Een balhoofdplaatje is een logo van de fabrikant of het merk dat is aangebracht op de balhoofdbuis van een fietsframe. Balhoofdplaatjes werden al eind 19e eeuw toegepast en waren vaak gemaakt van metaal. Ter bevestiging aan de balhoofdbuis kunnen daarin nagels of schroeven zijn gebruikt. Bij moderne(re) fietsen kunnen tevens, al dan niet met lijm, balhoofdplaatjes van kunststof zijn aangebracht. Ook kan een balhoofdbuis voorzien zijn van een transfer/sticker.
Germaan was een Nederlands rijwielmerk, gebouwd door de NV Rijwielindustrie F. & J. v. Werven uit Meppel van de broers Frederik (1878 - 1938) en Jan (1880 - 1930) van Werven.
Frederik begon zijn loopbaan eerst in de smederij van zijn vader Gerrit aan de Groenmarkt in Meppel. In 1893 begon hij met zijn broer Jan een bescheiden groothandel in rijwielen en onderdelen. In 1905 produceerden zij zelf fietsen en kwamen de eerste Germaan-fietsen op de markt.
De latere fabriek stond aan de Parallelweg en was na het faillissement van zadelfabriek Boddendijk & Ohmann in 1927 aangekocht. Deze Nederlandse fietsenfabriek vervaardigde vanaf 1935 motorfietsen en rijwielen met hulpmotor met Villiers-, ILO- en Sachs-tweetaktmotoren van 49- tot 248 cc.
In 1949 verscheen een model met Csepel-motor; in feite een Csepel die door Germaan werd geïmporteerd en als "Germaan Olympia" werd verkocht. Men wou de indruk wekken dat het motorrijtuig in Meppel vervaardigd was, maar dat zou Germaan negatieve publiciteit bezorgen. De Csepels waren namelijk heel slechte motorrijtuig en toen Germaan in 1951 weer zelf motorfietsen ging produceren had de consument er geen vertrouwen meer in. De laatste machines werden doorverkocht aan Henk Borkhuis in Groningen, die ze onder de namen Arley en Vidson verkocht. Blijkbaar kon hij zodoende tanklogo's maken door Harley-Davidson tanktransfers te verknippen.
Halverwege de jaren vijftig beëindigde Germaan de motorfietsproductie. Fietsen en bromfietsen werden gemaakt tot 1966, het merk ging toen op in de Phoenix-Fongers-Germaan combinatie. In 1970 werd het opgekocht door Batavus.
AZOR.......Azor Bike ....... bedrijf uit Hoogeveen ...... Nederland
In 1997 ben ik samen met mijn toenmalige compagnon een kleine fietsenfabriek begonnen. Daarvoor werkten wij allebei bij een grote fietsenfabriek in Nieuwleusen. Wij waren niet tevreden met de gang van zaken aldaar en wij dachten “dat kan beter”. Zodoende zijn wij in 1997 voor onszelf begonnen. Eerst monteerden wij de fietsen met z’n tweeën, als de telefoon ging, legden wij het gereedschap even neer en na het telefoongesprek gingen wij weer verder met sleutelen. ’s Avonds regelden wij de papierwinkel. Onze doelstelling was een A-merk fiets te maken voor een scherpe prijs. Later kwamen wij erachter dat er meer vraag was naar fietsen met een superkwaliteit. Daar bedoel ik mee: een fiets die niet snel roest, onderdelen die niet snel stuk gaan, extra sterke wielen, etc. Dit bereikten wij door alle onderdelen uitgebreid te testen. Kortom een fiets die gewoon lang meegaat.
Ook kwamen wij erachter dat de klanten de fiets graag zelf samenstelden. Toen hebben wij besloten om daar onze productie op af te stemmen. Je zult je afvragen, waarom zijn de Azor-fietsen niet veel duurder dan andere bekende merken, ondanks het feit dat wij de fiets per 1 stuks moeten maken (geen grote series) Dit komt omdat wij totaal niet aan reclame doen en geen vertegenwoordigers hebben. Ook is de verhouding mensen die aan de fiets sleutelen/niet aan de fiets sleutelen bij ons 3 op 1 en bij collega concurrenten 1 op 1 is.
Nu zoveel jaren later hebben we een team van 40 personeelsleden aan het werk, waaronder een groep visueel gehandicapten van Koninklijke Visio te Echten. Wij zijn nu vooral bekend van de bakfietsen van Bakfiets. nl, de witte fietsen van Park de Hoge Veluwe en de fietsen die wij geleverd hebben aan de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht. Ook exporteren wij fietsen naar 15 landen in de EU, Amerika, Australië en zelfs Afrika.
Ons doel is om voor iedereen een goede en betaalbare fiets te kunnen maken. Lange, kleine, dikke, dunne mensen, mensen die een lage instap willen, mensen die één, twee of drie kinderen hebben of als je gewoon een persoonlijk tintje aan je fiets wil geven. Alles en iedereen kan uit de voeten met een Azor.
Yankee werd geleid door Jan Huizing en was gevestigd aan de Industrieweg(35 ?) in Hoogeveen. Voor zover bekend nam deze de zaak ( toen een N.V. over van zijn vader die vanuit de Verenigde Staten de merknaam Yankee meebracht(en vermoedelijk ook het woordmerk Peerless).
Het bedrijf werd omstreeks 1966 vermoedelijk verkocht aan Spanninga b.v. te Joure (fabrikant van achterlichten etc.) Deze verkocht het later weer aan ene van Oosten die er een puinhoop van maakte en failliet ging de dag na de opening van een nieuw pand in Hoogeveen. De restanten werden overgenomen door Kruitbosch Zwolle en op dat moment kwam de naam Yankee nergens meer voor. Yankee produceerde doorgaans zeer weinig fietsen doch liet die monteren door o.a. Primarius maar de aantallen bereikten nooit grote hoogte.
Phoenix verkocht rond 1960 goed, en om uit te kunnen breiden plande men begin 1961 de dislocatie naar een nieuw te bouwen, grotere fabriek aan de rand van Leeuwarden. Maar van die plannen kwam niets terecht omdat zich voor Phoenix de kans voordeed, het financieel sukkelende Fongers over te nemen. De fusie werd in juni 1961 waarheid. Omdat op het terrein van Fongers in Groningen genoeg plaats voor uitbreiding was werd de productie van beide bedrijven daar samengebracht. Anderhalf jaar later kwam als derde en kleinste fusiepartner Germaan er nog bij. Doel van de fusie was de toenemende nood om de rationaliseren. Door een verscherpte prijsconcurrentie en stijgende kosten, veroorzaakt door loonstijgingen en een veel groter aantal modellen en uitvoeringen dan voorheen, waren kleine fietsfabrieken niet meer levensvatbaar. De combinatie van deze drie Noord-Nederlandse bedrijven stond nu qua productie op ongeveer gelijke hoogte met Union en Simplex-Locomotief, daarboven kwam nog alleen maar Gazelle.
De drie afzonderlijke merken bleven bestaan, maar de modellen die ze maakten waren vrijwel gelijk. Alleen op details zoals de vorm van de spatborden of de kroonkap waren er de eerste jaren nog verschillen. Daarnaast produceerde en verkocht PFG vanaf het seizoen 1962 een sportief model in de naam van het Amsterdamse merk RIH en werden er ook bromfietsen gemaakt. Om de productie hoog te houden bouwde PFG fietsen en frames in opdracht van derden aanvankelijk vooral voor Kaptein en na de fusie van Kaptein met Union in 1966 voor groothandelaars en grossierscombinaties, er werden tot 1966 bromfietsen voor Kaptein geassembleerd. Wat de export betreft verkocht PFG met name fietsen naar Duitsland onder de merknamen Mentor en Zuiderzee. Deze fietsen waren goed voor een kwart van de totale Nederlandse fietsenexport naar dat land.
Wat de modellen betreft kenmerkten de Phoenix-, Fongers- en Germaan-fietsen zich door een elegante en ietwat terughoudende vormgeving. De fietsen straalden kwaliteit uit. Het speelse met een soms schreeuwend kleurgebruik zoals bij een aantal andere merken was bij PFG in de jaren '60 niet te zien.
De door de fusie nodige reorganisatie speelde nog tot eind 1966, en bijna de hele tijd werd door de combinatie verlies geleden. Pas in december 1966 was de fusie officieel afgerond en kreeg het bedrijf de nieuwe naam NV Rijwielindustrie Phoenix-Fongers-Germaan, met Siebe Schootstra als enige directeur. Kwakkelend ging het verder. Het gat dat Kaptein had achtergelaten kon niet worden opgevuld. Zo volgden ontslagen om de momentele overcapaciteit (totale capaciteit: 100.000 fietsen) te verlagen en werd de resterende bromfietsproductie onder het merk Fongers gestopt. In 1969 verliet Siebe Schootstra na 40 jaar het bedrijf en werd hij opgevolgd door H.A. Koekenbier. Tegelijkertijd kondigde men aan op zoek te zijn naar een fusiepartner.
De nagestreefde fusie kwam niet tot stand komen. Gazelle zag het niet zitten en buitenlandse belanghebbenden waren niet te vinden, maar gezien de rentabiliteit van het bedrijf wou ook de overheid geen steun verlenen. Er werd wel goed verkocht maar de winstmarges waren te klein, en voor een serieuze schaalvergroting op eigen kracht ontbrak het aan kapitaal en geschikt personeel binnen Groningen. Zo restte uiteindelijk niets anders dan de verkoop van PFG aan Batavus, dat nog geen jaar eerder in handen was gekomen van de Anker Kolen Maatschappij in Rotterdam en zodoende over voldoende middelen beschikte.
De fabriek in Groningen met 160 werknemers werd opgeheven. Batavus integreerde de nieuwe combinatie onder de naam Batavus Intercycle BV en was in één klap samen met Gazelle de grootste fietsfabrikant van Nederland. Het merk Fongers werd door Batavus in eigen beheer verder gevoerd. De merken Phoenix en Germaan werden voortaan in licentie overgedragen aan grossierscombinaties en dergelijke, waarbij Batavus deze fietsen wel zelf bleef produceren. Nadat jarenlang nauwelijks meer iets van het merk Phoenix te zien was, begon Batavus in 2008 weer zelf een aantal modellen onder de merknaam Phoenix in de markt te zetten.
In 1947 werd de directie van deze fabriek opgepakt i.v.m. diefstal van onderdelen en banden en zwarte handel. (Merk Primarius is in 1961 overgenomen van Meppelse rijwielfabriek)
Wie zou Primarius niet alleen als een Meppels maar ook als Utrechts merk beschouwen? Primarius- C. den Hertog --Mr. Sickeszlaan 10 -Utrecht.
In 1957 werd de Primarius-rijwielfabriek in Meppel zwaar getroffen door een brand. Hoe de samenwerking precies verliep is niet bekend, maar Den Hertog verkreeg in het vervolg de alleenverkoop van de Primarius-fietsen. Na de definitieve opheffing van de Meppelse fabriek in 1962 kwam het merk in handen van Den Hertog. Banierhuis verkocht ongeveer tot in de jaren '90 compleet ingekochte stadsfietsmodellen onder de naam Primarius.
Zwolle heeft maar een zeer matige plaats gehad in de Nederlandse rijwielindustrie. Er waren hier geen beduidende rijwielfabrieken, zoals in andere Overijsselse steden. Deventer had met Burgers ENR (Eerste Nederlandse Rijwielfabriek) de oudste fietsenfabriek van Nederland (1869), Dedemsvaart en later Nieuwleusen zijn befaamd geworden door de fietsen van Union. Ook het Drentse Meppel was een daadwerkelijke tweewielerstad met de bekende fabrieken van Germaan en Primarius.
In Zwolle ging het slecht om een kleinschalige bouw van complete fietsen, het draaide vooral om de import en de assemblage van fietsen uit onderdelen. Op het eind van de negentiende eeuw was het bezitten van een fiets nog gering, het was beperkt tot de meer bemiddelde klasse. Over de rijwielfabricage in Zwolle uit die tijd zijn weinig gegevens voorhanden. Het waren toen vooral smederijen die zich ook gingen bekwamen op de fabricage van rijwielen. Verslagen van de toestand der Gemeente werd in de periode 1890-1910, onder de rubriek “invoer van grondstoffen” melding gemaakt van de “vélocipèdes” afkomstig uit Pruisen en België. De grootte hiervan lag voor Pruisen op een geldsom tussen de ƒ (guldens) 50.000,- en ƒ 90.000,- en voor België ging het om enkele duizenden guldens. Ongetwijfeld was Klaas Baving toen één van de importeurs. Rond 1900 werden er dus in Zwolle wel fietsen gebouwd, dat weliswaar op beperkte schaal, doch de import van fietsen was hier veel belangrijker en lucratiever.
Na 1910 werd de velo voor alsmaar meer mensen een betaalbaar transportmiddel, ook in Nederland nam het fietsbezit sterk toe. Dit was te zien aan de sterke toename van het aantal rijwielhandelaren en reparateurs. In 1901 waren er in Zwolle elf rijwielhandelaren en -groothandelaars, in 1919 al 31, in 1933 telde men er 45 en in 1951 al 56. Daarna zou het aantal, ondanks de groei van de bevolking, weer afnemen tot 36 in 1961 en tot ruim twintig in 2001. Vooral in de crisistijd van de jaren dertig was de concurrentie groot. De firma van Eijsselsteijn bracht in die periode een reclamefolder uit over “Zeelandia” rijwielen, ze adverteerde hierin met heel goedkope rijwielen en bond “de strijd aan tegen het afbetalingssysteem”. Door het afbetalingssysteem uit die crisisperiode van de jaren dertig kwamen veel mensen in financiële problemen te zitten.
Door de toen fel heersende concurrentie kenden heel wat bedrijven maar een kort bestaan. Bekende, inmiddels verdwenen, rijwielhandelaren uit de eerste helft van de 20ste eeuw die tientallen jaren bestonden waren de firma’s S. Stoffer, R. van Beek, H. Stegeman, W. Zwakenberg, J. Haan, E. en G. During, D.J. Dutman, G.J. Bredewold, H. Marsman, T. Beltman en J. Lucht.
Nu telt Zwolle nog verscheidene bedrijven die al zeer lange tijd bestaan. Deze begonnen voor de Tweede Wereldoorlog en gingen vaak verder van vader op zoon. Het zijn de firma”s Bos, Korpershoek, Kamp, Koetsier, Rigter en Scholten. In een groot gedeelte van de 20ste eeuw waren er meerdere groothandelaars in Zwolle, het aantal schommelde vaak rond de zeven. Befaamde grossiers waren de ondernemingen Ackmann, Burgert, Caneel, Troostwijk en Wijsman. In de jaren negentig waren er nog slechts enkele groothandelaars overgebleven, de oudste is de firma Kruitbosch, die zich rond 1955 te Zwolle vestigde.
Klaas Baving rijwielen / H.G.A. Ackmann
In 1898 vestigde Klaas Baving zich in Zwolle aan de Veerallee nr. 37. In 1899 voerde hij een intensieve reclamecampagne via advertenties in vakbladen, dat deed hij voor de rijwielmerken: “Success” en “Perfection”. Naast importeur van fietsen was hij ook importeur van motoren, buitenboordmotoren en auto’s. Aan zijn intensieve reclamecampagnes was te zien dat het een grote zaak was. Klaas Baving had in die tijd een voor Nederland, en zeker Zwolle, grote zaak. Zijn merken werden door het ganse land via agenten verkocht.
Al vanaf het begin trachtte hij zijn zaak een zeer degelijk imago te geven. In die tijd was het gebruikelijk om de naam van de eigenaar ook als merknaam te gebruiken, meestal werd dan alleen de familienaam gebruikt. Klaas Baving was hierop een uitzondering, hij presenteerde zich als een zelfverzekerde zakenman met visie. Vanaf het begin had hij overal zijn voornaam Klaas gebruikt. Hij had hiermee blijkbaar zo’n degelijke reputatie opgebouwd, dat ook zijn opvolgers de naam als merknaam zijn gaan voeren.
In 1912 werd de handel overgenomen door H.G.A. Ackmann. Klaas Baving verbleef nog ongeveer een jaar in Zwolle op een ander adres, waarna hij de stad verliet. Ackmann zette als groothandel/importeur de zaak onder de naam “Klaas Baving rijwielen” op dezelfde manier voort en begon ook een eigen merk te voeren: Baving rijwielen anno 1912. Dit was een fietsmerk dat van ingekochte onderdelen werd geassembleerd. Hij vestigde zich eerst in de Vechtstraat nr. 6 en verhuisde toen, waarschijnlijk vrij snel, naar de Praubstraat 25. De zaak handelde ook in auto’s, motors en buitenboordmotoren.
