan moe op te staan door te laat te gsm'en.
"Veel tieners zegden dat ze hun gsm gebruiken als ze niet in slaap raken", aldus Van den Bulck. "Maar eigenlijk houdt de gsm hen net wakker."
Bron: The Effects of 884 MHz GSM Wireless Communication Signals on Self-reported Symptom and Sleep (EEG)- An Experimental Provocation Study. Artsenkrant 25 januari 2008, 'Gelezen op Medisurf'.
Wie lijdt aan hoge bloeddruk en niet goed onder controle raakt met medicatie, laat zich best nakijken voor slaapapneu. Dit blijkt uit een onderzoek, gepubliceerd in het decembernummer van 'Chest'. Studies tonen aan dat obstructieve slaapapneu een belangrijke en onafhankelijke risicofactor is voor hoge bloeddruk die niet verbetert onder doorgedreven behandeling.
Dat slaapapneu gelinkt is aan moeilijk te behandelen hoge bloedruk is al langer geweten, maar dr. Flavio Danni Fuchs en zijn collega's (Brazilië) onderzochten hoe sterk dit verband is.
Zij volgden 63 mensen met slecht gecontroleerde hoge bloeddruk, die tenminste 3 medicaties innamen, en vergeleken deze groep met 63 anderen, bij wie de bloeddruk wel goed reageerde op medicatie. Bij al deze mensen werd nagekeken wie last had van slaapapneu, met een A-H index(ademstilstanden) van minstens 10 per uur.
Beide groepen waren gelijkwaardig wat betreft geslacht, leeftijd, BMI en duurtijd van de hoge bloeddruk. Bij wie de bloeddruk niet goed onder controle was ondanks medicatie, werd ongeveer dubbel zoveel slaapapneu gevonden! Van de 63 patiënten leden niet minder dan 45 aan slaapapneu (71%), in de controlegroep werden 24 slaapapneu's gevonden (38%). Dit toonde aan dat obstructieve slaapapneu sterk en onafhankelijk geassocieerd is met slecht controleerbare hoge bloeddruk.
In hun conclusie bevelen Dr. Fuchs en zijn collega's uiteraard aan om obstructieve slaapapneu na te kijken bij elke patiënt bij wie de bloeddruk ondanks uitgebreide medicatie niet goed onder controle raakt.
Om terug beter te leren slapen zijn 3 zaken nodig: 1. het is belangrijk om een aantal dingen te weten en de juiste tips en trucstoe te passen. 2. je mag 100 tips toepassen, als je niet werkt aan het voorkomen van spanningsopbouw, sta je nog nergens. In de praktijk gebruiken we naast relaxatieoefeningen, vooral stimuluscontrole en slaaprestrictie (SR). 3. het derde luik bestaat uit de aanpak van het piekeren door gebruik van autosuggestieoefeningen.
We hebben al gesproken over de verschillende onderdelen van deze aanpak, maar het begrip slaaprestrictie vereist nog wat uitleg.
Slaaprestrictie bestaat erin de tijd doorgebracht in bed te beperken tot de slaaptijd zelf. Je registreert het aantal uren dat je in bed doorbrengt en het aantal uren dat je slaapt, elke dag gedurende enkele weken. De tijd doorgebracht in bed wordt dan beperkt tot het aantal uren dat je effectief slaapt. Je gaat eerst later naar bed. Als de slaapkwaliteit verbetert, wordt het slaapschema uitgebreid; je gaat dan gradueel 15 minuten vroeger naar bed.
De behandeling gaat ervan uit dat slapeloze patiënten vaak de neiging hebben om extra lang in bed door te brengen om hun slaapverlies te compenseren. Deze strategie die op de korte termijn effectief kan zijn, is op de langere duur contraproductief (instandhouding van slapeloosheid door conditionering). SR is ontwikkeld om deze moeilijkheden te omzeilen.
