WINTERTOCHT.
JO-NE VIJLEN.
VIJLEN. NL.
Vijlen ligt op een hoogte van 200 meter boven NAP en is daarmee het hoogst gelegen dorp van Nederland. In Vijlen was een van de oudste nederzettingen van Zuid-Limburg te vinden. Het dorp heeft een markante kerk uit het midden van de vorige eeuw, maar het ontleent zijn recreatieve aantrekkingskracht vooral aan het grootste loofhoutcomplex in Limburg, een bosgebied van meer dan 600 ha, zeer geliefd bij de wandelaars.
Vijlen, met de gehuchten Cottessen en Camerig, is een paradijs voor de wandelaar. De statige toren van de St. Martinuskerk torent fier en vooral hoog boven het landschap uit. Van verre is dit Vijlense Godhuis zichtbaar en manifesteert zich daardoor als oriëntatiepunt bij talloze wandelaars. De uitgestrektheid van de Vijlenerbossen vormt een aparte attractie. Aan alle kanten omzoomd door veelal steile hellingbossen, is het plateau een eldorado voor de echte wandelaar.
Wij wandelen uit dorp uit en dalen af en komen langs de eerste cementfabriek van Vijlen. Sinds 1875 werd in Vijlen door de firma Kalff, Van Rey en Scheins een mergelgroeve in gebruik genomen waarin een schachtoven aanwezig was om cementklinker te produceren. Hieruit werd door malen een kleine hoeveelheid (ongeveer 950 ton/jaar) natuurcement vervaardigd, maar het meeste werd aan een cementfabriek te Aken verkocht. In 1894 werd de fabriek uitgebreid en ging N.V. Nederlandsche Portland-Cementfabriek (NPC) heten. Deze ging failliet in 1907 vanwege de hoge transportkosten van het product.In 1910 werd het bedrijf door Jan Habets overgenomen en produceerde 40 ton per dag. De benodigde klei kwam uit Vaals. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd maximaal 15 kton/jaar geproduceerd. In 1921 werd deze fabriek gesloten. In 1927 werd ze echter opgekocht door de ENCI, die in 1926 was opgericht. Deze trachtte het bedrijf opnieuw te starten met 50 werknemers, maar kreeg problemen met de Vereenigde Cement Fabrieken (VCF), een kartel van Duitse en Belgische cementleveranciers voor de Nederlandse markt. Deze nam de aandelen over en legde het bedrijf op 16 juni 1929 voorgoed stil. Enkele restanten bleven bewaard. Wij wandelen verder door het prachtige landschap en komen vele vakwerkhuizen tegen. Je kunt wel denken dat je in een openluchtmuseum wandelt. Het vakwerk is een bijzondere manier van bouwen daarom een stukje geschiedenis van de Limburgse vakwerkbouw.
De Limburgse vakwerkbouw vormt een belangrijk cultureel erfgoed. De beeldvorming van Nederlands Limburg wordt mede bepaalt door de zo bekende wit-zwarte huisjes.
Deze iconen van het Limburgs Landschap verdienen daarom onze aandacht. Op de wandeling komen tientallen prachtige vakwerkhuizen tegen. Het gros van het nu nog aanwezige vakwerk is dan ook achttiende- en vroeg negentiende-eeuws van aanzien, wat niet wegneemt dat er menigmaal een oudere kern aanwezig is. En tegelijkertijd vinden we ook nog menig zeventiende-eeuws pand. Pas toen na Napoleon de gemeenschappelijk bossen waren vervallen aan de nieuwe gemeenten en hout dus niet meer kosteloos kon worden verworven, zien we een achteruitgang van het vakwerk, dat hand in hand gaat met een versteningsproces.
Vlak voordat dat proces ook in Limburg alle vakwerk had weggevaagd kwam de omslag, de appreciatie, en kwam een enorme restauratiegolf opgang. Door de hierdoor ontstane nieuwsgierigheid weten we inmiddels heel wat van dat vakwerk. Het is een bouwmethode die volstrekt op zichzelf staat, meteen vrijdragend skelet, dat naar believen gevuld kon worden met vlechtwerk en stroleem of met ramen en deuren. Kozijnen zijn immers onderdeel van het skelet. Het uitzoeken van het hout, het bedenken van de constructie en het timmeren van het skelet zijn hoog gekwalificeerde vaardigheden. Dat de boer vroeger zijn eigen aannemer was kan met gemak van tafel.