In 1937 kreeg de zaak weer een andere eigenaar. Het was J. Kappers, maar de naam van het bedrijf bleef “Ackmann”s rijwielindustrie voorheen Klaas Baving”. Kappers bleef als groothandel fietsen onder het merk “Baving” monteren. Ook gebruikte hij in ieder geval nog de merken “Success” en “Express”. De zaak verhuisde omstreeks 1939 naar de Harm Smeengekade 8. Behalve in rijwielen handelde de firma onder andere ook nog in buitenboordmotoren, wasmachines, wringers en tv’s. Volgens het archief van de Kamer van Koophandel werd de zaak in 1967 opgeheven. Het was geen uitzondering, want in die tijd ging het in heel Nederland slecht met de rijwielbranche en veel bedrijven moesten sluiten of fuseren.
Barzoi - s./Arthur, Abraham en Andries Troostwijk -- Voorstraat 29 ZWOLLE -- 21-02-1950
Info: met dank aan Pro & zo B.V, Hilversum
Barzoi – Nederland ( centraal in het plaatje in het fietswiel zien we de kop van een hond, de kop van een Barzoi)
De Barzoi of Russische jachtwindhond is een Russisch jachthondenras van het type windhond. Het werd vroeger gebruikt voor de jacht op wolven , en stond tot 1936 bekend als de Russische wolfshond.
Nederland kent een zeer groot aantal fietsmerken. Op de fietsen waren de merknamen meestal aangebracht in de vorm van een koperen merkplaatje (balhoofdplaatje) of een transfer (een soort plakplaatje). Naast de bekende rijwielfabrikanten voerden vooral ook grossiers, en soms fietsenmakers, een eigen merk. Men bouwde de fietsen dan vaak zelf van aangekochte onderdelen (assembleren) en verkocht deze onder eigen merk. Deze merken werden soms wel en soms niet wettig gedeponeerd. Ook in Zwolle zijn grossiers geweest die een eigen merk voerden. Een deel daarvan werd wettig gedeponeerd bij het merkenbureau in Rijswijk. Verder hebben ook enkele rijwielhandelaren fietsen verkocht onder een eigen merk.
New Elswick was een B-merk van Burgers (Nederland). De New Elswick Trading Company was een aparte handelsmaatschappij, op hetzelfde adres als Burgers.
EXPORT:Burgers importeerde in de jaren ’10 onder de naam NV ‘The New Elswick Trading Company’, die gevestigd was op het zelfde adres in Deventer, ook fietsen van buitenlandse makelij. De inschrijving in het merkenbureau vond echter plaats op naam van Burgers. Ze deponeerde in die periode ook een aantal B-merken.
BURGERS - E.N.R. (Eerste Nederlandse Rijwielfabriek) (Nl)
Burgers uit Deventer was ook de ENR: de Eerste Nederlandse Rijwielfabriek. 1869: De smid Henricus Burgers uit Deventer richt de "Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden" op en werd daarmee de vader van de Nederlandse rijwielindustrie. In ca. 1875 was er een echte fabriek met stoom gedreven machines voor de productie gereed. Burgers had de eerste 15 jaar lang geen binnenlandse concurrent van formaat.
1892: Burgers moest zijn fabriek uitbreiden. 1896: Burgers opende in Deventer een nieuwe fabriek met een capaciteit van 5.000 à 6000 rijwielen per jaar. Feitelijk werden er in dit jaar 2.000 à 3.000 fietsen vervaardigd. Het bedrijf werd omgezet in een NV. Burgers was in die tijd samen met Simplex de grootste fietsfabrikant van Nederland. Burgers kwam nu ook uit met de eerste eigen motorrijwielen.
In 1900 werd er zelfs een eerste automobiel gebouwd. Doch gemotoriseerde voertuigen waren echter nooit een belangrijke deel van het bedrijf.
1897: De Burgers Acatène was de eerste cardanfiets op de markt. Peugeot volgde nog in hetzelfde jaar, Columbia een jaar later. Burgers maakte de meeste onderdelen zelf, inclusief banden, velgen, spaken en zadels.
1903: Op 1 januari, zijn zestigste verjaardag, overleed Henricus Burgers. Hij werd als directeur opgevolgd door Adr. Beers.
1909: Gerard W.J. Kilsdonk werd directeur en vervulde deze functie voor de komende 36 jaar. Hij was een even dynamische ondernemer als Burgers het was, hij werd als zeer autoritair bestempeld.
EXPORT: Burgers importeerde in de jaren ’10 onder de naam NV ‘The New Elswick Trading Company’, die gevestigd was op het zelfde adres in Deventer, ook fietsen van buitenlandse makelij. De inschrijving in het merkenbureau vond echter plaats op naam van Burgers. Ze deponeerde in die periode ook een aantal B-merken.
1928: Burgers breidde uit en bouwde tegenover het oude gebouw een tweede fabriek. Ook in Roermond werd er een fabrieksgebouw geopend.
Profiteurs
Tussen 1900 en 1930 had de Burgers rijwielfabriek last van enkele rijwielhandelaren die net als de oprichter en naamgever, Hendrikus Burgers, ook Burgers heetten en zo probeerden mee te glijden op het succes en goede naam van de fabriek in Deventer. De significantste, en misschien ook de lastigste naamgenoot was Hendrikus Johannes Burgers, een neef met bijna dezelfde naam. Deze neef was de zoon van de oudste broer van Hendrikus Burgers, Johannes Stephanus Burgers. Deze neef van Hendrikus werd in 1887 aangesteld als filiaalhouder van Burgers-Deventer aan de Spilsluizen in Groningen. H.J. Burgers werd vervolgens ook filiaalhouder in Leeuwarden en Arnhem.
In 1901 kwam het echter tot een breuk. In een bericht in het Nieuwsblad van het Noorden maakte Hendrikus Burgers, als directeur van de fabriek in Deventer bekend, dat H.J. Burgers aan de Spilsluizen geen agent meer was en dat het filiaal voortaan gevestigd was aan de Zwanestraat 14. In de annonce werd ook benadrukt dat het merk Burgers Rijwielen gedeponeerd was, en alleen door de fabriek in Deventer en zijn filialen gebruikt mocht worden. Maar H.J. Burgers trok zich daar blijkbaar niets van aan. In de vele advertenties uit de jaren daarna zien we dat hij verder ging met zich te presenteren als fabriek van Burgers rijwielen met filialen in Leeuwarden en Velp. In deze advertenties noemde hij zich steeds ‘H. Burgers’ en niet ‘H.J. Burgers’, denkelijk met de bedoeling om zo veel mogelijk te lijken op het merk van zijn oom uit Deventer. Hij liet zelfs een balhoofdplaatje maken dat sterk op dat van Burgers Deventer leek. In plaats van de afbeelding van Marten Kingma staat er een afbeelding van een dame op een fiets op het plaatje.
1931: Burgers stelde als eerste Nederlandse rijwielfabriek een rijwiel met hulpmotor voor. Vanaf de jaren dertig verkocht Burgers ook rijwielen onder de merken Padvinder, Riche en New Elswick. Onder invloed van de economische crisis is de concurrentie in de jaren dertig hevig, en Burgers moest zijn vooraanstaande positie onder de Nederlandse fietsfabrikanten nu delen met meer andere bedrijven. Maar Burgers speelde tot het begin van de oorlog nog steeds mee aan de top. De fietsen waren van topkwaliteit, redelijk geprijsd en hadden altijd herkenbare details, zoals (vanaf 1938) de karakteristieke spatborden met een ‘gleuf’ in het midden.
Met het einde van de oorlog begon de geleidelijke ondergang van Burgers. Directeur Kilsdonk was een NSB’er en werd met de bevrijding in april 1945 gearresteerd. Hij keerde niet terug naar het bedrijf. Burgers kwam zo onder het beheer van de overheid en miste daarmee de belangrijke naoorlogse opstartperiode. Bij de introductie van de bromfiets en van de moderne sportfietsmodellen holde Burgers achter de feiten aan.
Na 1945 bouwde Burgers nog brommers en sportfietsen, maar de handel liep niet goed. In de jaren 1950 werkten twee krachten in de leiding van Burgers elkaar tegen: aan de ene kant de gedreven directeur De Geus, die in de levensvatbaarheid van het bedrijf met zijn grote reputatie geloofde, aan de andere kant de commissarissen, die van gedachte waren dat het belang van de aandeelhouders beter gediend was als Burgers fuseerde of opgedoekt werd.
In 1961 was het zo ver. Burgers stond er slecht voor: de productie bedroeg nog maar zo'n 15.000 fietsen per jaar en ook financieel was het bedrijf in de jaren vijftig gekrompen. Zonder medeweten van de directeur boden de commissarissen de onderneming te koop aan aan de Rijwielfabriek M. Pon uit Amersfoort. De aandeelhouders van Burgers stemden ermee in en directeur De Geus werd ontslagen. Pon was weliswaar een oud merk maar had op de fietsenmarkt geen grote naam en was derhalve vooral met de merkrechten van Burgers gebaat. In 1961 sloot de fabriek. Gerrit Pon liquideerde het bedrijf en verkocht onder andere delen ervan aan Juncker in Apeldoorn. Nadat in de jaren tachtig na het faillissement van Pon ook Union het merk Burgers had gevoerd, werden de Burgers-fietsen sinds 1992 door de firma WSB in Drachten geproduceerd. Burgers en Simplex waren rond de eeuwwisseling de grootste Nederlandse rijwielfabrieken. Burgers had een naam voor kwalitatief hoogwaardige fietsen. Al voor de eeuwwisseling kreeg Burgers het predicaat van hofleverancier toegekend. Vooral in de eerste decennia van zijn bestaan toonde Burgers zich als een vooruitstrevend en innovatief bedrijf, maar dat keerde zich om en in de jaren vijftig was Burgers een merk zonder uitstraling geworden. De Burgers-fietsen die nadien verkocht werden droegen wel de naam maar waren in kwaliteit en degelijkheid niet meer te vergelijken met de deftige Burgers-fietsen van weleer en werden uiteraard niet meer in Deventer gemaakt.
Beeldmerken: Burgers heeft zowel balhoofdplaatjes als transfers gebruikt met verschillende beeldmerken. Op de eerste houten Velocipedes stond de naam Burgers geschilderd op het balhoofd. In 1878 verscheen er een advertentie in de kranten waarin Burgers aankondigde dat voortaan op elke vélocipède een naamplaat met de naam “H. Burgers te Deventer”. Het is niet duidelijk tot wanneer dit plaatje werd gebruikt.
In het eerste decennium van de 19e eeuw gebruikt Burgers twee beeldmerken; een groot aluminium balhoofdplaatje met de afbeelding van Marten Kingma en de tekst “Burgers Eerste Nederlandse Rijwielfabriek Deventer” of een transfer met een Nederlands wapenschild met daaronder “Je Maintiendrai” en de tekst “Eerste Nederlandse Rijwielfabriek Deventer dir. H. Burgers“.
Het aluminium balhoofdplaatje van ca. 1905 met de afbeelding van Marten Kingsma. Kingma (geb. 31 maart 1871) was beroepswielrenner tussen 1894-1898. Zijn bijnaam was ‘de Stoere’. Kingma won vele wedstrijden op Burgers fietsen. Na zijn wielrencarrière kwam hij in dienst bij Burgers en werd filiaalhouder in Amsterdam en begon Burgers zijn beeldmerk gebruiken op de fietsen.
Bronnen:
De Eerste Nederlandse Rijwielfabriek Burgers uit Deventer: https://burgers-enr.net/
Herbert Kuner: http://www.rijwiel.net/burgersn.htm
Union begon als winkel van naaimachines, ijzerwaren en fietsen in 1904 en werd opgericht door de molenaarszoon Berend Jan van den Berg (1877 - 1936) in Den Hulst aan de Dedemsvaart, nabij Nieuwleusen. Naast de rijwielhandel ( die hij samen met zijn broer Jan (1879 - 1945) runde ) had men een bouwmaterialen- en houthandel, waar broer Evert (1882 - 1934) zich mee bezig hield. Berend Jan van den Berg importeerde aanvankelijk Orion- en Möwe-fietsen uit Duitsland.
1906, De zaak werd uitgebreid met een groothandel in rijwielen en rijwielonderdelen. J. van den Berg en E. van den Berg traden als compagnons toe. In 1911 begon men met de fabricage van eigen fietsen, de eerste frames hiervoor werden bij Gazelle te Dieren aangekocht. Al gauw werkten zo'n 100 mensen bij Union.
In 1914 werd het fabrieksgebouw (naar een kopie van de Gazelle fabriek) gebouwd. Het bedrijf groeide al snel uit tot de grootste werkgever van Nieuwleusen. 1917: Union bood alles aan wat een volwaardige rijwielfabriek moest kunnen presenteren: diverse modellen heren- en damesfietsen, koersfietsen, transportfietsen, fietsen met kogellager-trapas en op verzoek ook fietsen in kleur (grijs-beige). Sinds 1920 was het bedrijf een NV: de Union Rijwielfabriek v.h. B.J. van den Berg. Het bedrijf was in die tijd een fietsenfabriek van landelijk formaat. Per jaar werden er rond de 3.000 fietsen geproduceerd. Het 25 jarig bestaan werd in 1929 uitbundig gevierd.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog ging men motorfietsen en gemotoriseerde bakfietsen maken. Doordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd er niet veel geproduceerd. Het 40 jarig bestaan werd vanwege de oorlog sober gevierd. Na de oorlog zou Union ook huishoudelijke toestellen fabriceren. Na het overlijden van Berend Jan in 1936 en Jan in 1945 werden ze respectievelijk opgevolgd door zonen B.J. (1906 - 1992) en H.G. (1911 - 2000). De fabriek werd gemoderniseerd naar nieuwe inzichten en ook met hulp van een excursie naar fabrieken in Amerika werden allerlei moderne fabricage technieken ingevoerd.
1951: Union begon ook de eigen fabricage van bromfietsen. Alleen de motorblokjes werden niet zelf gemaakt. De bouwmaterialen handel kwam na het overlijden van Evert terecht bij zijn zoon Berend Jan (1915 - 1990) die zich toen afsplitste van de fietsenfabriek. 1955: Union werd een open N.V.
1964: In het kader van de opkomende vouwfiets-rage bracht Union de opvallende Strano op de markt. Geen echte vouwfiets, maar een tweewieler van maar 55 cm lang.. Voor Union was deze fiets geen succes en daarom wordt de verkoop al in 1965 weer gestaakt. In september van 1966 produceerde Union haar een-miljoenste fiets, dat bij een jaarlijkse productie van 75.000 fietsen. In de jaren zestig produceerde Union ook fietsen onder de merknamen Arizona en Savoy.
In 1965 ging men samenwerken met Kaptein, waardoor de Samenwerkende Rijwiel- en Motorindustrie Unikap N.V. ontstond. Dit betekende dat Union de bromfietsproductie staakte en de Kaptein Mobylette bromfiets het belangrijkste product werd en uit Frankrijk werd ingevoerd. Deze bromfietsen werden onder de naam Kaptein Mobylette door Motobécane in de fabriek te Pantin, Frankrijk geproduceerd. In 1973 zou de samenwerking weer ontbonden worden (Union behield de naam Unikap tot in 1984) en zou de laatste Van den Berg de directie van het bedrijf verlaten. Union was op dat moment de nummer drie onder de fietsfabrikanten van Nederland.
Een fusie met Batavus ketste af en de bromfietsproductie werd beëindigd. In hetzelfde jaar 1973 werd de fabriek in Nieuwleusen gemoderniseerd en uitgebreid. Het aantal medewerkers lag nu rond de 300.
Daarna volgde een moeilijke periode door wanbeheer van de directie, twee directieleden hadden zichzelf verrijkt door op een onwettelijke manier geld uit het bedrijf te verduisteren en bovendien werd het - in 1914 gebouwde - fabrieksgebouw in 1976 door brand verwoest. De brandoorzaak is nooit achterhaald. Eind de jaren zeventig steeg de jaarproductie van Union boven de 200.000 fietsen. Maar toch ging niet zo goed met het bedrijf. Union had immers problemen met het CBR, en het had ook problemen met de eigen directie. Het CBR (Centraal Bureau voor de Rijwielhandel) was een kartel, dat decennialang de hele Nederlandse rijwielbranche van fabrikant tot rijwielhandelaar domineerde. Er werden bindende afspraken gemaakt, niet alleen over prijzen maar ook over wie wat mocht en wat niet. Leveringen aan niet-CBR-leden waren uit den boze. Union legde deze regels eind jaren zeventig herhaaldelijk naast zich neer. Union-fietsen doken ineens voor een lagere prijs op bij ketens zoals de Makro en V & D , en de Union-dealers voelden zich benadeeld. Uiteindelijk stapte Union uit het CBR en kwam vervolgens in moeilijkheden, omdat het door de branche geboycot werd. Op de rand van de financiële afgrond kroop Union met een nieuwe leiding aan de top weer onder het dak van het CBR. Doch de reputatie van Union bij de rijwielhandel was daarna voor lange tijd aangetast.