Iemand met slaapproblemen ontwikkelt immers een conditionering (prikkel -> reactie) waarbij het gaan slapen, het zien van de slaapkamer en het in bed stappen automatisch een gevoel van spanning oproept. Dat wordt dan een vicieuze cirkel, waarbij alsmaar meer spanning wordt opgebouwd. Met slaaprestrictie mag je niet op je gewone tijdstip gaan slapen, maar pas uren later. Stel dat iemand ondervindt dat hij of zij maar 5 uren effectief slaapt per nacht, dan spreken we af dat je pas om 2 uur naar bed gaat indien de wekker om 7 uur afloopt. Dit maakt dat je de eerste dagen wel moe zult zijn, wat een beetje vervelend is natuurlijk, maar het bouwt wat slaapschuld op waardoor je wel makkelijker kunt inslapen de nacht erna.
Het belangrijkste effect van SR is dat je met een heel ander gevoel naar bed gaat. Vroeger zag je er huizenhoog tegenop: je ging met spanning en angst dat het weer niet zou lukken naar bed, nu zit je maar te wachten tot je eindelijk naar bed mag. Het wordt een beloning om te mogen gaan slapen, je kijkt er naar uit in plaats van er tegenop. En dit is ongelooflijk belangrijk, zodat de spanningsopbouw wordt doorbroken, waardoor je ontspannen genoeg bent om in slaap te vallen.
Je kunt een schatting van de slaaptijd gebruiken en intuïtief de duur verhogen die je in bed doorbrengt, of je kunt een heel exact schema volgen, zoals hieronder voorgesteld door de Nederlandse consensus.
Over een periode van twee weken worden gemiddeldes berekend van de tijd die je in bed doorbrengt (TIB) en de totale slaaptijd (TST); op basis hiervan wordt de slaapefficiëntie (SE = TST/TIB * 100%) berekend. Bij een slaapefficiëntie <85% wordt SR toegepast. Een voorbeeld: iemand brengt 8 uur door in bed (TIB) en slaapt 6 uur effectief (TST); de SE bedraagt 75%. Voor deze persoon wordt nu een nieuw slaapvenster voorgeschreven dat 6 uur bedraagt. Hierna wordt wekelijks een nieuwe SE berekend. Is deze >85% dan wordt 15 minuten toegevoegd aan het slaapvenster; is deze <80% dan wordt ze met 15 minuten verminderd.
Verdere richtlijnen zijn: 1. Het nieuwe slaapvenster nooit minder dan op 4,5 uur stellen. 2. De patiënt heeft een keuze over de tijd dat hij of zij naar bed gaat of opstaat. 3. Patiënten worden geïnformeerd dat slaperigheid overdag in het begin een neveneffect kan zijn. Een belangrijk therapeutisch effect van deze procedure is dat een milde slaapschuld wordt opgebouwd. Deze zorgt in het algemeen voor een snellere inslaapduur, een betere slaapcontinuïteit en meer diepe slaap.
SR is voor veel vormen van slapeloosheid geschikt. Zowel in- als doorslaapproblemen, een slechte slaapkwaliteit, en een gefragmenteerde slaap kunnen met SR succesvol worden aangepakt. SR wordt afgeraden bij affectieve stoornissen en circadiaans ritme stoornissen. Uitstel van deze therapie vorm is gewenst indien belangrijke dagtaken moeten worden verricht.
Over snurken is al veel inkt gevloeid, het is herkenbaar, gekend en er wordt al gemakkelijker over geklaagd. Gelukkig maar, want in een aantal gevallen is een oplossing mogelijk. Je moet het maar meemaken dat je partner niet snurkt, maar abnormaal luidruchtig uitademt, kreunt (catathrenie). Terwijl het snurkend geluid tijdens de inademing wordt geproduceerd (probeer het maar een keer uit), kreun je tijdens de uitademing.
Het echte kreunen komt veel minder voor dan snurken, maar toch, het is een beetje zoals slaapapneu, tandenknarsen of rusteloze benen: wanneer je het kent je er naar vraagt wordt het pas opgemerkt.
