Door de opname van Arsène in het ziekenhuis, ging ik niet naar mama. Nu hij, één dag vroeger dan voorzien al thuis is, wil ik toch even bij mama langs. Net als ik wil vertrekken, rinkelt de telefoon: het rusthuis! Een verzorgende vertelt dat mama ziek in bed ligt. Ze heeft meer dan 38° koorts en omdat het zondag is, hebben zij de huisdokter van wacht gebeld.
Als ik bij mama op de kamer kom, staat aan het voeteneinde van haar bed een oud lief meneertje. Hij is onlangs opgenomen. Ze is ziek zegt hij beteuterd en bezorgd. Ja, ze is ziek antwoord ik. Mama herkent mij, maar reageert met moeite. Haar gezicht is opgezwollen, haar stem is roest, haar neus loopt. De lieve meneer, blijft maar rondhangen op de kamer. Hoewel ik hem zeg dat hij beter kan weggaan, zodat hij ook niet ziek wordt, toch blijft hij bezorgd aan mamas bed staan. Ze is zo ziek
herhaalt hij. Hij blijft ervan overtuigd dat hij bij mama én op deze kamer hoort. Als ik hem beloof dat van zodra ik meer weet, ik hem zal vertellen wat er scheelt, wil hij eindelijk de kamer uit. Voor mij is het ongeduldig wachten op de dokter. Mama valt af en toe in slaap en is zeer onrustig. Ik kijk even de gang in, het meneertje zit op een stoel rechtover mamas kamer en is ingedommeld. Clarysse, een hoogbejaarde dame, die voorbij wandelt, spreekt me aan. Weet u soms de weg naar huis? t Is toch wel erg, niemand hier kan mij de weg wijzen naar huis zegt ze verdrietig. Kom, ik loop wel even met je mee troost ik haar. Ze neemt mijn arm en ik breng haar naar haar kamer. Niet hier, ik wil naar huis pruttelt ze een beetje tegen. Dan zal je eventjes moeten wachten op jouw dochter probeer ik. Ik heb geen dochter! zegt ze overtuigend. Ik weet dat Clarysse twee dochters en een zoon heeft. Toch wel, je hebt twee dochters zeg ik. Beschaamd slaat ze haar hand voor de mond: t Is waar. Dat ik dat kan vergeten! Ze lacht een beetje verlegen en stapt haar kamer binnen.
Ik keer terug naar mama, ze is in slaap gevallen. Het wachten op de dokter duurt lang voor mij. Ik loop weer ongeduldig de gang op. Marcel, die doelloos door de gangen draaft, stapt met me mee. Straks komt Karoline, jouw vrouwtje zeg ik. t Is te hopen antwoordt hij kort. Ik ga weer bij mama zitten. Even later is het niet de dokter, maar Karoline die aan de deur staat. Terwijl we een kort babbeltje maken, komt haar man Marcel de hoek om gewandeld. Maar hij heeft niet eens erg in zijn vrouw. Hij herkent haar niet eens meer. Karoline heeft het daarmee de laatste tijd heel moeilijk en haar ogen zien rood van het wenen. Wat een miserie toch!
Eindelijk arriveert de dokter. Na het inkijken van mamas medisch dossier begint hij haar met zachtheid te onderzoeken. Ze kan zelf niet in het minst aangeven wat er scheelt. Mama, die totaal niet weet wat er met haar gebeurt, stribbelt tegen. Als ze op haar zij moet gaan liggen, maakt ze zich zo stijf als een plank, zodat het voor de verzorgende een lastige karwei is mama om te draaien. Het gaat gepaard met geroep en gekerm. Ik sta er machteloos op te kijken. De dokter beslist om antibiotica voor te schrijven en een koortswerend middel. Ik dacht aan een zware verkoudheid, hij denkt aan een blaasontsteking. Als de dokter weg is, blijf ik nog even bij haar zitten. Dan valt ze in slaap, dan begint ze weer te wenen.
Wat een ellende dat wereldje van dementie.
|