De jaren zeventig en tachtig waren voor veel fietsfabrieken een moeilijke periode. Ook Union boekte zware verliezen, maar het bleef overeind. Aan het merk Union kleefde al lang het imago dat het een "plattelandsfiets" was. Hun fietsen hadden een eentonige uitstraling en werden inderdaad veel op het platteland verkocht. Een imago bereiken zoals Gazelle of Batavus dat hadden lukte bij Union niet. Daarom werden de dure modellen uit het assortiment gehaald en kreeg Union tegelijkertijd een eigentijdser imago aangemeten, met als doelgroep het koopkrachtige publiek boven de veertig jaar.
In 1992 stopte Union als eerste van de grote Nederlandse fabrikanten met de eigen kaderbouw en kocht de fietskaders voortaan bij de dochterbedrijf Rijwielframefabriek Janssen BV in Venlo, die echter na een jaar of vijf failliet ging. In 1993 nam Union de merknaam Rivel van de gelijknamige fietsfabriek uit Surhuisterveen over. Rivel werd nu het B-merk van Union.
Union had nu wel een nieuw imago maar de fabriek in Nieuwleusen was sterk verouderd. Tot woede van het personeel kondigde de fabrieksleiding in september 2001 aan dat de productiefaciliteit in Overijssel zou sluiten en worden overgeheveld naar de bulkfietsenfabrikant United Bicycles in Maasmechelen (België). Wie zijn baan wou behouden mocht de 300 km meeverhuizen. Ruim een maand later zag United Bicycles echter om financiële redenen af van dit plan.
Daarna bood Union zichzelf nog bij Accel/Batavus in Heerenveen aan, maar zonder succes. Vervolgens werd door een van de leveranciers voor Union het faillissement aangevraagd. Dit mondde op 1 november uit in een uitstel van betaling en het aannstellen van een bewindvoerder. Op 20 november werd het faillissement alsnog een feit.
Union had ondertussen ondanks alles ook de traditie van ongewenste doorlevering nog langer aangehouden: geen ander Nederlands A-merk had door de jaren heen zo veel fietsen aan het "grijze kanaal" (zoals warenhuizen) geleverd. In september 2001 spande de Retailorganisatie Euretco een rechtszaak tegen Union aan, omdat Union tweewielers met Euretco-specificatie voor een lage prijs aan fietswinkelketen Megabike geleverd zou hebben. Uitslag: Euretco mocht de beslaglegging op uitstaande betalingen aan Union ter waarde van 790.000 gulden handhaven en de Euretco-directeur mocht openlijk blijven beweren dat Union een "onbetrouwbare partner" was.
Voor de overname van (delen van) Union waren er een handvol gegadigden. Uiteindelijk viel de verrassende keuze van de curator op de sociale werkvoorziening Larcom uit Ommen, die al vele jaren assemblagewerk voor Union deed en ook een grote crediteur van Union was. Larcom maakte met Union een doorstart, waarbij één-derde van de oude Union-werknemers werd overgenomen.
De productie van Union verhuisde in 2003 naar een ander, moderner gebouw in Nieuwleusen. Union trachtte zich te profileren door - anders dan de concurrenten - fietsen volgens de persoonlijke verlangens van de klant samen te stellen. Voor de productie bleek dat wel een grote uitdaging te zijn, maar voor de verkoopcijfers leverde het geen toename op.
2005, Union, dat qua marktaandeel al jaren sukkelde werd door Larcom verkocht aan Dutch Bicycle Group (DBG) uit Schiedam, een fabrikant van B-merkfietsen voor ondermeer bouwmarkten en winkelketens. Feitelijk was dit het einde van Union als fietsfabrikant. Op 31 maart 2006 verlieten de laatste fietsen het gebouw in Nieuwleusen en werd de productie geheel overgeplaatst naar de werkplaats voor sociale werkvoorziening Larcom in Ommen.
Op 29 mei 2009 brandde een groot deel van het restant van het oude complex van de Union fietsenfabriek in Nieuwleusen af. In 2012 bereikten Pon Holdings en DBG overeenstemming over de overname van het fietsmerk Union. De productie bleef bij DBG en Pon ging alleen de merknaam gebruiken. Pon wou wel de kwaliteit verbeteren en het assortiment verbreden. Pon versterkte met deze overname haar marktpositie in de West-Europese fietsenmarkt. In 2011 nam Pon al concurrent Gazelle over!
De NV Metaalindustrie Imco uit Hengelo was het bedrijf van Anton G. Immink, die uit Utrecht kwam waar hij achtereenvolgens wielrenner, fietsenmaker en autohandelaar was.
Anton G. Immink werd op 21 maart 1870 in Utrecht geboren, hij was de zoon van een kantoorbediende. Op 19-jarige leeftijd werd hij lid van de ANWB en begon hij met wielrijden. Toen eind 1893 de Utrechtse wielerclub 'De Zwaluw' werd opgericht sloot Immink zich bij deze sportvereniging aan. Hij was een goede coureur, al werd hij vaker tweede of derde dan eerste.
In de ANWB Kampioen (tijdschrift) van 25 juli 1893 is een aanwijzing te vinden dat Immink op een koersfiets van Utrechtse makelij reed: op een Simplex. Twee jaar later reed Immink bij een wegwielerwedstrijd van Rotterdam naar Utrecht en terug op een Enfield-koersfiets met houten velgen. De laatste vermelding van zijn deelname aan een wedstrijd dateert van oktober 1898, toen Immink met zijn 28 jaar eigenlijk nog te jong was om als coureur te stoppen. Hij won toen tijdens de clubkampioenschappen van 'De Zwaluw' een race over 10 kilometer en een wedstrijd in langzaam rijden over 50 meter.
De gedachte waarom Immink zijn actieve periode als wielrenner zo vroeg beëindigde was vermoedelijk omdat hij toen zelf begon fietsen te verkopen én te bouwen. Al sinds 1885 oefende hij het vak van fietsenmaker uit. In 1894 huwde hij met de drie jaar jongere Hendrica Molenbeek en eind 1897 zette hij de stap naar het ondernemerschap. Hij wilde fietsen produceren en had daar ook een concreet idee bij.
Het Utrechts Nieuwsblad van 1 december 1897 schreef: “Onze stadgenoot, de heer A. G. Immink [...] heeft zich thans voor eigen rekening gevestigd als rijwiel-reparateur. In zijn eerstdaags te openen atelier zal Immink zich toeleggen op het vervaardigen van rijwielen, die den naam zullen dragen van 'de Favoriet'. Deze machines zullen geheel zonder verbindingsstukken worden gebouwd, zoodat ze volgens den heer Immink veel sterker zijn dan andere machines. Een dames-rijwiel, heel vroeg in dit jaar vervaardigd en volgens dit systeem gemaakt, voldoet aan gestrenge eischen.” Als voorlopig adres vermelde de krant de Zandhofsestraat 78, een gewoon arbeidershuisje in de Utrechtse wijk Wittevrouwen en het eerste eigen woonadres van Immink. In 1898 vond hij een onderkomen voor zich, zijn vrouw en zijn zaak in de binnenstad aan de Wittevrouwenstraat nr. 5. Hier vestigde hij een metaalwerkplaats voor het bouwen en repareren van fietsen en het repareren van naaimachines. Zijn buren, het Hoog Militair Gerechtshof, waren er niet blij mee en maakten bij de gemeente herhaaldelijk bezwaar tegen Immink's vergunning maar hadden daarmee geen succes.
Vanaf 1898 noemde Immink zijn zaak 'Rijwielenfabriek De Favoriet', in advertenties sprak hij over: "uitsluitend eigen fabricaat", waarin hij ook verwees naar de frameconstructie zonder verbindingsstukken.
De rijwielfabriek ontplooide zich langzaam maar gelijkmatig. Vanaf 1903 begon Immink regelmatig in het Utrechts Nieuwsblad voor zijn zaak en zijn Favoriet-fietsen te adverteren. Hij bood toen drie modellen van tussen ƒ (gulden) 90,- en ƒ 175,- aan, het duurste was voor tien gulden extra ook met 'veerend frame' verkrijgbaar. Daarnaast nam hij in hetzelfde jaar ook het agentschap voor de Duitse Göricke-motorfietsen op zich. Hij adverteerde ook met successen die op Favoriet-racefietsen bij wegwedstrijden door andere wielrenners werden behaald. In 1904 verhuisde Immink zijn rijwielzaak naar de Ridderschapstraat 1-3, een groot hoekpand schuin tegenover zijn oude adres waar hij volgens het Utrechts Nieuwsblad de "winkel zowel als de werkplaatsen naar de eischen des tijds heeft ingericht".
Al een jaar eerder kocht Immink zijn eerste auto en nam hij op zijn Belgische Red Star-motorfiets deel aan een vierdaagse betrouwbaarheidsrit van de Nederlandse Automobielclub. Zijn interesse ging in de komende jaren steeds meer uit naar de gemotoriseerde voertuigen. Omstreeks 1906 breidde hij zijn zaak uit met de verkoop van auto's, naast de handel in fietsen, motorfietsen en onderdelen. Over zijn eigen merk Favoriet is in die tijd in advertenties niets meer te lezen, maar er worden ook geen agentschappen van andere fietsmerken genoemd.
In oktober 1909 werd de zaak omgezet in de NV Utrechtsche Auto-Garage v/h Anton G. Immink. Immink werd technisch directeur, zijn compagnon was Gerard Willem baron Taets van Amerongen en ging als administratief directeur de boekhouding en de correspondentie verzorgen. Immink vertegenwoordigde het bedrijf naar buiten toe en had in geval van onenigheid de beslissende stem. Met deze uitbreiding kreeg Immink's bedrijf meer armslag. In de voortzetting kwamen de panden Ridderschapstraat 2 (tijdelijk) en 4 aan de overkant erbij. Het hoekpand Ridderschapstraat 1 werd in 1911 herbouwd en kreeg een grote glazen façade die in een ronding om de hoek doorliep.
Van het fietsenmerk Favoriet is momenteel niet veel meer geweten, Immink zou actief blijven in de autobranche en metaalindustrie.
Anton G. Immink bevond zich in 1933 te Hengelo. Het was pal midden in de economische depressie, Immink was inmiddels al 63 jaar oud maar toch richtte hij weer een nieuwe onderneming op. Anton had twee zonen: Anthonius Gerardus jr. (geboren in 1900) en Hendrikus Johannes ('Henri', geboren in 1910). De oudste zoon werkte bij de Bensdorp cacao- en chocoladefabriek in Bussum. Hij was in 1925 naar Wenen verhuisd, dit in verband met een vestiging van het bedrijf aldaar. Henri oefende een technische betrekking uit bij de NV Hazemeijer in Hengelo, een grote fabrikant van elektrische schakelkasten en signaalapparaten. Hij wou echter liever voor eigen rekening werken en richtte samen met zijn vader in september 1933 in een leegstaande fabriek aan de Waarbekenweg 131 (door hernoeming sinds eind 1936: Bernardstraat 10) in Hengelo een metaalwarenfabriek op: de Metaal Industrie Imco.
'Imco' werd als merk voor rijwielremmen gedeponeerd. Het bedrijf zou zich verder toeleggen op het ontwikkelen van remsystemen o.a. op trommelremmen. Ook in de oorlog bleef een trommelremmenfabriek, maar tijdens de oorlog kwam een geheel nieuw artikel in de productie, namelijk kraaienpoten. Deze werden vermoedelijk gemaakt voor de 'ondergrondse' ( het verzet), die ze op de wegen strooide om de banden van Duitse auto's te vernielen. Nadat de fabriek met een Duits militair bezoek was 'vereerd', werd de productie gestopt. Voor de fabricage van producten voor de Duitse Wehrmacht werd de fabriek niet goed bevonden.
Na de oorlog kwamen de halffabricaten, zoals naven en assen waarop de rem gemonteerd werd niet meer uit België. In de oorlog waren de grenzen gesloten en daarna had België zelf de grondstoffen nodig. Na de oorlog, op 23 augustus 1945 werd Henri Immink, de zoon van A.G. Immink, in de directie opgenomen met de titel van adjunct-directeur.
Imco kreeg het na het einde van de oorlog door productieproblemen als kleine speler steeds moeilijker. Daar kwam nog bij dat op 27 november 1947 oprichter Immink sr. overleed. Waar anderen allang van hun pensioen hadden genoten ging hij tot het einde door met de dingen die hem zijn leven lang hadden geboeid: het ondernemerschap en de techniek van voertuigen.
In februari 1950 plaatste De Nederlandse Rijwielhandel nog een artikel over door Imco geproduceerde aluminium crankspiebeschermers. Twee maanden later werd het bedrijf opgedoekt en de inboedel en de stocks verkocht.
Toen op 25 april 1950 de deuren gesloten werden, hadden de meeste werknemers al een nieuwe baas gevonden. H.J. Immink had een nieuwe plaats gevonden in het onderwijs, namelijk op de HTS in Enschede.
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Favoriet. Op het koperen plaatje staat bovenaan een wit vlak, in de vorm van een paar vleugels. Centraal staat merknaam ‘FAVORIET’ in rode letters. Rondom het opschrift staat van buiten naar binnen: een rode, een witte en een blauwe lijn. Onderaan is er een rood tekstkader, met opschrift ‘RIJWIEL’ in goudkleurige letters.
hoogte: 5.9 cm
breedte: 3 cm
diepte: 0.5 cm
materiaal: koper
opschrift: FAVORIET
opschrift: RIJWIELEN Info: KOERS. Museum van de Wielersport
Dirk Schakel, Antonie Verbeek en Lubbert Krijgsman stonden in 1917 aan de basis van Sparta. Aan de Hoofdstraat 169 in Apeldoorn openden deze drie mannen dat jaar hun fietsenhandel. Omdat Krijgsman alleen geldschieter was, kreeg het bedrijf de naam Verbeek & Schakel. De mannen wilden niet alleen fietsen verkopen, maar ook maken. Nog datzelfde jaar kochten ze daarom drie fietsenmerken over van een handelaar uit Nijmegen: Romein, Het Vaandel en Sparta.
Het balhoofdplaatje van Vaandel is gelijkaardig aan één van de Spartamerkplaatjes.
Op 1 september 1917 richtten Antonie Verbeek jr., Dirk Leendert Schakel en Lubbert Krijgsman aan de Hoofdstraat 169, hoek Badhuisweg in Apeldoorn een fietsgroothandel op. Dat gebeurde onder de firma Verbeek & Schakel. Op dat moment was de Eerste Wereldoorlog rondom Nederland nog in volle gang bezig, dat was zeker een opmerkelijk moment om een fietsenzaak te beginnen, want de sterk met het buitenland verweven handel in rijwielen en vooral rijwielonderdelen bemoeilijkte de handel.
Verbeek (1877 - 1960) was de derde zoon van de tabakskerver uit Gouda en had in Apeldoorn sinds 1908 een fietsenmakerij.
Krijgsman (1878 - 1962) uit Epe woonde sinds zijn achttiende in Apeldoorn en werkte aanvankelijk als winkelbediende. Na enkele jaren opende hij een eigen kruidenierszaak. Hij werkte dus in een andere bedrijfstak en werd ook als enige van de drie compagnons niet in de bedrijfsnaam genoemd.
Schakel (1884 - 1968) werd in de oprichtingsakte als handelsreiziger aangeduid. Hij werd in 1884 in Barwoutswaarder bij Woerden geboren. Hij kwam uit een familie van smeden, maar Dirk Schakel jr. wou iets anders en ging als vertegenwoordiger voor Juncker in de fietsenhandel werken. Bij de oprichting van Sparta bracht Schakel geen kapitaal in.
Het bedrijf ontwikkelde zich in het begin maar langzaam, uiteraard kwam dat door de invloed van de oorlog op de fietsenbranche. In het begin hield de firma zich vooral bezig met de verkoop in rijwielonderdelen. Vermoedelijk kocht de firma al op 31 oktober 1917 de merken Sparta, Romein en Vaandel van A. Reuvers uit Nijmegen. Reuvers handelde al vóór 1905 in fietsen en naaimachines en voerde vanaf 1908 de naam 'Sparta-rijwielfabriek'. Zijn bedrijf groeide stapsgewijs van rijwielhandel naar rijwielfabricatie maar hield uiteindelijk niet stand.
Eind 1918 trad Verbeek al weer uit de vennootschap en vertrok in april 1919 naar Hilversum. Daar richtte hij onder de firma Verbeek & Pleus een rijwielgrossierderij op die in 1922 werd uitgebreid tot (kleine) rijwielfabriek met de merknaam Pharus.
Sparta was dus rond 1919 met het verkopen van eigen fietsen begonnen, die werden uit fietskaders en onderdelen samengesteld. In 1921 waren ze importeur van de Amerikaanse Iver Johnson-motorrijwielen. 1922: Het bedrijf was bezig met een landelijk dealernet voor hun fietsen en fietsonderdelen op te bouwen, ze zochten vertegenwoordigers voor de afzonderlijke provincies. Het aanbod omvatte op dat moment niet meer dan drie toermodellen. De Sparta-fietsen werden in ieder geval voor een deel in Duitsland ingekocht. In het daarop volgende jaar begonnen ze bij het algemeen publiek met promotie voor het merk Sparta.