Goed nieuws voor de kreuners onder ons, en vooral voor hun partners. Slaapdeskundigen van de Stanford University melden in het tijdschrift Sleep (januari) dat kreunen met succes kan worden behandeld door CPAP (lucht onder positieve continue druk).
Dr. Guilleminault en zijn collega's volgden 7 opeenvolgende patiënten met kreunen gedurende 5 jaar, het waren alle jonge vrouwen met een normaal gewicht en zonder slaapapneu. Alhoewel kreunen maar zelden voorkomt, veroorzaakt het toch belangrijke sociale problemen. Het waren vooral de familieleden die het probleem onder de aandacht brachten.
Bij elk van de 7 vrouwen verdween het kreunen bij gebruik van CPAP. Bij 5 vrouwen werden amandelen en poliepen weggenomen en 3 ervan hadden nood aan een aangepast mondstuk achteraf. Soms kan het kreunen verband hebben met een nauwe ruimte tussen de kaken, want heel wat vrouwen ondergingen tijdens hun jeugd orthodontie of lieten wijsheidstanden trekken. Blijkbaar speelt op deze wijze een erfelijke factor mee, want bij 2 vrouwen leden andere familieleden ook aan kreunen.
Dr. Guilleminault besluit dan een kreunende uitademing geen parasomnie is (vorm van slaapstoornis), maar een probleem van de luchtwegen, dat op te lossen is door de ademhaling te verbeteren.
Volgens een onderzoek van Dr. Vetrugno zou het hier echter niet gaan om echte gevallen van kreunen, maar eerder om een vorm van snurken bij het uitademen. Dit heeft vooral consequenties voor behandeling. (met dank aan Luuk van Rooij om me op dit artikel opmerkzaam te maken).
Bron: Medscape, Sleep-Related Groaning Resolves With CPAP, Sleep 2008 Catathrenia (Nocturnal Groaning): What is It? Roberto Vetrugno, MD, PhD,1et all, Sleep. 2008 March 1; 31(3): 308–309.
Je keel laten opereren bij obstructieve slaapapneuis niet de eerste stap in de behandeling, zo waarschuwen Australische onderzoekers. Ondanks dat deze ingrepen alsmaar populairder worden, leggen ze uit in het Britisch Medical Journal, zijn operaties niet de meest gepaste en kostenefficiënte keuze.
Uit een eerste nazicht van 7 studies bleek dat heelkunde de klachten maar weinig beïnvloedt. Als er vlak na de ingreep verbeteringen waren, hielden ze zelden langer dan 12 of 24 maanden staande.
Een ander overzicht van 48 studies concludeert dat 62% van de 21.346 geopereerde patiënten last heeft van blijvende bijwerkingen. Een droge mond, gevoel van zwelling in de keel, moeilijk slikken, stemveranderingen en een veranderde smaak en/of geur kwamen het meest voor. Tot 22% van de patiënten had spijt dat ze de ingreep lieten uitvoeren.
Een derde overzicht van 18 studies toonde een succesratio van ten hoogste 13% voor sommige types heelkunde.
De richtlijnen bevelen CPAP (toedienen van lucht onder verhoogde druk) aan, naast gewichtsverlies en vermindering van alcoholgebruik als eerst stap behandeling voor slaapapneu. De tweede stap is het dragen van een aangepast mondstuk om de luchtweg open te houden. Pas als derde stap kan een operatie worden overwogen.
Volgens Dr. Elshaug van het onderzoeksteam kiezen sommige mensen liever voor de gemakkelijkste oplossing, namelijk een operatie, in plaats van hun levensstijl te veranderen en aan CPAP te wennen. Heelkunde wordt echter best overwogen als CPAP, gewichtsverlies, alcoholbeperking of een mondstuk niet voldoende helpen.
Bron: Medscape, 7 januari 2008, Surgery Not the Best Opton for Sleep Apnea: Study.
