Zaterdagnamiddag stap ik uit de lift en zie mama zitten. Ze zit eenzaam op een stoel aan tafel in de leefruimte, met haar rug naar mij gekeerd. Maar ik zie het al meteen aan haar schokkende schoudertjes, ze heeft weer verdriet. Ik stap op haar toe, haar ogen zijn rood omrand van het wenen. Oh kind, ik kon niet komen barst ze in tranen uit. Maar ik ben nu toch hier, mama troost ik haar. De ene huilbui na de andere volgt. Ik weet wat me te doen staat: jas aan en naar buiten. Van zodra we in het park lopen, gaat het weer beter met haar. We gaan deze keer maar niet naar de cafetaria. Maar gaan rustig met ons tweetjes op een bank zitten in het lentezonnetje. Een uurtje later zijn we terug op haar kamer, de tranen zijn vergeten en ze kan weer lachen.
Als ik woensdagnamiddag toekom, is Denise al bij haar. Mama ziet er tevreden uit. De laatste tijd is ze meer en meer gehecht geraakt aan Denise, die vaak bij haar op bezoek komt. En als gepensioneerd verpleegster, zit het zorgen en verzorgen voor mensen, haar nog steeds in het bloed. Vaak valt het mij op hoe liefdevol ze met mama omgaat.
Vandaag vindt ze dat mama, die vroeger altijd zo netjes voor de dag kwam, zó niet mee naar buiten kan. Mamas kleren zijn inderdaad niet meer proper, overal zitten vlekken op. We overleggen samen dat ze maar beter een andere bloes en broek kan aantrekken. We openen de kast, nemen nieuwe kleren en kleden met ons tweetjes mama uit en weer aan. Ik bedenk dat mama een jaartje geleden nog boos kon zijn als Denise haar kast opende om haar jas er uit te halen. Zelf kon ze dat toen al niet meer, ze had toen ook al hulp nodig. Maar stiekem zei ze toen tegen mij: Ik zit bij haar toch ook niet in de kasten! Nu doet het haar niets meer, ze laat zich geduldig een andere broek en bloes aandoen. Ik heb de indruk dat ze wel geniet van al die aandacht.
Blij als een kind is ze als ik haar vertel dat Arsène om 5 uur naar de cafetaria komt. Oh, allemaal weer samen!
Op ons wandelingetje in het park komt de hoofdverpleegster naar ons toe. Ze vertelt dat mama deze middag weer zo verschrikkelijk verdrietig was. Ze heeft mama bij haar genomen in haar kantoor. Toen de hoofdverpleegster haar vroeg wat er scheelde, antwoordde mama al wenend: t Is mijn hoofd
t is mijn hoofd!
|