Begin 1925 verliet nu ook Krijgsman de firma.
Gedurende de jaren 20 profiteerde de firma van de sterk stijgende verkoop van fietsen in Nederland, daarom werd een volledig eigen fietsenproductie opgezet. Vanaf begin 1927 gebruikte Schakel al de benaming "Sparta Rijwielfabriek". Op 14 april 1927 kocht hij het landgoed Driehuizen aan de Waterloseweg (sinds 1968: Prins Willem-Alexanderlaan) met daarop de in 1882 gebouwde villa Clarenbeek. De volgende maand verhuisde hij met zijn gezin van de Hoofdstraat naar deze villa. Eveneens in mei volgde dan de openbare aanbesteding van een te bouwen rijwielfabriek op het terrein Driehuizen. Enkele maanden later was de fabriek klaar. Het kantoor en de groothandel bleven provisorisch nog in het bedrijfspand aan de Hoofdstraat terwijl aan de Waterloseweg een complete rijwielfabriek van start ging. De capaciteit van de nieuwe fabriek lag bij zo'n 7.500 fietsen per jaar en er waren toen 55 personen in dienst. Schakel vervaardigde fietsen onder de merken Sparta, Romein, Vaandel en zeker sinds 1927 ook onder het merk V&S voor Verbeek & Schakel. Sparta bleef het hoofdmerk, dus het duurste waarvoor ook het meest reclame werd gemaakt. Onderaan de rij stonden Romein en V&S.
In het voorjaar van 1931 brachten diverse Nederlandse fietsfabrikanten en ook enkele groothandelaars een hulpmotorrijwiel met zo'n lichte motor op de markt. In mei 1931 bracht Sparta ook zo een model uit, de hulpmotorfiets van Sparta sloeg aan.
De fietsproductie van Sparta werd in de jaren 30 becijferd op zo'n 5.000 stuks per jaar, tegenover enkele honderden gemotoriseerde rijwielen. Dat beduidde dat de verkoop van gewone fietsen voor Sparta belangrijker was dan die van motorfietsen. Bij de fietsen kwamen er kinderfietsen (1935) en tandems (1936) bij. De carriers en motorcarriers bleven een significante plaats innemen. Opvallend was dat er tenminste tot 1938 nog geen sportfiets van Sparta in de verkoop folders stond. Sparta bleef zich in de jaren 30 vooral als fabrikant van het zwaardere werk profileren. Ook de overheid was cliënt, Sparta leverde lichte motorrijwielen aan het Nederlandse leger, en de reinigingsdienst van de gemeente Utrecht had een beduidend aantal speciale Sparta-carriers voor het ophalen van straatvuil in gebruik.
Met een 5.000 tal fietsen per jaar was Sparta naar Nederlandse normen geen groot merk onder de fietsfabrikanten maar wel een middelgrote rijwielfabriek vergelijkbaar met Union of Phoenix. Van Union en Phoenix vindt men tegenwoordig nog af en toe fietsen vanuit de vooroorlogse jaren, maar van Sparta amper. Mogelijks komt dat door een slechtere herkenbaarheid van de Sparta-fietsen, voor de oorlog gebruikte Sparta immers transfers in plaats van metalen balhoofdplaatjes.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Sparta ook net als de meeste andere rijwielfabrikanten te lijden onder de schaarste van onderdelen. In of rond 1942 werd de fabriek door de Duitsers gerekwireerd en tot herstelplaats voor Junkers-vliegtuigmotoren herschapen. In 1944 werd ook het ruime woonhuis van de familie Schakel aan de Van der Heijdenlaan opgevorderd. De fabriek aan de Waterloseweg bleef van ernstige oorlogsschade gespaard en kon in 1945 weer relatief snel van start gaan. In 1948 en 1949 lag de fietsproductie alweer bij 8.000 à 9.000 stuks per jaar, die van de motorfietsen bij ca. 1.000.
De naoorlogse jaren luidden het begin van het bromfietstijdperk in. Aan de ontwikkeling en reclame van fietsen besteedde Sparta in die tijd niet veel aandacht. Het fietsassortiment was gering. In 1953 werd de Sparta Rijwielen- en Motorenfabriek omgevormd in een NV, de toevoeging 'Verbeek & Schakel' verdween.
In 1965 produceerde Sparta het hoogste aantal bromfietsen in zijn geschiedenis: namelijk 47.000 exemplaren. Door diverse binnen- en buitenlandseinvloeden ontstond bij Sparta na 1965 een overcapaciteit. Zo begon Sparta al in 1965 met de ontwikkeling van een fiets. Omdat hiervoor het bestaande machinepark benut moest worden werd het geen gewone fiets maar een eenvoudig te produceren model met een uit plaatstaal geperst fietskader. De eerste exemplaren van de Sparta 8-80 waren eind 1967 klaar, hiermee was Sparta in het jaar van zijn 50-jarig bestaan terug als fietsfabrikant.
De Sparta 8-80 verkocht redelijk goed en bleef - met een onderbreking van drie of vier jaar - liefst tot 1987 in productie, maar of het model voor Sparta ook lonend was blijft de vraag. De productie van slechts één model voor een nichemarkt door een fabriek die qua onderdelenvoorraad en dealernetwerk geheel op de bromfiets gericht was, kon amper lonend zijn. Sparta bracht in 1971 nog wel de Sparta '4-10'-kinderfiets en de stoere 'Easy Boy' uit, beide waren gebaseerd op het ontwerp van de 8-80, maar ook dat waren nichemodellen. Sparta had door deze kokerframefietsen wél weer een voet tussen de deur naar de fietsmarkt en dat zou toch een slimme zet blijken. Vanaf 1969 begon de bromfietsmarkt definitief te krimpen.
Sparta poogde nu om de afbrokkeling van de bromfietsmarkt op te vangen door zich opnieuw serieus op de fietsfabricage toe te leggen. Begin 1973 verscheen de 'Windsor', dat was een gewone stadsfiets met buizenframe voor het brede publiek. Het fietskader bestond uit één doorlopende, gebogen buis. Het balhoofd en de achtervorken werden daar zonder lugs tegenaan gesoldeerd. Het was een eigenzinnige kijk op de traditionele kaderbouw die zich al gedurende vele decennia in binnen- en buitenland had bewezen, maar dit fietsframe kende een zeker breukgevoeligheid bij duurbelasting en het frame gaf ook in de productie problemen. Sparta bouwde het kader ruim 20 jaar lang uit één stuk, dat ondanks de verhoudingsgewijs vele gevallen van framebreuk tijdens het gebruik. In het begin gaf Sparta 5 jaar garantie op het fietsframe, maar om de goodwill te ontwikkelen werd dit later vermeerderd tot 10 jaar. Ondanks die technische kwesties was de velo uit één stuk commercieel gezien een succes.
De verkoopaantallen namen vanaf 1973 toe, men schatte 10.000 of 20.000 tot rond 100.000 begin jaren 80 om dan in de jaren nadien weer iets terug te zakken. Dat was in die periode idem met de veranderingen binnen de hele Nederlandse fietsindustrie. De verkoopdienst was begin de jaren 80 creatief en succesvol, Sparta leverde partijen fietsen voor allerhande projecten in binnen- en buitenland. Onder eigen merknaam voerde Sparta naar Duitsland en België uit, en voor de Deense markt werden de fietsen voorzien van het merk Skandsen. De export bereikte begin jaren 90 een aandeel van liefst 40%. Ook hun eigen oude merknaam Romein werd weer van stal gehaald en op het frame-uit-één-stuk gekleefd. Bij de fietsen draaide Sparta goed, de productie werd uitgebreid maar begin jaren 80 zakte de Nederlandse markt ineens met een derde terug en dat werd ook in Apeldoorn gevoeld. Sparta wist te overleven door haar snorfiets Spartamet op de markt te brengen.
De fabriek bestaat nog steeds, dat dankt het bedrijf enerzijds aan een nuchter en degelijk beleid en anderzijds aan de flexibiliteit om steeds weer het roer om te gooien en tussen fietsen en brom- of hulpmotorfietsen te switchen. Daarnaast toonde zich Sparta de afgelopen jaren onder de paraplu van moederbedrijf Accell ook zeer innovatief en heeft van eigenwijze (elektrische) modellen haar handelsmerk gemaakt. Op 1 september 2017 vierde Sparta zijn 100-jarige bestaan.
Brillant vervaardigd door Juncker in Apeldoorn- Nederland.
Brillant was oorspronkelijk een Amsterdamse fietsfabrikant, merk van W. de Koff uit de Derde Helmersstraat 25-27. Het merk werd overgenomen door het Rotterdamse Juncker.
Juncker leverde hun frames ook los aan de fietsenmaker die zelf fietsen wilde bouwen. Je kon ze dan krijgen met de merknaam Brillant, Durania, Earlsdon, Livingstone, Ons Wapen of een eigen merk. Eventueel kon je ze ook merkloos aankopen. Dus als je een nu een Brillant fiets bezit, kan hij zowel door Juncker afgemonteerd zijn of door de lokale dealer naar zijn idee, of naar de zin van de klant zijn samengesteld.
Er waren grote merken die een consequente manier van bouwen hadden met gedocumenteerde framenummers, Gazelle is daar een goed voorbeeld van. Maar er waren ontelbaar veel kleine bouwers, al dan niet fietsenmakers die hun eigen fietsen maakten waarbij de ene alleen maar assembleerde en dan de andere zijn eigen fietskaders in elkaar soldeerde. Dat was vaker zo bij transportfietsen dan bij toerfietsen. Er werd gewerkt met transportfietsen waardoor ze vaker bij de fietsenmaker kwamen die ze vervolgens naar eigen inzicht onderhield of modificeerde.
Sparta probeerde de afbrokkeling van de bromfietsmarkt op te vangen door zich nu weer serieus op de fietsfabricage toe te leggen. Begin 1973 verscheen met de 'Windsor' een gewone stadsfiets met buizenframe voor het brede publiek. Maar van dichterbij bekeken was deze fiets helemaal niet gewoon. Het frame bestond niet zoals gebruikelijk uit buizen die aan de uiteinden met lugs aan elkaar gesoldeerd waren maar het hoofdframe (bovenbuis, zadelbuis en onderbuis) bestond uit één doorlopende, gebogen buis. Het balhoofd en de achtervorken werden daar zonder lugs tegenaan gesoldeerd. Deze constructie was net als bij de 8-80 ingegeven door het bestaande machinepark voor de bromfietsfabricage van Sparta. De bedenker van het zogenaamde 'frame uit één stuk' was bedrijfsleider en adjunct-directeur Mient Nieuwland.
JUNCKER – RIJWIELFABRIEK N.V.----- Brinklaan 166.168 --- Apeldoorn ------ Nederland
Juncker uit Apeldoorn en Jünker J.C.R uit Rotterdam zijn één en de zelfde fabriek. Tot halverwege de 30’s zat Juncker in Rotterdam en maakten ze zich niet zo druk om de umlaut op de tweede letter van hun naam. Jüncker & Co had vestigingen in o.a. Arnhem, Apeldoorn, Den Haag, Amersfoort en Arnhem.
Juncker stond al snel bekend als 'de tweede fietsfabriek van Apeldoorn', naast de Spartafabriek die een steenworp verder lag. De fietsenfabriek Juncker opende in 1935 in Apeldoorn op het bedrijventerrein Driehuizen. Vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog stonden fietsen van Juncker bekend als kwaliteitsproducten. Ze waren netjes afgewerkt en hadden slimme oplossingen voor de geleiding van de kabels tussen de dynamo en de voor en achterlichten. Het merk Juncker werd in 1968 door Gazelle overgenomen.
Raket was eind jaren 1920 een merk van de Hollandsche Speciaal Industrie in Zutphen, een kleine fietsenfabriek die zelf frames bouwde. Ze gingen in 1932 failliet en fietsgrossier Kruitbosch uit Zutphen nam het merk over. Tot minimaal 8 jaar geleden was het merk nog steeds in handen van Kruitbosch (nu in Zwolle) en werd het voor kinderfietsen gebruikt. Op de website van Kruitbosch Zwolle staat dat ze in de jaren ’50 zijn opgericht, maar Kruitbosch Zutphen bestond dus al veel langer en hoe deze twee zich tot elkaar verhouden is niet duidelijk. Ook is niet duidelijk wat Kruitbosch Zutphen na 1932 met het merk Raket heeft gedaan. Het meest waarschijnlijk is dat ze het voor assemblagefietsen hebben gebruikt.
Raket rijwielen: grossiersmerk van G. W. Kruitbosch in Zwolle-Nederland
Balhoofdplaatje van fietsenfabrikant Lamer uit Antwerpen. Het bovenste hechtpingat van het koperen plaatje wordt geflankeerd door een lauwertakmotief. Centraal is er een tekstkader met daarin de merknaam ‘LAMER’. Het kader versmalt onder de merknaam en loopt centraal iets door naar beneden. Dit stuk dat doorloopt wordt eveneens geflankeerd door een lauwertakmotief. Onder het kader lopen er rechthoekige lijnen verticaal naar beneden. (Op bepaalde lijsten/bronnen staat het vermeld als LA MER, maar op het balhoofdplaatje staat het aan elkaar geschreven)
Hermes is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij is een zoon van de oppergod Zeus en de bergnimf Maia en is vooral bekend als god van de handel, de reizigers, de wegen en de dieven. Hij is ook de boodschapper van de goden.
SAFE -- Cloetens E. ---- Mechelen/Malines --- België
Het familiebedrijf CLOETENS uit Mechelen maakten SAFE-fietsen van in begin de jaren 1920.
Ze waren in de jaren 20 al sponsor van de Dijlespurters. Denis Verschueren, Mortelmans, Alfons Rombouts en Frans Spiessens waren bij de eerste beroepsrenners die voor het merk SAFE uitkwamen.
In SPORTWERELD’S ALMANAK van 1926 staat de volgende advertentie (in oude spelling):
SAFE
De rijwielen SAFE zetten steeds hunne reeks zegepralen voort van in 1924 en overwinnen in het seizoen 1925
Kampioenschap van Belgie Cyclo-cross (alle categories)
Kampioenschap van Limburg (op piste juniores)
20 Eereschalen en 1 eerepalm
37 Eerste prijzen en 33 tweede prijzen in al de groote baankoersen van het land alsook menigvulligde eerste prijzen op piste.
De rijwielen SAFE worden vervaardigd van stukken van eerste hoedanigheid in de werkhuizen van
EMILE CLOETENS 17, Leenmarkt Mechelen.
De 35 jaren ondervinding laten hem toe de beste stukken te kennen en te gebruiken en aldus zijne velos licht, duurzaam en zachtlopend af te leveren.
De schitterende uitslagen behaald zijn de bewijzen der duurzaamheid der rijwielen SAFE, welke de beste evenaren.
Wielrijders eischt het merk SAFE van uwe mecaniciens
Velomakers, agenten worden gevraagd door gansch het land waar nog niet vertegenwoordigd is
Pasbrug is een gehucht dat gelegen is op de grens van de Belgische stad Mechelen en de gemeente Sint-Katelijne-Waver. De naam stamt uit de tijd dat hier nog een brug over de Vrouwvliet stond, nu loopt de vliet hier een stuk ondergronds en is geen sprake meer van een brugdek waarop de huidige N15a de beek doorkruist. Omwonenden spreken nog steeds van op Pasbrug. Het Mechelse deel van Pasbrug behoort tot de wijk Nekkerspoel en kerkelijk behoort het tot de Sint-Libertusparochie van de wijk. Samen met de gemeentefusies werd de grens tussen Mechelen en Sint-Katelijne-Waver gewijzigd: een deel van Pasbrug werd in 1977 overgedragen van Sint-Katelijne-Waver naar Mechelen.
Libertas werd in 1919 opgericht door oud-renner Jules Spagnaerts en dankte zijn naam aan de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. Spagnaerts had de oorlog zelf als politiek gevangene doorgemaakt in het Duitse gevangenenkamp van Soltau en wou de belangrijkste waarde waarvoor hij had gestreden, in de naam van zijn bedrijf verwerken. Als logo voor zijn nieuwe fietsbedrijf koos hij resoluut voor het Amerikaanse vrijheidsbeeld.
Het bedrijf groeide en vanaf eind jaren 1930 speelde Spagnaerts met het idee om een eigen profploeg op te richten. Door omstandigheden en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zou het nog tot het begin van de jaren 1950 duren voor die er ook effectief kwam. Tussen 1953 en 1967 reed de Libertas-formatie onafgebroken rond in Vlaamse en internationale koersen, hetzij alleen, hetzij met een hoofd- of cosponsor. In de loop der jaren lagen er grootheden als Stan Ockers (1953), Briek Schotte (1958-1959), Wout Wagtmans (1959), Ward Sels (1962) en natuurlijk ook Rik Van Looy (1963) eronder contract.