Uit het vorige artikelbleek dat een verstoorde slaap schadelijk is voor het vermogen van ons lichaam om het bloedsuikerniveau te reguleren. Hoe zit dat precies in mekaar? Om dat te begrijpen nemen we een duik in de wondere wereld van onze hormonen.
In het laboratorium werden gezonde vrijwilligers in hun diepste slaap gestoord en door regelmatig bloed te prikken werden verscheidene hormonen opgevolgd. De bevindingen waren spectaculair. Het verzadigingshormoon (leptine), dat je op tijd doet stoppen met eten was verlaagd. Daarnaast bleek een hormoon (ghreline) dat een hongergevoel geeft, juist verhoogd te zijn en als klap op de vuurpijl was er toename van de eetlust voor zoetigheden. Het gevolg van meer honger naar zoetigheid en niet kunnen stoppen eens je aan het bikken bent hoef ik niet uit te leggen. Als je weet dat overgewicht een verergering van diabetes (suikerziekte) geeft, dan begrijp je hoe nodig het is om een dergelijke situatie te voorkomen.
Slaapstoornissen ontregelen de suikerstofwisseling, veranderen de suiker- en insulinespiegel en verminderen de gevoeligheid van de lichaamscellen voor insuline. Het resultaat is een hoger risico op ontwikkeling van suikerziekte.
De cirkel wordt helemaal rond als bovendien blijkt dat suikerzieken met een gestoorde glucosetolerantie (vermogen om suiker in het bloed weg te werken) meer slaapapneu hebben.
Meer dan 15% van de suikerzieken heeft last van pijn door overprikkeling van de zenuwuiteinden (neuropathische pijn). Dit geeft een pijnlijke overgevoeligheid van de huid, zo kan zelfs contact met de nachtkleding hevige pijn uitlokken. Neuropathische pijn verstoort de slaap door de nachtelijke pijnopstoten. Het is nuttig om dit met je arts te bespreken, zodat daar een behandeling voor kan worden voorgeschreven.
Besluit: aandacht aan slaap is bij diabetes zeker geen overbodige luxe, in tegendeel. Tekort aan diepe slaap geeft een ontregeling van de suikerhuishouding en leidt tot overgewicht, wat op zijn beurt een extra ontregeling veroorzaakt. Factoren zoals neuropathische pijn, die een suikerziekte uit zijn slaap houden moeten worden aangepakt.
bron: Up to Date in Diabetic Neuropathic Pain, nr1, maart 2007.
Dat slaaptekort dik maakthebben we al besproken. We wisten al langer dat slaapapneu de kans verhoogt op ontwikkeling van suikerziekte. Nu blijkt uit Amerikaans onderzoek dat ook een verstoorde slaap de kans op suikerziekte verhoogt, zo meldt de Standaard op 3 januari 2008.
Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat een verstoorde slaap schadelijk is voor het vermogen van ons lichaam om het bloedsuikerniveau te reguleren. Dit vergroot de kans op de meest gangbare vorm van suikerziekte, type 2 of ouderdomsdiabetes. Bij deze variant produceert de alvleesklier onvoldoende insuline of is het lichaam ongevoelig geworden voor dit hormoon, dat het bloedsuikerniveau regelt.
In een kleinschalig experiment vonden onderzoekers van de universiteit van Chicago dat proefpersonen die in hun diepste slaap werden gestoord, minder goed in staat waren hun bloedsuikerspiegel te regelen. De onderzoekers maakten de deelnemers aan het experiment niet helemaal wakker, maar maakten genoeg geluid om hen uit hun diepste slaap te halen. Al na drie dagen was de mate waarin zij hun bloedsuikerspiegel konden aanpassen met een kwart gedaald.
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat gebrek aan nachtrust kan leiden tot een verstoorde bloedsuikerhuishouding, waardoor de kans op diabetes toeneemt. Deze studie levert aanwijzingen dat ook slechte nachtrust de kans op diabetes kan vergroten.