Zeker bij het vertalen van een bouwidee in een skelet, van aanvankelijk eiken balken, vergde een ruimtelijk inzicht dat ook nu maar enkele gegeven is. Het timmeren van zon skelet was niet alleen een secuur karwei waar veel tijd in ging zitten, het vroeg ook om een slim systeem om later op de bouwplaats in de goede volgorde te kunnen opzetten. Daarvoor gebruikte de timmerman een nummersysteem van telmerken. Omdat het bouwen van zon vakwerkhuis tot gepaste trots leidde zien we nogal eens een tekst boven de voordeur of de schuurpoort, waarin de opdrachtgever / eigenaar laat weten wanneer het huis gebouwd is, al dan niet onder aanroepen van heiligen die zijn nieuwe huis moesten beschermen tegen brand en ziektes.
Mede daardoor weten we ook dat de meeste huizen werden opgezet, gericht in de maanden mei en juni en in oktober al de werkzaamheden op de boerderij en het land wat rustiger waren. Met name het lemen kon gemakkelijk door niet vakmensen gedaan worden. Doordat de leem die vrijkwam bij het uitschachten van de kelder gebruikt werd in de wanden, passen vakwerkpanden perfect in het landschap; zij hebben immers de kleur van de omgeving. Dat veranderde toen de wanden witgekalkt werden en zeker toen ook de balken, die altijd onbehandeld waren, mee gewit werden.
Het beeld van de zwart-witte huisjes is nog maar relatief jong. Het idee van vakwerk als behuizing voor de armen is eveneens niet zo oud en stamt uit de tijd dat de eerste Hollanders als toerist naar het zuiden kwamen, eind 19 de eeuw. Wat toen nog te zien was aan vakwerk was vaak eeuwenoud en in verval en werd dus bewoond door de sociaal wat minder bedeelden. Maar ditzelfde vakwerk was eens gebouwd als solide en rijk, en tegen een prijs die minstens gelijk stond aan die van een stenen huis.
Wij kunnen op de wandeling vele vakwerkhuizen zien en ook zijn er nog bij waar de bakoven ook bewaard gebleven is. Deze bakoven staat een eind van het huis af, als bescherming tegen vuur. Deze bakovens waren gebouwd met vuurstenen die uit de mergelwinning komen. Het is aangenaam om te zien hoe dit toch belangrijk erfgoed bewaard blijft en dat het tot op de dag vandaag gebruikt word waarvoor het oorspronkelijk gebouwd is, nl wonen. Wij kunnen genieten van de prachtige huizen.
Wij wandelen verder en komen zo in Mechelen. Hier is rustpost en dan weer verder door het prachtige landschap, nu wandelen we richting Vijlenerbossen. Het Vijlenerbos is eigenlijk een reeks bossen die grenzen aan België en Duitsland.
Ze omvatten het 322,5 meter boven NAP gelegen drielandenpunt. De uitgestrekte bossen, de grote hoogteverschillen en de diepe dalen zorgen voor prachtige vergezichten. Mede hierdoor is dit bijzondere stukje Nederland een must voor wandelaars. Na de tweede controle keren we terug naar Vijlen, het is wel prachtig wanneer je de straat afwandelt en in de verte de neogotische Sint-Martinuskerk zien die werd, op de toren na, in 1862 voltooid.
Rond 1879 moet de toren zijn voltooid. Zo komt Vijlen in het zicht, wij dalen nu af en komen nog langs prachtige vakwerkhuizen. Terug klimmen en dan weer naar ons vertrekpunt. Wat een prachtige wandeling hebben ze hier weer voor ons klaargemaakt, heel erg bedankt wandelvrienden van Jo-Ne.
Voor het fotoalbum de link volgen
|