Na de dood van hun vader in 1960 hadden beide zonen Spagnaerts de Nielse firma overgenomen, de productie werd opgedreven. In de loop van de jaren 60 werden in Niel maar liefst meer dan een half miljoen fietsen vervaardigd voor de binnen- en buitenlandse markt. De afzetgebieden van Libertas varieerden van Denemarken over Kongo, Thailand en Libanon tot Zuid-Amerika. Libertas heeft ook een tijd fietsen op de markt gebracht onder de naam ‘Ronic’ die waren voor de Amerikaanse markt. Het embleem (logo) was hetzelfde dan deze van Libertas (vrijheidsbeeld N.Y), maar in plaats van Libertas stond daar Ronic op vermeld.
Libertas-fietsen waren een mondiaal exportproduct geworden en dat product moest via de wielrennerij terug op het hoogste niveau in de kijker worden geplaatst. Het meest succesvolle jaar voor Libertas was ongetwijfeld 1963, wanneer de ploeg GBC-Libertas met Rik Van Looy het Belgisch kampioenschap won en de puntentrui in de Ronde van Frankrijk wegkaapte. Van Looy werd dat jaar in Ronse bovendien vicewereldkampioen, na één van de meest tumultueuze finales van de twintigste eeuw. Benoni Beheyt werd wereldkampioen en Van Looy miste zo een derde wereldtitel.
Aan het begin van het wielerseizoen 1965 begon er een nieuwe ploeg met veel ambitie aan het wegseizoen en eiste haar plaats op tussen gevestigde waarden als Peugeot, Mercier, Flandria en Solo-Superia. De nieuwe wielerformatie was ontstaan door de samenwerking tussen brouwerij Lamot uit Mechelen en fietsenmerk Libertas uit Niel. Het fietsenmerk hoopte, door een alliantie te vormen met de Mechelse brouwerij Lamot, de successen van twee jaar voordien te herhalen. Maar het werd een bewogen seizoen, met hoogtes en laagtes, waardoor die samenwerking uiteindelijk nog geen jaar stand hield! De professionele wielerploeg Libertas bestond uiteindelijk van 1952 tot 1967. Libertas Niel bestaat niet meer, het zou op het einde van de vorige eeuw afgebroken zijn, er is toen wel een soort overname geweest.
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Rijwielen Em. Peeraer uit Rijkevorsel. Uiterst bovenaan het koperen plaatje wordt het aanzetstuk geflankeerd door twee lijnen, met naast zich een lauwertakdetail. Bovenaan het plaatje zelf bevindt er zich een wit tekstkader met drie opschriften. De eerste twee opschriften tonen de merknaam. Het tweede deel van de merknaam bevat blauwe letters. Het onderste opschrift verwijst naar een plaatsnaam. Centraal op het plaatje staat er een paar vleugels afgebeeld, die worden geflankeerd door een reliëf van drie lijnen die horizontaal onder elkaar plaatsnemen. Onderaan het plaatje wordt centraal het wapenschild van de gemeente Rijkevorsel afgebeeld. Dit wordt geflankeerd door een reliëf van drie brede, trapsgewijze lijnen. Het aanzetstuk onderaan wordt geflankeerd door een reliëf van twee trapsgewijze lijnen.
hoogte: 7.3 cm
breedte: 3.6 cm
diepte: 1.4 cm
materiaal: koper
opschrift: RIJWIELEN / EM. PEERAER / RIJKEVORSEL info:KOERS. Museum van de Wielersport
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Cycles Renold. Op het koperen plaatje prijkt er bovenaan een opschrift met het eerste deel van de merknaam. Centraal bevat het plaatje een apart ovaalvormig vlak, waarin er een ondergaande zon op een rode achtergrond staat afgebeeld. De zon bevindt zich in de rechteronderkant en de stralen reiken tot aan de linker bovenkant van het vlak. Onder de zon bevat het vlak een lichtblauw, afgelijnd vlakje dat is bezet met een motief van horizontale, golvende reliëflijntjes. Van links onder tot rechts bovenaan het ovalen vlak loopt er een diagonaal tekstkader met een opschrift dat de rest van de merknaam toont. Onderaan omsluit er een opschrift het centrale vlak. Dit opschrift verwijst naar de registratie van de merknaam.
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Cycles Stan Van Peer uit Wommelgem. Bovenaan het koperen plaatje staat er een gevleugeld, gespaakt wiel afgebeeld met in het midden een opschrift dat het eerste deel van de merknaam toont. Vanaf het midden van de afbeelding begint er een symmetrisch lijnenspel onderaan het plaatje in een punt eindigt. De lijnen zijn breed en in reliëf. Centraal bevat het plaatje een drie opschriften. De eerste twee tonen het tweede deel van de merknaam en de naam van de vervaardiger. Het onderste opschrift verwijst naar een plaatsnaam.
……dit merk komt voor op een lijst van Belgische fietsfabrikanten en handelaars.
…… cette marque figure sur une liste de fabricants et de commerçants belges de vélos.
ZIMMERTOREN: De vroegere Corneliustoren uit de 13de eeuw, deel van de oude stadsomwalling, werd in 1930 omgebouwd tot Zimmertoren. Uurwerkmaker Louis Zimmer (Lier, 8 september 1888 - aldaar, 12 december 1970) schonk de Jubelklok aan stad Lier ter ere van het 100-jarig bestaan van België. Sinds 1980 is de toren beschermd als monument. De klok in de Zimmertoren behoort tot een van de meest karakteristieke klokken van Europa.
Rik Van Steenbergen (Arendonk, 9 september 1924 – Antwerpen, 15 mei 2003) was een Belgisch wielrenner in de jaren veertig, vijftig en zestig. Rik Van Steenbergen is een van de grootste Belgische wielrenners aller tijden.
Als beroepsrenner, tussen 1942 en 1966, won Van Steenbergen onder andere twee keer de Ronde van Vlaanderen, twee keer Parijs-Roubaix, twee keer de Waalse Pijl, een keer Parijs-Brussel en een keer Milaan-San Remo. Hij werd driemaal wereldkampioen op de weg. Hij was de snelste in verscheidene etappes in de Ronde van Frankrijk en de Ronde van Italië en won eenmaal het puntenklassement in de Ronde van Spanje. Gedurende zijn carrière reed Van Steenbergen ook met grote regelmaat op de piste. In het bijzonder vanaf eind jaren vijftig tot de tweede helft van de jaren zestig, toen hij zijn activiteiten op de weg geleidelijk afbouwde, behoorde Van Steenbergen tot de dominante renners binnen het zesdaagsepeloton en won uiteindelijk 40 zesdaagsen, waarvan 19 met zijn landgenoot Emile Severeyns, een groot aantal meetings, en werd in deze jaren bovendien ook viermaal Europees kampioen koppelkoers (1957/58, 1958/59, 1959/60, 1960/61 (met Severeyns) en 1962/63 (met Palle Lykke) en eenmaal Europees kampioen omnium (1959). Rik Van Steenbergen was later ook gekend als RIK I, Grote Rik’ of ‘The Boss’. Rik Van Looy kreeg de naam RIK II ( werd ook de keizer van Herentals genoemd).
Na zijn wielercarrière raakte Van Steenbergen op de dool en kwam hij in aanraking met het gerecht. Pas na zijn tweede huwelijk raakte hij terug op het rechte spoor. Uiteindelijk verloor hij op 78-jarige leeftijd de strijd tegen kanker. In 2004 werd in Arendonk een bronzen buste onthuld van de sportman (beeldhouwster Anne-Marie Volders, sokkel naar ontwerp van leerlingen van De Gemeentelijke Academie voor Schone Kunsten van Arendonk).
L' AURORE ----- Auguste BASTENIE ---- Berchem Lez Anvers / Berchem bij Antwerpen --- België
Ook het merk "EM. Bastenie" is gelinkt aan Auguste Bastenie die zijn bedrijf had in Berchem-Lez-Anvers" en die fietsen vervaardigde van het merk "L'Aurore". Het bedrijf van Auguste heette "Auguste Bastenie et frères"
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Cycles J. Pauwels uit Berchem. Op het koperen plaatje hebben alle lijnen, letters en afbeeldingen een zwarte kleur. Uiterst bovenaan het koperen plaatje wordt het hechtpingat geflankeerd door een streep. Onder het gat prijkt een opschrift, dat het tweede deel van de merknaam toont. Centraal staat er een gestileerd, gespaakt wiel afgebeeld. Bovenaan bevindt er zich een opschrift met het eerste deel van de merknaam. Centraal staat er een gevleugeld wiel afgebeeld. Onderaan de band loopt er een gebogen opschrift dat de afgebeelde spaken omsluit. Het opschrift verwijst naar een straatnaam en huisnummer. Uiterst onderaan bevat het plaatje een dubbel opschrift dat verwijst naar een plaatsnaam. Het opschrift wordt geflankeerd door een halve cirkel.
RIJWIELEN St. KRISTOFFEL ------------ ? Olen ---------België
Balhoofdplaatje van fietsenhandelaar Rijwielen Sint-Kristoffel.
Eerste plaatje: Het koperen plaatje bevat uiterst bovenaan twee gebogen, dikke lijnen. Centraal bevindt zich bovenaan een tekstkader met een deel van de merknaam. In het midden staat de patroonheilige Sint-Kristoffel op een witte, ruitvormige achtergrond. Hier net onder is er opnieuw een tekstkader aangebracht, hier met het andere deel van de merknaam. Uiterst onderaan bevat het plaatje opnieuw twee, gebogen, dikke lijnen
hoogte: 6.9 cm
breedte: 3.3 cm
diepte: 1.5 cm
materiaal: koper
opschrift: RIJWIELEN
opschrift: ST KRISTOFFEL INFO: KOERS. Museum van de Wielersport
Norta is een fietsfabrikant gevestigd in Olen, België. Het bedrijf heeft meer dan 100 jaar ervaring in de sector en heeft dus een indrukwekkende geschiedenis binnen de fietsproductiesector in België. Norta wordt erkend als een familiebedrijf. Het bedrijf nam een belangrijke stap, vanwege de toenemende vraag naar elektrische fietsen (80% van hun verkoop was elektrisch), besloot Norta de productie van stadsfietsen te stoppen en zich exclusief op e-bikes te concentreren. Op de Belgische markt bezet Norta, volgens Trends, de 11e plaats in de sector van fietsen, motorfietsen en scooters.
De jaren: 1916 – 1970
Modest Van Hemelen (1893-1979) was 15 jaar toen zijn vader in 1908 overleed. Als oudste zoon moest hij de hoefsmederij op het dorpsplein van Olen voortzetten. Wanneer na de Eerste Wereldoorlog de fiets in gebruik kwam , werd er naast de hoefsmederij ook een ‘velomakerij’ opgestart. Deze zaak evolueerde positief en de kleine fietsenmakers van uit de omgeving kwamen in Olen fietsonderdelen kopen, wat het idee deed groeien om een groothandel te beginnen.
1948: De winkel op het Olense dorpsplein groeide uit tot een groothandelszaak.
1958: Gust en Jan Van Hemelen namen de zaak over en startten met een fietsfabriek met eigen kaderbouw en lakkerij.
1970: De broers bouwden een nieuwe fabriek in de Stadsestraat waarna er een grote doorbraak volgde in die periode werden er onder de naam Browning 15.000 racefietsen naar de Verenigde Staten uitgevoerd.
1976: Gust en Jan reisden voor de eerste keer naar Shimano in Japan.
Norta werkt als een fabrikant / producent, opgericht in 1956. Misschien kent u het nog niet, maar Norta is zeker aanwezig.
De jaren1990-2000
In de jaren negentig werden bij de verkiezingen ‘Fiets van het jaar’ het model ‘Lincoln’ (1993) en het model ‘Survival’ (1994) verkozen. De komst van Eddy Van Hemelen, zoon van Jan Van Hemelen, betekende een overdracht aan de derde generatie.
1999 Er werd 1700m2 magazijnruimte bijgebouwd.
2010: Norta produceerde zijn eerste elektrische fiets. De e-bikes werden steeds belangrijker en daar waar er vroeger veel schroom bestond rond elektrisch fietsen is het nu trendy.
2013: De verkoop kende een enorme groei. Daarom werd er een compleet nieuwe productiehal uit gebouwd speciaal voor e-bikes. Norta koos voor lokale, flexibele productie met de focus op milieuvriendelijkheid. Het familiebedrijf produceert elke e-bike zelf en in België. De consument heeft ruime keuzemogelijkheden en tegelijkertijd wordt er een kleine doorlooptijd gewaarborgd.
Tussen 1908 en 1971 beschikte de gemeente Mol met het fietsmerk Bristol namelijk over een eigen fietsmerk, dat ook furore maakte in het wielrennen.
Made in England?
In de zomer van 1908 kwamen de Molse broers Joseph en Gustaaf Huysmans voor het eerst naar buiten met hun fietsmerk Bristol. Waar de naam Bristol vandaan komt is onduidelijk. Aan het begin van de 20e eeuw kwamen veel kwaliteitsfietsen naast Frankrijk ook uit Engeland (GB). Een Engels klinkende naam moest garant staan voor klasse en deugdelijkheid. Op 12 augustus 1912 werd het merk ‘The Bristol’ gedeponeerd. Op het balhoofdplaatje werd de merknaam vergezeld van een 8-hoekige ster. De Bristolfiets was zo gemakkelijk herkenbaar. Het opschrift ‘Made in Engeland’ moest het merk een kwaliteitslabel geven, hoewel de fiets wel degelijk in Mol gemaakt werd. Er zaten wel Engelse onderdelen in de fiets maar ze waren van Belgische makelij.
Al in 1910 maakte een aantal ‘Bristolrenners’ hun opwachting in het peloton. De sponsoring gebeurde in de vorm van een fiets of trui die de renner kreeg of voor een prijsje kon aankopen. Na de gedwongen onderbreking tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg Bristol pas echt allure. Van 1923 tot 1938 ging in Mol jaarlijks de Grote Prijs Bristol door.
Het merk verzamelde een reeks nationale titels op de weg en op de piste, zowel bij de profs als bij de jeugd. De 1e in een lange rij was de Limburger Gerard Loncke, hij veroverde de Belgische kampioenstrui bij de juniores in 1926. Denis Verschueren, alias ‘De reus uit Itegem’, was in die periode de meest bekende profrenner. Verschueren – die ook Bristol-verdeler was – won op een Bristol onder meer twee keer Parijs-Tours (1925, 1928), de Ronde van België (1925) én de Ronde van Vlaanderen (1926). Ook Karel Kaers (wereldkampioen in 1934) koos 1 seizoen voor de Bristol-fietsen.
Hun populariteit steeg gestaag en de afzetmarkt breidde zich snel uit tot heel de provincie Antwerpen en grote delen van Limburg en Brabant. De broers Huysmans bouwden zelfs een open wielerpiste die van 1934 tot 1938 in gebruik was, waar nu wijk Bristolhof ligt, nabij het station van Mol.
Kort na de Tweede Wereldoorlog beleefde Bristol zijn topjaren. Het aantal wielrenners dat in die periode op een Bristolfiets reden was grandioos. Dat illustreren volgende fragmenten uit een artikel van Willem Van Wijnendaele uit 1948:“30 renners zullen dit jaar de kleuren van Bristol verdedigen. Wij schrijven 30, maar in feite zijn er veel meer. Deze 30 worden namelijk officieel door de Gebroeders Huysmans geëquipeerd. Doch in de ganse Kempen zijn er wel 100 renners die de fietsen der rijwielfabrikanten uit Mol berijden. De rijwielmaker die ze onder zijn hoede heeft, gaat immers 9 keren op de 10 zijn koersmateriaal bij Bristol halen. De hr. Clement Huysmans zal ons naderhand meedelen dat hij en zijn broeder in het begin van 1947 in het vooruitzicht van het seizoen 600 kaders lieten maken. Zij hadden er veel tekort. (…)
“‘Er komen alle dagen renners bij’, zegt de heer Clement. ‘Hoe kan men dat weigeren?’ Ja, hoe kan men dat weigeren als men zich reeds 25 jaar met de opleiding van renners bezig houdt? En, vooral, als men in die 25 jaar aan dat altijd kostelijke en meestal ondankbare werk zoveel vreugde en voldoening heeft beleefd? Teleurstellingen? Zeker. Maar daaraan willen de Gebroeders Huysmans niet denken. Het zicht van de 160 bekers die op hun zolder en in de winkel opgestapeld staan, spoelt in hen de herinnering aan enkele zeldzame donkere dagen seffens weg. Zij zijn de tastbare overblijfsels van heerlijke tijden.”
