Vrijdagmorgen, naar vaste gewoonte rendez-vous met mama. Ze herkent me meteen: Maar mijn zoete toch, ben jij daar weer. De laatste tijd noemt ze me vaak zoete, maar dat deed ze vóór haar ziekte ook al. Het is één van de vele koosnaampjes, die ze voor mij gebruikt. Ze is vandaag bijzonder goed gezind. Ze babbelt er maar op los.
Ze wijst op de hendel van haar bed, waarmee de hoogte kan veranderd worden: Daar word ik helemaal zot van van dat ding! Waarom het haar gek maakt, kan ze niet uitleggen, maar er is iets aan die hendel dat haar verschrikkelijk ergert. Ineens kijkt ze me lachend aan: k Ben toch al veel verbeterd, hé! Ik denk dat ze vandaag wel tegen een grapje kan en ik antwoord ook lachend: Ja, mama je wordt nog heel verstandig. Ze proest het uit: Ja, ik ben al goed op weg!. Als haar haar uit de krulspelden is, wil ze in de spiegel kijken of ze er mooi uitziet. Dat is een tijdje geleden dat ze daar nog interesse voor had. We gaan met ons tweetjes vóór de spiegel staan. Ze wijst naar ons spiegelbeeld, en totaal verrast roept ze uitgelaten: Hé, jij bent er ook! Hierop volgt een dikke knuffel.
Even later is het etenstijd en ik breng haar naar de leefruimte, waar de soep al klaar staat. Als ik haar een kus geef, vraagt ze plots stilletjes: Zoete, ben je nu al weg? Ik leg haar uit dat ik naar huis ga, het is middag. k Zou vandaag zo graag eens met je mee gaan zegt ze een beetje aarzelend. Deze vraag overvalt mij, doet me pijn en ik zeg heel stom: Dat kan morgen, is dat goed, mama?. Morgen is zo veraf voor mama dat ik meteen de gevolgen merk van mijn foute antwoord. Droevig kijkt ze mij aan, tranen in haar ogen, en gelaten zegt ze: Oh zoete,
ja morgen is ook goed
De opgewektheid is totaal verdwenen, bij ons allebei. Ik ga naar huis met het gevoel dat ik haar vandaag in de steek heb gelaten.
|