Deze morgen maak ik een afspraak met de tandarts: morgenmiddag om 12u30 komt zij naar het rusthuis. Ik leg haar uit wat er aan de hand is met de tand en vertel dat mama de ziekte van Alzheimer heeft. Het schrikt haar niet af. Zij klinkt heel vriendelijk aan de telefoon en het lijkt me een lieve dame te zijn. Maar wat belangrijk voor me is, is dat ze vooral bereid is om mama te helpen: We zullen het eens rustig bekijken, zien hoe we het kunnen oplossen. Ik breng in ieder geval alles mee om een tand te trekken. Hoewel ik blij ben dat mama zal verlost worden van haar tandpijn, krijg ik al de kriebels. Arme mama, denk ik bij mezelf. Ik zeg de tandarts nog dat ik er niet zeker van ben of mama gewillig zal meewerken. Oh, antwoordt zij mij geruststellend, zelfs demente mensen werken vaak gewillig mee. Ik heb mijn twijfels. Ik ken ons mama, die vaak al moppert dat haar haar kammen pijn doet! Zorg ervoor dat jouw moeder op haar kamer is en dat er iemand van het verplegend personeel aanwezig is. Ik zal wel assistentie kunnen gebruiken, zegt ze enthousiast. Ik spreek met haar af dat ik er ook zal zijn, zo ben ik meteen op de hoogte van wat er staat te gebeuren.
Ik ga naar het rusthuis en vertel aan een verplegende dat morgen de tandarts komt. Als ze hoort dat er materiaal wordt meegebracht om de tand te trekken, reageert ze niet bijster positief. Zij deelt blijkbaar het enthousiasme van de tandarts niet, maar zij kent natuurlijk ook ons mama
|