Tijdens de Olympische Spelen van 1948 in London won Eugène Van Roosbroeck op een Bristol – samen met Lode Wouters en Léon De Lathouwer – het ploegenklassement in de wegrit en kwam met een gouden medaille naar huis. Eén jaar later bereikte Bristol het hoogst mogelijke als Rik Van Steenbergen, afkomstig uit het naburige Arendonk, wereldkampioen werd in het Deense Kopenhagen. Deze unieke prestaties lagen mee aan de basis van de bloei van de Bristol-fabriek. Dé grote dagen voor 'den Bristol' kwamen er zodra Rik Van Steenbergen met een Bristol ging rijden.
Merkwaardig genoeg moest niet alles via sponsoring van koersen gebeuren bij Bristol. Soms werd reclame hen zomaar in de schoot geworden, zelfs tot in Nederland. Dat gebeurde dankzij schaatser Anton Verhoeven, tijdens de Elfstedentocht van 1954. Verhoeven streed van begin tot eind mee aan de kop van de wedstrijd en deed dat… in een oranje koerstrui met Bristol-opschrift. Bijna dong Verhoeven mee naar de zege, maar door een wegvergissing finishte hij uiteindelijk als 5e.
Zijn Bristoltrui bracht hem niet het verhoopte geluk maar trok wel de aandacht van de Nederlandse pers: “Voorin zag je steeds de oranje trui van Anton Verhoeven. Oranje was misschien niet helemaal juist, er zat ook groen in en het oranje neigde naar hardgeel. In het waswater waren de tinten verbleekt, het was per slot van rekening een tweedehands trui. De letters BRISTOL kon je nog net lezen. Anton had hem gekocht van de vermaarde Belgische wielrenner Rik Van Steenbergen…”
Vanaf de jaren ’60 ging het bergaf met het merk. De sponsoring van renners was dan al stilgelegd en het bedrijf verloor op korte termijn een aantal sterkhouders. In 1971 legde de eens zo vermaarde fietsfabriek de boeken neer.
Balhoofdplaatje van het merk Bristolett, gemaakt door fietsenfabrikant Bristol. Centraal bevat het metalen plaatje een witte cirkel met daarin een afbeelding van een rode ster. Op de bovenste helft van de cirkel is er een donkerblauwe lijn aangebracht. Vanaf de andere helft van de cirkel wordt de vorm geflankeerd door twee brede, lichtblauwe reliëflijnen. De lijnen lopen tot de onderkant van het plaatje. Onder de ster bevindt er zich een donkerblauw tekstkader met een opschrift dat de merknaam toont. Het opschrift is onderstreept. De randen van het kader komen tot over de rand van het plaatje zelf. Onder het tekstkader is er een rode trapezevorm aangebracht.
L’Avenir, de oudste fietsfabrikant in België werd opgericht in 1898. Het verhaal van L’Avenir begon dus in 1898, toen Frans Mariën een rijwielhandel opstartte bij zijn herberg in Koningshooikt bij Lier, dat was op het ogenblik dat de velo volop aan het doorbreken was in het straatbeeld. In 1912 breidde hij de zaak uit met een groothandel in fietsonderdelen en deponeerde hij de profetische naam ‘L’Avenir’ als handelsnaam.
In 1929 kreeg L’Avenir de toelating voor de vestiging van een groot werkhuis voor het vlakken en vernikkelen van metalen onderdelen, dat was een onmisbare expansie om de handel van afgewerkte fietskaders op grotere schaal te waarborgen.
Vanaf 1951 introduceerde L’Avenir een gamma van een tiental modellen van motorettes. De bromfietsen werden erg populair voor het woon- en werkverkeer, vooral voor mensen die geen auto hadden.
HUGO MARIËN & STEFAN MARIËN
In 1968 startte zoon Hugo Mariën met de rationalisatie van het productieproces en de dislocatie en centralisatie van alle productiefacetten op de nieuwe site aan de zuidrand van de stad. Daar is L’Avenir nu nog steeds gesetteld, dit onder de bestiering van de vierde generatie, Stefan Mariën. Met Stefan aan het roer is L’Avenir nu één van de oudste familiebedrijven van België.In 1999 bracht L’Avenir de ‘Prescoot’ op de markt, de eerste elektrische fiets in de L’Avenir collectie. Vanaf 2010 kwam de verkoop van elektrische fietsen in een stroomversnelling en werd de e-bike de sterkhouder van de hele sector, zoals de bromfiets dat was in de jaren vijftig. Een constante in de geschiedenis van L’Avenir is de trouw aan de vakhandel. Dat is geen willekeurige keuze: L’Avenir is een klein familiebedrijf en gelooft dat een deskundig onderhouden fiets bijdraagt aan een prettige, veilige fietservaring. Daarom verkopen ze hun producten alleen via de vakhandel. Ze richten zich nu op elektrische fietsen voor stads- en voorstedelijk gebruik, en werken samen met Shimano voor hun motorsystemen.
Pallieter is een streekroman van de Vlaamse schrijver en dichter Felix Timmermans, gepubliceerd in 1916. De roman is vernoemd naar zijn hoofdpersonage Pallieter, een levensgenieter die leeft onder het motto ‘pluk de dag’. Het boek vertelt het verhaal van de levenslustige Pallieter die met zijn huishoudster Charlot in het idyllische Lier woont. Dag in dag uit begeeft hij zich in de Netevallei waar hij zorgeloos geniet van het paradijselijke landschap.
Prophete In Moving GmbH is een Duitse fabrikant van fietsen, e-bikes, scooters en toeleveringsonderdelen die traditioneel handelt onder de merknaam Prophete Keep Moving. Het bedrijf (inclusief dochteronderneming Cycle Union) heeft ongeveer 400 medewerkers in dienst op 4 productielocaties. In december 2022 werd het bedrijf failliet verklaard.
Het bedrijf begon in 1908 als een fietsenwerkplaats en was gevestigd in Halle an der Saale , maar aan het einde van de Tweede Wereldoorlog verplaatste de familie Prophete het bedrijf naar Rheda-Wiedenbrück in West-Duitsland en breidde de activiteiten uit met de groothandel en import van fietsen. In de jaren zeventig was het bedrijf de belangrijkste leverancier van fietsen aan Duitse supermarkten en postorderbedrijven geworden, wat er uiteindelijk toe leidde dat het bedrijf in zijn eigen fabrieken fietsframes en andere onderdelen begon te produceren om een stabielere levering te garanderen. In 1995 vormde het bedrijf een dochteronderneming genaamd SI-Zweirad-Vertriebs-GmbH om de markt voor kleine motorfietsen en bromfietsen te betreden . Later datzelfde jaar kocht het bedrijf de rechten op de merknaam Kreidler en begon met het importeren en verkopen van bromfietsen, motorfietsen en quads onder de namen Kreidler en Rex , maar in tegenstelling tot hun fietsen waren de bromfietsen en motorfietsen feitelijk afkomstig uit Azië. Er werd een nieuwe dochteronderneming opgericht , Cycle Union genaamd , die alle merken zou behandelen die Prophete via gespecialiseerde motor- en fietsenwinkels had gedistribueerd. In 2007/2008 verschenen de Kreidler-bromfietsen weer in de winkels. Cycle Union is gevestigd in Oldenburg en bezit en exploiteert naast Kreidler merken als Epple (fietsenfabrikant gevestigd in Memmingen , dat Prophete in 2004 kocht) en Rabeneick en het vlaggenschip VSF Fahrradmanufaktur , naast de distributie van andere merken. Cycle Union produceert al haar producten in eigen huis in Oldenburg en heeft daartoe geïnvesteerd in een poedercoatlijn.
Prophete had zelf fietsen verkocht, maar deze werden uitsluitend gedistribueerd via supermarkten, warenhuizen en postorderbedrijven, evenals via de online winkel en niet via gespecialiseerde detailhandelaren. In december 2022 werd het bedrijf failliet verklaard. Op 3 maart 2023 werd bekend gemaakt dat de Singaporese basisinvesteerder Dutech Holdings nieuwe aandeelhouder is geworden van Prophete en Cycle Union.
Enkele historische fietsmerken uit Magdeburg ( Maagdenburg Duitsland )
Rond het jaar 1900 werd Maagdenburg doorkruist door fietsers. In die tijd stond de auto nog in de kinderschoenen, op straat tuften er hoogstens hier en daar enkele losse exemplaren rond, de vélocipède was sneller dan de door paarden getrokken, stoom- of vanaf 1899 elektrische trams. Vooral vanaf 1890 bleven er maar steeds nieuwe fietsenmerken ontstaan. Ieder zichzelf respecterende dealer had zijn eigen merk. Er waren ruim 70 van dergelijke fietsmerken in de stad, allen met illustere namen als Imperator, Paladin en Trabant. Hieronder een kleine selectie zien.
Op vandaag is het bedrijf “Panther Fahrradwerk” een van de grootste fabrikanten van fietsen. Het bedrijf werd in 1896 opgericht in Duitsland, toen richtte Ernst Kuhlmann een klein bedrijf op in Maagdenburg, Duitsland. De oprichter van het bedrijf had toen al een duidelijk doel gesteld voor zijn bedrijf: hij wou moderne en praktische fietsen produceren die toegankelijk zouden zijn voor een brede groep kopers. Tijdelijk waren de producten uitsluitend gericht op Duitse klanten, doch in 1908 waren de Panther-fietsen echter al bekend in heel Europa, en zelfs al bij sommige Amerikanen.
In 1925 begon het Beierse bedrijf met de productie van kinderwagens en fietsen voor jonge fietsers. Acht jaar later bracht het bedrijf de eerste bromfietsen en motorfietsen op de markt. Door de militaire ambities van Hitler en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest in Duitsland elke fabriek gaan produceren voor het Duitse leger. Ook Panther moest nu produceren het leger, gelukkig moesten ze geen pantservoertuigen, granaten of ander zwaar oorlogsmateriaal vervaardigen, hierdoor hadden hun productiefaciliteiten tijdens de oorlogsjaren niet veel te lijden. Indien ze wel belangrijk oorlogstuig hadden moeten fabriceren dan zouden geallieerde vliegtuigen de hele Panther-fabriek hebben vernietigd. In de naoorlogse jaren ging het bedrijf weer fietsen produceren. In de eerste 10 a 15 jaar na de oorlog kon niet elk gezin zich een auto veroorloven, en de economische en praktische fiets loste het probleem op om van de ene plaats naar de andere te komen. De producten van de Duitse fabriek waren in de mode – de fietsen van Panther vlogen als warme broodjes over de toonbank. Het mooiste moment van de onderneming Panther kwam er van 1945 tot1960, toen vonden de producten van de fabriek hun bewonderaars onder professionele atleten. Bovendien namen in die tijd Panther-fietsen vaak aan internationale wedstrijden.
In de jaren 60 kwam er een auto-boom. Auto’s werden nu wel een betaalbaarder vervoermiddel, veel fietsfabrieken moesten sluiten of switchen naar het vervaardigen van andere producten. Ook Panther werd getroffen door de crisis en moest om overeind te blijven samengaan met een ander bedrijf, namelijk met Schminke Fahrradwerke. Dit hielp een van de oudste fietsmerken om zijn marktpositie te behouden.
Tegenwoordig is Panther het grootste fietsenmerk van Duitse origine. Het bedrijf heeft zijn hoofdkantoor in Lohne. Er zijn nog 4 andere fabrieken, waarvan Baltik Vairas in Litouwen de grootste is (de legendarische fiets Orlenok werd daar trouwens in de Sovjettijd geproduceerd). De onderneming produceert jaarlijks ongeveer 450 duizend tweewielers. In de loop der jaren heeft Panther geen originele technologie ontwikkeld. In plaats daarvan combineerden de ingenieurs en ontwerpers slim beproefde knowhow en oplossingen om fietsen van hoge kwaliteit te produceren.
En dat is nog niet alles. Het stereotype van de ongeëvenaarde Duitse kwaliteit wordt bevestigd in de Panther fabrieken. Alle producten ondergaan verschillende stadia van kwaliteitscontrole en nieuwe modellen ondergaan talrijke tests. Dit alles maakt het uiteindelijk mogelijk de markt te voorzien van producten van uitzonderlijk hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs.
Torpedo -Werke AG (Weil-Werke) was een fabrikant van fietsen en kantoormachines in Frankfurt am Main . Het bedrijf werd in 1896 opgericht door de broers Peter en Heinrich Weil als “Peter Weil & Co”. De productie begon met negen medewerkers in een hal van 500 vierkante meter in Rödelheim . De wielen, die daar uit losse onderdelen werden geassembleerd, werden verkocht onder de merknamen “Weil-Räder” en “Torpedo-Räder”.
De productie van typemachines begon in 1906 , aanvankelijk met een model overgenomen van de firma Johann Völker & Co. uit Neu-Isenburg , maar dat voortdurend verder werd ontwikkeld. De typemachines werden verkocht onder de naam Torpedo . Op 30 november 1921 werd de Weil-Werke omgezet in een naamloze vennootschap . In 1927 verscheen de eerste Duitse typemachine met segmentschakeling , het Torpedo Standard- model . Het model kan geleverd worden met schrijfwagens in verschillende lengtes. Sinds 1931 was de meerderheid van de aandelen in Torpedo-Werke AG eigendom van Remington Rand Inc., New York. Naast typemachines bouwde Torpedo ook boekhoudmachines , vanaf 1932 met een mechanische rekenmachine en automatische inzamelmachines voor rekeningkaarten.
Vanaf 1938 werden de fietsen vervaardigd in een nieuwe fabriek aan de Hanauer Landstrasse 208-214; de productie van kantoormachines bleef in Rödelheim. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de fietsenfabriek verwoest bij de luchtaanvallen op Frankfurt am Main in 1943 en de hoofdfabriek in Rödelheim in 1944 . Na de oorlog werd de productie herbouwd in de locaties Frankfurt, Alzenau en Groß-Karben . Het assortiment omvatte motorfietsen en bromfietsen tot 200 cm³, typemachines en fietsen. De motoren voor de motorfietsen kwamen van Fichtel & Sachs en Ilo .
Nadat het aantal medewerkers in 1956 was toegenomen tot 2.200, raakte de markt voor fietsen en bromfietsen geleidelijk verzadigd. Er werden grote winsten gemaakt met mechanische typemachines, waarvan slechts een fractie zeer laat in de ontwikkeling van elektrische typemachines werd geïnvesteerd. Nadat Torpedo's eerste elektrische typemachines onvolwassen en duur bleken te zijn, werd de productie in 1967 stopgezet.
Halverwege de jaren tachtig begon warenhuisketen Karstadt fietsen te verkopen onder de naam Torpedo. De leverende producenten hadden echter geen banden met de oorspronkelijke torpedofabriek.
Zweirad Union e-Mobility GmbH , vooral bekend onder de vroegere naam MIFA Mitteldeutsche Fahrradwerke , is een Duitse fietsenfabrikant in Sangerhausen ( Saksen-Anhalt ).
Naast de Diamant Fahrradwerke in Chemnitz was MIFA een van de toonaangevende fietsenfabrikanten in de voormalige DDR. De Mitteldeutsche Fahrradwerke werd in 1907 opgericht door Emil Schütze en Emil Hesse (1873–1936).
De zakenman Emil Schütze was een horlogemaker van opleiding en had sinds het einde van de 19e eeuw een winkel aan de Kylische Straße 28 in Sangerhausen. Naast horloges, optische apparaten, naaimachines en muziekwerken verkocht hij ook fietsen van verschillende fabrikanten. Voor zijn nieuwe bedrijf was hij op zoek naar een specialist in fietsconstructie en vond hem in Emil Hesse uit Rötha , die eerder als fietstechnicus had gewerkt in de STYRIA Fahrradfabrik en Stiermarken-Dürkopp Werke (SDW) van Johann Puch in Graz . Al na een jaar produceerde het bedrijf met 35 medewerkers al een jaarlijkse productie van 1.000 fietsen, die aanvankelijk onder de merknamen “Barbarossa” en “Million” en vanaf 1912 onder het merk “Mifa” werden verkocht. In 1913 was de productie gestegen tot 4.000 stuks per jaar.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog verschoof de productie echter van fietsen naar granaten.
Pas na het vertrek van de oprichter Emil Schütze en met de komst van de Berlijnse zakenman Lihmann als investeerder werd de fietsenproductie in 1920 hervat. In 1921 sloten de kooplieden Guggenheimer, Karstedt en Höfling uit Berlijn zich aan als partners totdat het bedrijf in 1925 uiteindelijk eigendom werd van de Berlijnse drukkerij Huck . De verdere uitbreiding van de productiefaciliteit in hetzelfde jaar en de introductie van lopende bandmontage maakten in 1927 de productie van 79.000 fietsen met ongeveer 700 medewerkers mogelijk. Tegelijkertijd schakelde het bedrijf over van detailhandel naar een systeem van meer dan 200 verkooppunten en directe verkoop met verzending vanaf de fabriek. Dit maakte het bedrijf enorm impopulair bij dealers, temeer omdat andere leveranciers hun voorbeeld al snel volgden, waaronder marktleider Opel . De drijvende kracht achter het bedrijf in deze jaren was het wielrennen, het bedrijf verwierf in de jaren twintig grote bekendheid door haar successen in de wielersport. Mifa leunde sterk op reclame en beschikte daarom vanaf 1925 over een eigen wielerploeg. De Italiaanse wereldkampioen Alfredo Binda , de Zwitser Heiri Suter en de Duitse renners Bruno en Rudolf Wolke waren succesvol op de fietsen van het bedrijf in de MIFA wielerploeg. De beste racefietsen van de gecontracteerde professionele wielrenners werden stuk voor stuk “kampioenschapsmodellen” genoemd en ontwikkeld tot verkoopsuccessen.