Volgens de artsen die het experiment uitvoerden, slapen mensen naarmate zij ouder worden minder diep, waardoor de kans op diabetes groter wordt. De negen proefpersonen in het onderzoek waren tussen de 20 en 31 jaar oud. De onderzoekers zeiden dat het experiment in feite de slaap simuleerde die de proefpersonen zouden hebben als zij veertig jaar ouder waren. Volgens hen wijzen de bevindingen van hun onderzoek er op dat langer en dieper slapen diabetes kan helpen voorkomen, alvast bij mensen in risicogroepen.
De resultaten van het onderzoek werden maandag gepubliceerd op de website van het Amerikaanse vaktijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences. (ap)
Stel, je bent kandidaat voor een slaaponderzoek, maar een overnachting in het ziekenhuis schrikt je teveel af. Dat zou niet moeten, maar ja, een mens is nu eenmaal een irrationeel wezen. Of je wilt eindelijk een afspraak maken voor een onderzoek en je botst op een ellenlange wachtlijst. Dan heb ik goed nieuws. In de nabije toekomst kun je een slaaponderzoek lekker in je eigen bed laten uitvoeren.
De nieuwe richtlijnen van de American Academy of Sleep Medicine (AASM) stellen dat draagbare thuismonitoring kan worden gebruikt voor de diagnose van matig tot ernstige obstructieve slaapapneu. Er zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden: het kan alleen bij volwassenen, die niet lijden aan andere slaapproblemen of aan belangrijke andere aandoeningen.
Dr. Epstein, voormalig voorzitter van de AASM, legt uit dat toestellen voor slaaponderzoek thuis al sinds 10 jaar worden uitgeprobeerd. Tot nu waren de resultaten echter niet te vergelijken met een slaaponderzoek in het slaap- waakcentrum. Een werkgroep heeft 36 studies onder de loep genomen en de nieuwe richtlijnen opgesteld.
Als je dokter vermoedt dat je last hebt van obstructieve slaapapneu, is draagbare thuismonitoring vrijwel even efficiënt als slaaponderzoek met alle toeters en bellen in het ziekenhuis. Let wel, het aanbrengen van de electroden gebeurt uiteraard wel in een slaapcentrum.
Het kan niet worden gebruikt bij centrale slaapapneu, periodieke beenbewegingen, slapeloosheid, narcolepsie, stoornissen van het dag- en nachtritme of bij parasomnieën. Je mag voor de thuistest ook geen ziektes hebben die met de opnames kunnen interfereren, zoals hartziektes of verlammingen. Tenslotte geleden deze richtlijnen alleen voor volwassenen.
Conclusie: thuismonitoring lijkt efficiënt te zijn, mits het in acht nemen van de juiste voorwaarden. De wachttijden kunnen worden verminderd en het kost ook minder. De komende jaren zullen uitwijzen of dit ook in Europa zijn plaats zal vinden.
bron: Medscape december 2007, AASM Guidelines Give Qualified Endorsement to Portable Sleep Monitoring, Journal of Clinical Sleep Medicine., Pauline Anderson.
Of tandenknarsen vaak voorkomt, is zoals bij slaapapneu: als je het niet aan je partner vraagt weet je het niet, want de persoon zelf is er zich meestal niet van bewust. Volgens schattingen zou dit voorkomen bij 14 tot 20 % van de kinderen. Bij volwassenen zou dit iets lager liggen : van 6 tot 20 %.
Snurken is niet het enige wat bedgenoten 's nachts de muren kan opjagen. Sommige mensen knarsen namelijk zo fel met hun tanden dat ze tot enkele kamers ver te horen zijn. Tandenknarsen kan niet alleen de tanden op korte tijd zeer ernstig beschadigen, maar zadelt je ook op met pijnlijke kaken, hoofdpijn of nek- en schouderpijn.
