Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947
Melancholia.
Toen zong er, zonder zorgen, Daar in de vroege morgen - En dat klonk zo jong, zo blij - Een boer die was aan 't ploegen; Hij zong voor zijn genoegen Een klein, oud lied daarbij.
En altijd weer van voren Af aan trok hij de voren Tot in de verte van licht, Met de beide willige paarden Door de rulle wolkige aarde Naar het zilverig vergezicht.
En altijd zag ik hem keren In de prachtige blauwe kleren Met de sterke gang, en met De paarden, die hadden beiden Het ritme, dat ik benijdde In het rustige van hunne tred.
En ik zag de middag komen: De donkere loverbomen Maakten hun schaduwen klein. De ploegschaar lag te blinken En de velden lagen te drinken, Verzwolgen de zonneschijn.
En boven in de kronen Der bomen leek te wonen Een doffer en koerde zoet, Zo als in ons inwendig De stem des harten bestendig Klaagt, omdat het bloedt.........
En ik zag de koeien treden Naar een wetering beneden, Want de zomerbedding was diep, En zij stonden parelmoeren- Blank boven de blauwe vloeren Die de hemel in 't water schiep.
Maar de zon hield op te zengen, En ik zag de schaduwen lengen, Lavend, over het veld: De lichte zilvergazen Uit damp van water-wazen Van de wetering op-geweld.
Het was niet langer stijgen, Maar dalen; niet zingen, maar zwijgen Want de schemering kwam aan; Achter de stille landen Zag ik de zonne stranden, Stranden en...... dan vergaan.
Toen riep er bij dat scheiden Een koekoek of hij zeide De zon een avondgroet......... En boven de bomen blonk er Het helle nachtgeflonker Van der gesternten gloed.........
uit: Onze Eeuw, jrg 23 (1923 )
|