De jaren dertig brachten een neergang. Naast de gevolgen van de mondiale economische crisis leidden de beperkingen opgelegd door het economisch beleid van de nationaalsocialisten ook tot de ineenstorting van de directe verkoop. De productie daalde tot 20.000 fietsen per jaar. Na het overlijden van medeoprichter Emil Hesse in 1936, die tot het einde toe als fabrieksmanager voor het bedrijf had gewerkt, nam zijn zoon Otto (1899–1979) de leiding over. Al in 1937 werd op het terrein een explosievenmagazijn ingericht en werd er naast fietsen ook munitie geproduceerd. In 1939 werd de fietsenproductie uiteindelijk stopgezet en volledig omgezet in oorlogseconomie (inclusief staartstukken voor Junkers -vliegtuigen). Met behulp van zogenaamde buitenlandse arbeiders (lees dwangarbeiders) uit de Sovjet-Unie , Frankrijk en Italië vervaardigde Mifa al snel niet alleen granaatontstekers, maar ook kabelleggers voor inlichtingentroepen en transportkarren voor het vervoer van gewonden.
Op 12 april 1945 trokken de Amerikaanse strijdkrachten voor het eerst Sangerhausen binnen en gebruikten de productiefaciliteiten van Mifa om hun uitrusting te repareren. In juli 1945 volgde het Rode Leger dit voorbeeld, dat de operatie prompt goedkeurde. Aanvankelijk werden aanstekers en haarkrullers gemaakt van het aluminium dat overbleef van bij de wapenproductie, maar ook kachelpijpen en diverse andere onderdelen werden op bestelling gemaakt. De productie van tweewielige karren begon in augustus en in oktober 1945 waren er 743 Mifa-karren voltooid, waarvan sommige tientallen jaren in Sangerhausen in gebruik waren.
Nadat de vooroorlogse eigenaren zonder compensatie waren onteigend, werd het bedrijf vanaf 1 augustus 1946 onderdeel van SAG Awtowelo (AWO). Otto Hesse bleef fabrieksdirecteur tot november 1947, maar werd daarna ontslagen en bracht vervolgens enkele jaren door in de Bautzen-gevangenis , een gevangenis die door het Sovjet-militaire bestuur in Duitsland werd gebruikt voor oorlogsmisdadigers, en later in toenemende mate voor politieke gevangenen die werden omschreven als tegenstanders van het Stalinisme.
Vanaf 1946 werden er in Sangerhausen opnieuw fietsen gebouwd, 9.483 in het eerste jaar, maar tot 1949 moesten ze bijna allemaal als oorlogscompensatie aan de USSR worden geleverd.
In de nieuw opgerichte Duitse Democratische Republiek werd de Mitteldeutsche Fahrradwerke in 1950 omgevormd tot een staatsbedrijf. In hetzelfde jaar werden ongeveer 117.000 fietsen gebouwd door 1.100 arbeiders.
Het productieprofiel in de jaren vijftig kenmerkte zich door klassieke toerfietsen, sportfietsen en kinderfietsen. Als gevolg van de stroomlijning van het assortiment in 1959 waren de sportfietsen niet meer verkrijgbaar. De productie van vouwfietsen begon in 1967, waarvan er in 1978 meer dan 1,5 miljoen werden gebouwd en worden beschouwd als klassiekers in de fietsgeschiedenis van de DDR.
In 1969 werd de MIFA-fabriek aangesloten bij de Automotive Industry Association Zweiradkombinat Suhl (IFA). De productiegebouwen in Sangerhausen werden gemoderniseerd en er kwamen drie nieuwe hallen bij. In 1969 nam Mifa de productie van sportfietsen van Diamant over , omdat er plannen waren om Diamant als fietsenfabrikant op te geven. Op 23 augustus 1973 rolde de 5 miljoenste fiets sinds 1946 van de band. Grote delen van de productie werden geëxporteerd, onder meer naar West-Duitsland onder een gewijzigde merknaam. Mifa vervaardigde ook bagagefietsen, racefietsen voor kinderen, indoorsportfietsen, tandems (vanaf 1986), BMX- fietsen (vanaf 1988) en de trekkingfiets “Exkurs” (vanaf 1989). Het was de bedoeling dat in 1990 een mountainbike in productie zou gaan. Naafversnellingen waren in de DDR niet verkrijgbaar, maar in de jaren tachtig werden sportfietsen steeds vaker uitgerust met derailleurversnellingen met 3, 5 of 10 versnellingen. Nadat de export tijdelijk was stopgezet, verkocht Mifa in de jaren tachtig opnieuw meer fietsen aan West-Duitsland onder andere merknamen zoals ‘Exclusiv’ of ‘Schneider’, waar ze het lage prijssegment bedienden. Ondanks de grotere verscheidenheid aan varianten in de jaren tachtig was MIFA ver achtergebleven bij de wereldstandaard. Dit kwam vooral door de verouderde leveranciersonderdelen zoals remmen, versnellingen en trapassen. Zelfs in de jaren tachtig waren sommige modellen uitgerust met gelakte stalen velgen, stempelremmen en klokbodembeugels. Bovendien ging de verwerkingskwaliteit achteruit. In de tijd dat Mifa een staatsbedrijf was, produceerde het meer dan negen miljoen fietsen.
In 1990 werd het bedrijf overgenomen door de Treuhandanstalt. De door Mitteldeutsche Fahrradwerke geleverde wielen, nu afgekort als MDF, bleken echter inferieur aan de nieuwe concurrentie. De poging om fietsen van hogere kwaliteit te produceren met moderne leveranciersonderdelen van Shimano en met frames van bijvoorbeeld Columbus-buizensets. B. verkopen onder de merknaam CYCO was geen succes op de markt. Het personeelsbestand werd teruggebracht van 1.500 naar ongeveer 100 werknemers en alle afdelingen die niet voor de productie werden gebruikt, werden opgeheven.
In augustus 1993 werden machines en inventaris gekocht door Urs Haymot en Franco Knill, twee zakenlieden uit Zwitserland, en de activiteiten werden voortgezet onder de naam Fahrradtechnik Sangerhausen GmbH (FaSa) in drie hallen uit de jaren zeventig die door de trust werden gehuurd. De overige gebouwen, veelal uit de vooroorlogse periode, werden vervolgens gesloopt. Slechts twee jaar later moest het bedrijf faillissement aanvragen. In 1996 verwierven Peter Wicht en Michael Lehmann de meerderheid van de holding en keerden terug naar de traditionele naam door deze te hernoemen naar Mitteldeutsche Fahrradwerke GmbH en concentreerden zich vanaf 1999 op de verkoop voor winkelketens en postorderbedrijven. Vanaf mei 2004 werden MIFA-aandelen verhandeld op de beurs van Frankfurt . In hetzelfde jaar produceerde het bedrijf 737.000 fietsen en behaalde een omzet van 82,91 miljoen euro.
In 2006 nam MIFA voor acht miljoen euro de voorraad en klantcontracten over van de Biria Group. In het eerste kwartaal van 2008 rapporteerde MIFA een omzetdaling van ongeveer 10% vergeleken met hetzelfde kwartaal van het voorgaande jaar, maar een winststijging van 20%. In de nasleep van de economische crisis daalde zowel het aantal verkochte fietsen (naar 614.000 in 2009) als het aantal werknemers. In maart 2012 werd Grace GmbH & Co. KG , een fabrikant van elektrische fietsen in Berlijn, overgenomen. In augustus 2012 werd de Beierse fietsenfabrikant Steppenwolf overgenomen , die onlangs het faillissement had aangevraagd. In het boekjaar 2012 verkocht MIFA 546.000 fietsen (2011: 644.000 stuks). Het behaalde een omzet van 111,3 miljoen euro. E-bikes waren goed voor 30 procent van de omzet (in 2011 was dit aandeel 12,5 procent).
Medio maart 2014, bij het opmaken van de jaarbalans over 2013, bleek dat MIFA het voorgaande boekjaar een tekort van 15 miljoen euro had gemaakt en in voorgaande jaren ook verliezen had geleden. De voorlopige bedrijfscijfers voor 2013 lieten een omzet zien van 110,7 miljoen euro. Toen de details bekend werden, daalde de koers van het Mifa-aandeel binnen enkele dagen met ongeveer 50%. In april 2014 trad bestuurslid en grootaandeelhouder Peter Wicht af, tegen wie een onderzoek werd gestart wegens beleggingsfraude. In hetzelfde jaar verwierf de wijk Mansfeld-Südharz het bedrijfsterrein in Sangerhausen voor 5,7 miljoen euro. Het doel was om het ernstig noodlijdende bedrijf te redden met “vers geld”. Het bedrag zou de komende vijftien jaar via huurbetalingen terugvloeien naar de wijk. In augustus 2014 maakte de Indiase fabrikant Hero Cycles bekend 60% van de aandelen van MIFA over te nemen voor 15 miljoen euro. Er moet nog eens 4 miljoen euro worden geïnvesteerd in de herstructurering van het bedrijf. Eind september 2014 waren de onderhandelingen echter afgebroken. Mifa-bestuurskringen beschuldigden Hero Cycles ervan productieprocessen te kopiëren en deze te gebruiken om hun eigen nieuwe fabriek in Azië te bouwen. Op 29 september 2014 vroeg het bedrijf het faillissement aan bij de verantwoordelijke rechtbank in Halle (Saale) . In oktober 2014 verwierf Deutsche Balaton AG ongeveer 16% van het aandelenkapitaal van MIFA (1.575.000 aandelen) en presenteerde een “alternatief herstructureringsconcept”. In het geval dat het herstructureringsconcept niet kon worden doorgevoerd, werd met de verkoper een terugdraaiing van de koop overeengekomen.
Op 11 december 2014 nam de familie rond ondernemer Heinrich von Nathusius de fietsenfabrikant over als onderdeel van een activaovereenkomst . De overname vond met terugwerkende kracht tot 1 december plaats. De deelstaat Saksen-Anhalt ondersteunde de aankoop met een lening van de Investeringsbank Sachsen-Anhalt en door een staatsgarantie aan te nemen. De bedrijfsnaam werd veranderd in MIFA-Bike Gesellschaft mbh . Eind december 2016 werd in Sangerhausen een nieuwe fabriek ter waarde van 17 miljoen euro in gebruik genomen.
Geruchten die in de media verschenen over de financiële problemen van het bedrijf werden aanvankelijk door de eigenaren afgewezen. Op 4 januari 2017 heeft de directie echter een verzoek tot persoonlijk faillissement ingediend bij de rechtbank. Directeur Heinrich von Nathusius verliet het bedrijf. Na een uitstelperiode van drie maanden werd eind maart een reguliere insolventieprocedure geopend. Verkooponderhandelingen met de ondernemersfamilie Puello uit Schweinfurt mislukten eind mei vanwege de nieuwe hal, die waarschijnlijk uit particuliere middelen werd gefinancierd en geen deel uitmaakte van de activa van het bedrijf. Op 1 juli 2017 stond het bedrijf op het punt te worden opgesplitst. In juli 2017 maakte de curator bekend dat er overeenstemming was bereikt met de Coburg -manager Stefan Zubcic. Zubcic had drie jaar eerder de autoleverancier Sachsenring overgenomen en was nu van plan de MIFA-fietsproductie voort te zetten onder het bedrijf Sachsenring Bike Manufaktur.
De productie begon opnieuw in het nieuw opgerichte bedrijf, in de oude productiehal, met 130 van de vroegere bijna 600 medewerkers. De overgebleven Mifa-fiets en de nieuwe hal bleven eigendom van de familie von Nathusius. Ook Zubcic weigerde de vraagprijs voor de zaal te betalen. Na werktijdverkorting in de eerste maanden is het bedrijf begin 2018 overgestapt op reguliere productie met als doel een jaarlijkse productie van zo’n 200.000 fietsen te realiseren. Als afnemer werden dezelfde klanten aangetrokken die voorheen al door Mifa werden beleverd, vooral grote Duitse discountketens. In 2019 werd ook het fietsverhuurbedrijf nextbike toegeleverd. Op 17 november 2020 vroeg ook dit bedrijf het faillissement aan. De curator Philipp Hackländer van White & Case maakte op 16 februari 2021 bekend dat Zweirad Union e-Mobility GmbH, nieuw opgericht door verschillende Duitse en internationale investeerders , 75 van de ongeveer 120 werknemers zou overnemen en de fietsenproductie zou voortzetten in de oude Mifa locatie.
De afzonderlijke onderdelen werden voornamelijk wereldwijd ingekocht, waarbij het spuiten en de eindmontage plaatsvonden in Sangerhausen. Toen het bedrijf in 2004 naar de beurs ging, omschreef het bedrijf zijn productie onder het motto ‘Globaal kopen, lokaal verwerken’. De bedrijfsleiding onder Peter Wicht werd vaak bekritiseerd vanwege de bijzonder lage uurlonen, maar wees erop dat zij, om qua prijs concurrerend te kunnen zijn ten opzichte van de concurrentie uit China , niet afhankelijk waren van arbeidskostendumping, maar eerder van moderne productie en nieuwe producten.
Net als bij veel andere bedrijven in de Duitse Democratische Republiek waren er talloze uitspraken in omloop die spottend “de spot dreven” met de MIFA-fabriek en haar producten. Bv: “Wie op Mifa rijdt, rijdt nooit de verkeerde kant op, want Mifa rijdt helemaal niet” of “een stukje plaatwerk, een stukje draad en de Mifa-fiets is klaar” De afkorting MIFA werd soms ook begrepen als “MIst-FAhrrad”. De uitspraken dienden ook om Diamond -fietsen te differentiëren, die vooral in de jaren vijftig en zestig een hogere reputatie genoten en feitelijk van hogere kwaliteit waren.
Merknamen en eigen merken
“Barbarossa” en “Million” (1907-1912)
“MIFA” of “Mifa” (uit 1912)
“Siegfried” (rond 1970, geëxporteerd naar de Bondsrepubliek Duitsland) [ 33 ]
“Exclusief” (1980–1990) DDR-exportfietsen
“Steppenwolf” (sinds het verwerven van de merkrechten in 2012)
“GRACE” (sinds de overname van de gelijknamige e-bikefabrikant in 2012)
“VAUN” (sinds 2016)
“Zündapp” (2014–2017)
“NCM”
Private labels voor postorderbedrijven, bouwmarkten en supermarkten
“La Strada”
“Cyco”
“Gematec”
“FunLiner”
“McKenzie”
“BIRIA” (sinds de verwerving van de merkrechten van het voormalige Biria in 2006), vaak met de toevoeging “made by MIFA”
Wat weet Einbeck nog meer over de werken van Heidemann?
Het tijdschrift Bicycle Market berichtte in zijn nummer van november 1936: “De Stukenbrok-fabriek in Einbeck, die al jaren gesloten is, zal op 2 januari 1937 weer in bedrijf worden genomen, voorlopig met een personeelsbestand van 100 mensen. Een bedrijf uit Bielefeld heeft de gebouwen, die sinds 1932 eigendom zijn van de stad Einbeck, overgenomen om daar de fietsenfabriek Baronia te openen. Naast fietsen produceren wij ook fietsaccessoires en kindersteps.
Dit Bielefeldse bedrijf was Baronia-Werke (opgericht in 1923 door Karl Heidemann). Het voormalige bedrijfspand van August Stukenbrok werd overgenomen door zijn zoon Helmut.
Twee jaar later begon de Tweede Wereldoorlog. In 1940 schakelde het bedrijf over op oorlogsproductie. Aan de Köppenweg werd een kamp met 150 Sovjet krijgsgevangenen en burgerarbeiders opgezet - het enige kamp in Einbeck stond op het bedrijfsterrein. Heidemann had ook Sovjetgevangenen in dienst uit het kamp in het Clus-domein en uit het burgerarbeiderskamp aan de Hannoversche Strasse. In 1942 werden ongeveer 120 “Oosterse arbeiders” ingezet.
In januari/februari 1943 overtrof het bedrijf de doelstelling voor de productie van ontstekingsschroeven voor de C12-granaten met 150.000 stuks. In 1944 bedroeg het aandeel buitenlandse burgerarbeiders en krijgsgevangenen ruim 60 procent van de totale beroepsbevolking. In 1945 was op het fabrieksterrein een ziekenhuis met ongeveer 300 gewonden gehuisvest.