Over wat de oorzaken van tandenknarsen kunnen zijn, verschillen de meningen nogal. Stress wordt vaak genoemd, omdat de mond het lichaamsdeel schijnt te zijn dat tekenen van stress toont voordat andere lichaamsdelen dat doen. Misschien komt dit idee ook wel gewoon voort uit de betekenis van tandenknarsen in het dagelijkse spraakgebruik: als je met je tanden knarst, zit je ergens mee. Ook alcohol- en medicijngebruik worden vaak als mogelijke oorzaak. Meestal speelt een combinatie van factoren een rol. Andere factoren kunnen zijn: Psychische stoornissen Angst Slaapstoornissen Tabak Cafeïne Drugs Een niet goed passend gebit Erfelijkheid Bepaalde ziektes in het centrale zenuwstelsel
Wat kan er aan gedaan worden? Allereerst is het belangrijk dat je er zich van bewust bent dat je lijdt aan tandenknarsen. Het kan heel goed zijn dat je het al jarenlang doet, zonder dat je het weet. En misschien heb je al heel lang last van zogeheten vage klachten als hoofdpijn, nek- en schouderpijn en vermoeidheid die veroorzaakt worden door tandenknarsen. Het eerste wat je in dat geval moet doen is je tandarts op de hoogte brengen van deze klachten. Hij kan aan mogelijke slijtage aan je gebit zien dat je tandenknarst.
Er zijn op dit moment een aantal methoden om tandenknarsen tegen te gaan: Om je tanden te sparen, kunnen tandartsen een plastic bitje, een opbeetplaat voor je maken dat je tanden beschermt en je kaakspieren ontlast. Dit bitje wordt in de nacht gedragen. Daarmee leer je het tandenknarsen niet af, je houdt het alleen enigszins onder controle.
Een kaakfysiotherapieutische behandeling bestaat onder andere uit instructies hoe je de mond goed kunt gebruiken en ontspannen. Vaak krijg je oefeningen voor thuis en leer je om zelf pijnlijke kauwspieren te masseren. Verder bekijkt de kaakfysiotherapeut of er een verband is tussen bijvoorbeeld nekklachten of problemen met het kaakgewricht.
Tandenknarsen is soms te wijten aan psychische problemen. Psychotherapie is dan aangewezen in geval van ernstig tandenknarsen. Een lange psychotherapie is niet noodzakelijk, maar soms volstaan een tiental sessies om een inzicht te krijgen in het probleem en om verder tandengeknars te voorkomen. Er wordt gewerkt met zelfregistratie: in de mate van het mogelijke legt men zelf een dagboek aan van het aantal malen dat men knarst (eventueel ook overdag), de sterkte, de omstandigheden, enz.. Dit verscherpt het beeld van de gewoonte en biedt soms ook uitgangspunten voor een verdere behandeling. Soms leidt de zelfregistratie ook al tot een vermindering van het tandenknarsen.
Ontspanningstechnieken vormen een vast onderdeel van de psychologische behandeling van tandenknarsen. Ontspanning kan onder meer aangeleerd worden door de spieren afwisselend op te spannen en vervolgens weer los te laten. Dit verhoogt ook het bewustzijn van de spanning zodat onbewuste momenten van tandenknarsen sneller herkend worden.
Ook stressmanagement is belangrijk. Langdurige stress leidt vaak tot lichamelijke spanningen, waaronder spanningen in de kaken. Via diverse technieken kan men leren minder gespannen te reageren op mogelijk stressverhogende situaties.
Via gedragstherapie kan men trachten het storende gedrag te verminderen, maar er is nog geen duidelijkheid over welke methode hiervoor het meest geschikt is.
Wat maakt dat je een ochtend- of eerder een avondmens bent? Is een verstoorde werking van je biologische klokhiervan een extreme situatie? Een artikel hierover met Prof. Dr. Kerkhof, slaapdeskundige bij het MCH Westeinde in Den Haag, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en tevens voorzitter van de Nederlandse vereniging voor Slaap - Waak Onderzoek breng ons wat meer duidelijkheid.
