Terwijl ik mama troost, die weer verdrietig in de stoel zit, komt een oude man op ons afgestapt. Hij blijft bij ons staan. Lief kijkt hij mama aan en zegt in mijn richting: Dat is mijn vriendin. Terwijl ik een beetje onhandig het tafeltje van de stoel tracht af te nemen, antwoord ik: Oh ja? En ik ben haar dochter. Maar of ik nu het nichtje ben of de dochter, of om het even wie, daar trekt de bejaarde demente man zich niets van aan. Zij is mijn vriendin herhaalt hij. Zachtjes wrijft hij met zijn hand over mamas betraande gezichtje. Je bent mijn vriendin zegt hij nu stilletjes tegen mama, waarop zij haar handen naar hem uitsteekt en wenend antwoordt: Dat is goed, geef het mij maar. Hij neemt mamas uitgestoken handen aan en begint ook te wenen. Opstandig en totaal van de kaart, gaat hij, wijzend op de stoel waar mama vast in zit, verder: "Vind jij dat normaal wat ze hier met de mensen doen? Ze maken ons hier helemaal kapot!" De arme man is onlangs opgenomen en kan nog niet overweg met de leefregels op de dementenafdeling. Hij heeft er zich nog niet bij neergelegd. De tranen rollen over zijn kaken en ik heb zo met hem te doen. Mama is ondertussen uit de stoel, gaat naast hem staan en kijkt hem bezorgd aan. Het is een heel aandoenlijk tafereeltje. Wat moet ik daarmee aan? Ik kan niet anders dan hen beiden troosten en ga dan met mama naar haar kamer. De ergotherapeute ontfermt zich over de man.
Mama is al vlug weer aan het lachen en we gaan pannenkoeken eten op het terras van de cafetaria. Denise, die er ook is komen bijzitten, zegt ineens: Ellen, er staat daar achter het raam voortdurend een man naar je mama te kijken! En ja hoor, het is de vriend van daarnet. Wat verder op staat zijn echtgenote op hem te wachten om samen te gaan wandelen.
|