Een gedicht van Louis Couperus 1863-1923
Nachtbloesems VIIII
Kom mede in het duister, mijn kind! Kom mede in het duister, want de avond is schoon! Als verstomd zijn de vooglen; geen enkele toon Zingt er de zangrige wind.
Kom mede in het duister, mijn lief! Kom mede in het duister, waar niemand ons ziet; Niet ene enkele bloem ons nieuwsgierig bespiedt, Waar ze op haar stengel zich hief.
Kom mede in het duister, mijn hart! Kom mede in het duister: ik smacht naar uw mond; Naar de blik uwer ogen; naar 't haar, dat zo blond Zich rond uw wangen verwart.
Kom mede in het duister, mijn schat! Kom mede in het duister: 't al leeft met ons mee; Al de rozekens storten in haar beê, Zwijmlend, van kussen reeds mat...
Zo schoon is de nacht, en zo stille is de wind... Kom dy mede in het duister, o mijn lief, o, mijn kind.
|