Een gedicht van Jacobus Bellamy 1757-1786
De weifelende schone
Waarom zoude ik toch beminnen? Is de Liefde dan zo zoet? Doris zal mij niet verwinnen, Schoon hij zo veel moeite doet! Schatten heeft hij - maar - zijn schatten Dan de bronnen onzer vreugd? Neen! de rijkdom, niet te omvatten, Is 't bezit der schone deugd!
Waarom zoude ik toch beminnen? Is de Liefde dan zo zoet?
Hylas zal mij niet verwinnen, Schoon hij zo veel moeite doet. Welgevormd en juist van leden Is hij 't puik der frisse jeugd; Maar! zijn woeste en losse zeden Missen 't kenmerk van de deugd!
Waarom zoude ik toch beminnen? Is de Liefde dan zo zoet?
Daphnis zal mij niet verwinnen, Schoon hij zo veel moeite doet! Daphnis is zo braaf als schrander....! Dit is immers 't merk der deugd? - Hij heeft, boven menig ander, Grijze wijsheid in zijn jeugd!
Ach! indien ik kon beminnen!.... Mooglijk is de Liefde zoet! Daphnis zou mij wel verwinnen, Want hij heeft een eêl gemoed. Daphnis, ja! ik moet u achten.... Zacht! - zo dit eens liefde waar?.... Neen! dit moet hij nimmer wachten! 'k Min hem niet - ik acht hem maar!
Gezangen mijner jeugd (1782)
|