Ochtend- of avondmens? Allereerst stelt prof dr. Kerkhof dat er geen absolute criteria zijn om te bepalen of iemand een ochtend- dan wel avondmens is: Het begrip ochtend- of avondmens is relatief en er is geen scherpe grens mogelijk. De schaal waarop we meten heeft weliswaar uitersten aan beide kanten, maar ook een groot grijs tussengebied. Het blijkt dat de meeste mensen, zon 50%, noch ochtendmens, noch avondmens is, de altijd mensen zeg maar. 25% is een ochtendmens, 25% een avondmens, in redelijke tot uitgesproken mate.
In de helft van de gevallen is het genetisch bepaald of iemand een ochtend- of avondmens is. De andere helft is omgevingsbepaald door bijvoorbeeld opvoeding, het werken in ploegendienst of de aanwezigheid van kleine kinderen.
Persoonlijke, biologische klok Het fenomeen ochtend- en avondmens hangt samen met kleine verschillen in afstemming van de biologische klok. De biologische klokis bij iedereen ietwat verschillend. Zo hebben ochtendmensen een snel tikkende inwendige klok. Ze zijn s morgens relatief vroeg wakker en hebben moeite om weer in slaap te komen als ze zouden blijven liggen.
Ochtendmensen worden soms ongezellig gevonden op feestjes omdat ze vanwege slaap niet de hele nacht door kunnen gaan. Avondmensen daarentegen worden later slaperig, maar hebben in de vroege ochtend juist moeite om op gang te komen. Vooral tijdens vakantieperiodes, als je niet gebonden bent aan werktijden, merk je hoe je biologische klok van nature is ingesteld. Prof dr. Kerkhof: De uitgesproken ochtendmensen zie je om zeven of acht uur s morgens al uit hun tent kruipen. Een avondmens moet hier absoluut niet aan denken en begint in zn vakantie meestal pas tegen zon uur of elf aan de dag.
Ochtend- avondmens en lichaamstemperatuur Het 24-uurs ritme van je biologische klok en de slaap- en waakperiodes hangen samen met je lichaamstemperatuur. De aanmaak of juist stagnering van het slaaphormoon melatonine gaat gepaard met respectievelijk het dalen of stijgen van de temperatuur in je lijf. Ochtendmensen komen s morgens letterlijk eerder en sneller op temperatuur dan avondmensen. Avondmensen krijgen s avonds veel later slaap dan ochtendmensen omdat de lichaamstemperatuur van avondmensen relatief laat gaat dalen. Als altijd mens zitten de temperatuurschommelingen van je lichaam hier tussenin.
Ochtend- avondmens en de economie Werktijden van negen tot vijf kunnen een probleem vormen voor uitgesproken avondmensen. Prof. dr. Kerkhof ziet daarom wel wat in het pleidooi van dr. Victor Spoormaker om werktijden voor avondmensen aan te passen: Volgens mij is dit economisch wel haalbaar door de mogelijkheden die we nu al hebben met telewerken, e-mail, Internet en teleconferenties. Ook zouden vergaderingen later op de dag gepland kunnen worden. En denk alleen maar aan de vele callcenters die tegenwoordig vanuit het buitenland (andere tijdzones) opereren. Door de werktijden te spreiden zouden we economisch veel doelmatiger werken. Bovendien worden de snelwegen en het openbaar vervoer op deze manier efficiënter gebruikt omdat er minder piekbelasting is in de ochtenduren.
Ploegendienst Een ander inzicht is dat avondmensen beter functioneren in ploegendienst. Er is meer uitval onder ochtendmensen die in ploegendiensten werken. In deze context is het een idee om ook de werktijden serieus te bespreken wanneer iemand zn arbeidsvoorwaarden worden bepaald. Prof dr. Kerkhof: De 24-uurs economie maakt het steeds meer mogelijk om verschuivingen aan te brengen in werktijden en ruimte voor flexibiliteit te bieden. Er moet een mentaliteitsverandering komen waardoor we aanvaarden dat er nu eenmaal verschillen tussen mensen bestaan.