Bedrijfsbaas Helmut Heidemann kwam tijdens de oorlog om het leven. Zijn broer Gerhard zette het bedrijf voort. Zo was Heidemann-Werke Einbeck (ook: Baronia-Heidemann-Werke Einbeck) de nummer 1 exposant op de eerste naoorlogse beurzen, de Einbeck Weken in 1948 en 1950. Eind jaren veertig was HWE een van de grootste fietsenfabrikanten in Duitsland. Daarom lanceerde Gerhard Heidemann in 1948 de wielerwedstrijd ‘Rond de Heidemann-fabriek’ voor de Einbecker Week.
Er rees een ster aan de sporthemel van Einbeck: de 15-jarige Emil Reinecke van Kükenschnipp 9 baande zich een weg naar de harten van de inwoners van Einbeck. Hedendaagse getuige Peter “Perchen” Nolte herinnert zich:”Zieh Emil, zieh!” Dat riepen we bij elke race tegen hem. Er was altijd wel iets te beleven op het circuit van Ostertor. Velen vielen daar. Maar Emil stapte weer op en won de race. Hij was een idool voor ons."
In 1953 werden ruim 100.000 fietsen naar de Verenigde Staten geëxporteerd. In 1959 richtte Heidemann een importbedrijf op in New York. De vestiging in Rotenburg/Wümme werd opgericht in 1961. In 1964 had het bedrijf drie miljoen fietsen geproduceerd.
Bij de aankoop van het gebouw verplichtte fabrikant Heidemann zich ertoe de beroemde Westminsterklokken van de Stukenbrokwerke te onderhouden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten de klokken echter worden weggegeven om te worden omgesmolten. Na de oorlog werden er nieuwe klokken geplaatst, "maar door het toenmalige materiaal hadden ze niet de originele klank." In maart 1964 liet Heidemann nieuwe klokken installeren.
In 1971 werd een nieuwe fabriek gebouwd en in 1977 nog een fabriek op het industriegebied ten westen van de stad.
Gerhard Heidemann laat sinds 1955 auto-onderdelen vervaardigen in zijn bedrijf in Einbeck. Toen hij wilde uitbreiden besloot hij een tweede boerderij op te zetten in Rotenburg, aangezien hij een stoeterij in Bretel bezat waar hij zijn vrije tijd doorbracht. ... De fabriek werd al in 1961 in gebruik genomen met de afdelingen gereedschapsmakerij, extrusieproductie, stempelerij, galvaniseererij, hardingserij en productie van stoterbeschermingsbuizen. De enige klant was VW. Onder de 250 medewerkers bevonden zich veel voormalige medewerkers van de failliete Borgward-fabriek in Bremen, die Heidemann had overgenomen. In 1967 daalde het aantal medewerkers tot 80."
In 1997 werd de Heidemann Groep aanvankelijk verkocht aan Adwest Automotive Plc. verkocht in Groot-Brittannië. Twee jaar later werd het overgenomen door Dura Automotive Systems, Inc., VS.
TURMBERG fietsen uit Karlsruhe - Duitsland, handgemaakt sinds 1897!
TURMBERG is de naam van een gerenommeerd, traditioneel Karlsruhe-fietsmerk dat al meer dan honderd jaar oud is. Ouderen kennen ze misschien nog en herinneren zich de hoogwaardige fietsen die met liefde en liefde met de hand werden gemaakt.
Nadat de Turmberg-wielen tientallen jaren in de vergetelheid waren verdwenen, worden ze nu nieuw leven ingeblazen. De eigenaar en directeur van Rad-Punkt heeft in 2016 de rechten op het merk veiliggesteld en lanceert nu een nieuwe generatie Turmberg-fietsen.
In de jaren 90 van de 19e eeuw ontwikkelde er zich in Duitsland een fietsenindustrie. Tot nu toe was Groot-Brittannië de belangrijkste leverancier van de fietsen op de Duitse markt.
In 1896 richtten, in Bergerhof (Rijnland), de kooplieden David-Heinrich Böhme, Hermann Frowein, Richard Guhl en Richard Halbach een bedrijf op onder de naam “Fahrradwerke Bismarck GmbH” , dat met een aandelenkapitaal van 300.000 goudmarken. Toen de bedrijfsnaam werd gekozen, werd besloten dat de fietsen van het merk Bismarck voor alle toekomstige jaren van de beste kwaliteit moesten zijn. De voormalige rijkskanselier, prins Otto von Bismarck, had het bedrijf bereidwillig toestemming gegeven om zijn naam te gebruiken.
Hun fabriek was de eerste industrie in het Rijnland en had vanwege de ligging in het hart van het Bergische Land het voordeel dat ze direct aan de bron van grondstoffen lag. Alle belangrijke onderdelen van de fiets werden in eigen huis vervaardigd, wat een bijzonder voordeel was.
Bij de oprichting waren er in Duitsland al veel kleine bedrijfjes die fietsen vervaardigden, maar de productiecijfers waren nog laag. In Engeland en de VS was de grootschalige serieproductie al begonnen. De productie van de eerste fietsen begon in 1897 en een jaar later verliet de duizendste fiets de fabriek. Deze fietsen hadden zeker nog niet de voordelen van een moderne fiets, maar de leraar Schulze uit Radevormwald reed 25 jaar lang op een Bismarck-fiets uit de eerste productie van 1898 en legde op vakantieritten zo'n 75.000 km af zonder ooit een kogellager of een schroef te moeten vervangen. Fietsen waren in die jaren nog onbetaalbaar voor het grote publiek. Terwijl een goede gereedschapsmaker 40 pfennig per uur verdiende, kostte het Bismarck-model nr. 1 volgens de catalogus 330 goudmark. De “vélocipède-sport” werd daarom beschouwd als een plezier voor rijke burgers, wat betekende dat de verkoop vanaf het begin beperkt was.
Omdat de serieproductie van fietsen in het buitenland al ver gevorderd was, hadden vooral de Duitse fietsenfabrikanten te lijden onder de prijsdruk van de fietsen uit de VS, die vrijwel belastingvrij werden geïmporteerd. De moeilijkste crisisjaren van het bedrijf waren de jaren 1901 tot 1905, waarin de meedogenloze prijzenoorlog bijna verwoestende gevolgen had. Door nieuwe markten te openen en hun eigen werktuigmachines te produceren, wat een efficiëntere productie van Bismarckfietsen mogelijk maakte, werd het concurrentievermogen van de fabriek vergroot. De komende jaren zouden er ups en downs zijn in de ontwikkeling van de fietsindustrie. De prijzen daalden van 300 naar 200, 150, 100 en soms naar 60 mark (vóór de Eerste Wereldoorlog).
Aan het begin van de nieuwe eeuw brachten de Engelsen de eerste motorfietsen op de markt en de Bismarck-werke raakte meteen betrokken bij dit nieuwe metier. Omdat er in Duitsland nog geen motorindustrie bestond, werden er contracten gesloten met een Zwitserse en een Franse motorenfabriek en werden de eerste motorfietsen vervaardigd, maar slechts op kleine schaal. Omdat de naam Bismarck niet over de gehele wereld een goede reputatie had werden er in de Scandinavische landen Bismarck-fietsen verkocht onder de gepatenteerde naam “Skandia” en in Beieren onder de gepatenteerde naam “Siegfried”. Een belangrijke innovatie voor het fietsen kwam uit Engeland met de introductie van de vrijloopring. Ernst Sachs, de uitvinder van de torpedo-vrijloopnaaf en het Sachs-lager, heeft daarmee eeuwige roem verworven.
Door verbeteringen in de productiemethoden en voortdurende innovaties werd er tijdens de Eerste Wereldoorlog een veerfiets ontwikkeld, maar deze sloeg niet aan. Een losse vrijloopnaaf en een fiets met hulpmotor die met een eigen wiel aan het achterwiel was gekoppeld, werden in Nederland als exportartikel gunstig verkocht. In 1918 werd de bedrijfsnaam gewijzigd, voortaan was het "Fahrradwerke Bismarck, Schütte & Co., Bergerhof Rhld.
Er werd ook een fiets met twee versnellingen en een nauwkeurige permanente naaf geproduceerd. Nadat in 1911 de 100.000ste fiets was voltooid, bleven de productieaantallen stijgen. De export naar vrijwel alle landen ter wereld bedroeg 55% van de totale productie. De hoge kwaliteit van Bismarck-tweewielers werd herhaaldelijk erkend door het winnen van certificaten en medailles op beurzen en tentoonstellingen. De naam Bismarck was ook nauw verbonden met het wielrennen. Namen als Kilian/Vopel, de Dortmunder Diercks, de wereldkampioenen Toni Merkens, Walter Lohmann en Schorn hebben met Bismarck fietsen grote overwinningen behaald.
Met het uitbreken van de oorlog in 1939 gingen de voorheen goede afzetmarkten in het buitenland verloren. In 1938 werden de filialen in Wuppertal-Ronsdorf en Ratingen toegevoegd aan het bedrijf. Doch als gevolg van de oorlog gingen er twee fabrieken van het bedrijf verloren. Door de ontmanteling van alle machines en faciliteiten door de zegevierende machten moest de fabriek in Wuppertal-Ronsdorf vervolgens opnieuw worden uitgerust met aanzienlijke middelen. Gelukkig slaagden de Bismarck-fabrieken er in mei 1945, na het einde van de vijandelijkheden, in de productie te hervatten met de werknemers die zich in de heimat bevonden, een aantal van hen waren gesneuveld, gewond of nog in krijgsgevangenschap. De productie kwam langzaam op gang, vaak ontbrak het benodigde materiaal. In 1948 werd de 1.000.000ste fiets geproduceerd.
Bij juiste inschatting van de marktsituatie werd het productiegamma opnieuw uitgebreid van fietsen naar motorfietsen tot 175 cc en bromfietsen. De uitgekiende ontwerpen werden snel door de markt geaccepteerd en droegen bij aan de opwaartse ontwikkeling van het bedrijf.
Bromfietsen, motorfietsen en fietsen voor de export werden vervaardigd in de vestiging in Wuppertal-Ronsdorf, en naaimachines werden geproduceerd in de fabriek in Hammerstein. Het productieprogramma bestond hoofdzakelijk uit fietsen en fietsonderdelen zoals: assenstellen, kettingwielstellen, balhoofdstellen, kantelstandaards, bromfietsbedieningssets, telescopische vorken etc. Verder waren er ook bromfietsen met 50 cc Sachs evenals met Ilo- en Zündapp-motoren en motorfietsen met Sachs en Ilo motoren tot 175 cc en huishoudelijke apparaten zoals naaimachines van de merken “Bismarck” en “Victoria”.
Ook na de Tweede Wereldoorlog toonden de Bismarck-fabrieken hun nauwe banden met de wielersport. De constructie van fietsen leidde automatisch tot een nauwe verbinding met de wielersport. In de wegkoersen werden veel nationale en internationale overwinningen behaald, ook in de stayerraces. Er werd een apart koersteam opgericht, hoewel daar geen Radevormwalder-atleten deel van uitmaakten. Heel anders was het op amateurgebied, waar ook een aantal Rader-burgers betrokken waren. De grootste successen van het koersteam kwamen in de naoorlogse periode. De teamoverwinningen werden behaald tijdens de Rondes van Duitsland in 1951 en 1952. In 1951 liep de route door het Bergisches Land en passeerde ook door Radevormwald.
Toen halverwege de jaren vijftig de grote fietsencrisis uitbrak, liet deze zijn sporen na in de Bismarck-fabriek in de wijk Bergerhof in Radevormwald. In de herfst van 1957 moest het faillissement worden aangevraagd en werd de productie stopgezet. Bismarck-Werke werd verkocht en de firma Falter in Bielefeld verkreeg de naamrechten. Onder deze naam bleef ze tot eind jaren 90 fietsen bouwen.
Van 1884 tot 1959 bouwde Express Werke AG in Neumarkt in der Oberpfalz fietsen en motorfietsen met ingebouwde motoren van verschillende fabrikanten , evenals auto's. In het stadje Neumarkt in der Oberpfalz aan Oberen Markt 11 openden Simon Goldschmidt en zijn zoon Joseph in 1864 een ijzerhandel genaamd “S. Goldschmidt & Sohn”, die later werd uitgebreid met een “kachel- en ovenfabriek.
Na de dood van Simon Goldschmidt in 1872 namen de broers Joseph en Adolf de leiding van het bedrijf over. Carl Marschütz begon in 1877 een commerciële stage bij dit bedrijf. Marschütz was begeesterd over het ontwikkelen en bouwen van een vélocipède (fiets) en liet drie ambachtslieden uit Neumarkt een vélocipède maken volgens zijn ideeën.
In 1881 ontmoette hij een Engelse fietser die, op weg van Londen naar Wenen, met zijn penny-farthing (type van fiets) in Neumarkt stopte. Marschütz mocht een proefrit maken, maar dat ging niet zonder problemen omdat zijn benen te kort waren voor de fiets, maar het verhoogde wel verder zijn enthousiasme voor dit nieuwe vervoermiddel. Een jaar later ontmoette hij op een Beierse staatstentoonstelling de monteur Eduard Pirzer, die al ervaring had met het monteren van hoogwielers. Hij bracht hem bij Joseph Goldschmidt want hij wou hem voor zich winnen als steun voor zijn eigen fietsenproductie. Met goedkeuring van Goldschmidt kon de ontwikkeling van de Neumarkt-fietsproductie in 1883 in de Kochherd- fabriek beginnen. Als gevolg hiervan werd op 12 januari 1884 een van de eerste fietsenfabrieken in Duitsland opgericht onder de naam “Velocipedfabrik Goldschmidt & Pirzer”. De uitdrukking ‘oudste fietsenfabriek van het continent’ die het bedrijf vaak voor reclamedoeleinden gebruikte, was echter nauwelijks houdbaar, aangezien er vanaf ongeveer 1870 al een aantal kleinere fietsenfabrieken in grotere Duitse steden waren gevestigd.
Toen het bedrijf werd opgericht, was de fietsenindustrie in Engeland al ver gevorderd vergeleken met de ontwikkelingen in Duitsland. Om de wielen te vervaardigen had het bedrijf daarom werknemers uit Engeland in dienst. Die brachten de nodige kennis mee en voor het vervaardigen van de wielen ‘echt Engels materiaal van grote kwaliteit’ gebruikten. Door de goed oplopende verkoop kochten de broers Joseph en Adolf Goldschmidt in juli 1884 een pand tussen de Ingolstädter Strasse en de Bahnhofstrasse, waarop een nieuw fabrieksgebouw werd gebouwd. Daarbij ontstond een verbinding tussen de twee straten, de huidige Holzgartenstrasse, die bedoeld was als bedrijfsadres. Vanwege de voortdurend toenemende productie van fietsen werden de productiefaciliteiten de komende jaren meerdere keren uitgebreid.
In 1886 kreeg Carl Marschütz de leiding over de vestiging in Neurenberg. Maar nog in hetzelfde jaar richtte hij in Neurenberg het bedrijf “Carl Marschütz & Co” op, waaruit later de Hercules-werken voortkwamen. Op 22 december 1887 verliet ook Eduard Pirzer het bedrijf. Als gevolg hiervan veranderde de naam van het bedrijf in “Velociped-Fabrik Neumarkt Gebrüder Goldschmidt”.
In juli 1888 was er een grote brand in de productiehal. Daarna bleven alleen de omringende muren van de fabriekshal over en werd de inrichting grotendeels vernield. Hoewel de wederopbouw-werkzaamheden onmiddellijk begonnen, duurde het tot het voorjaar van 1889 voordat de productie weer op volle capaciteit draaide.
In 1892 kwamen de broers Joseph en Adolf Goldschmidt overeen om hun productietakken te scheiden. Het pand aan de Oberen Markt 11 werd overgedragen aan Adolf Goldschmidt, die daar de kachelfabriek en ijzerhandel uitbaatte onder de naam “S. Goldschmidt & Sohn”. Joseph Goldschmidt nam de fietsenfabriek aan de Holzgartenstrasse over en behield de bedrijfsnaam.
Toen Joseph Goldschmidt op 22 november 1896 stierf, namen zijn weduwe Bertha en zijn zoon Jacob het bedrijf over en veranderden het in 1897 in een naamloze vennootschap . Jakob Goldschmidt werd benoemd tot directeur van de “Express Fahrradwerke, Aktiengesellschaft Velocipedfarbik Neumarkt”. Tegelijkertijd werd een vestiging in Berlijn geopend om de zakelijke contacten daar uit te breiden.
Aan het einde van de 19e eeuw vond de eerste grote crisis op de fietsenmarkt plaats . Het werd onder meer veroorzaakt door de snelle groei van de fietsenindustrie, waarbij de afgelopen jaren steeds meer kleine en middelgrote fietsbedrijven waren ontstaan. Hierdoor ontstond er een overaanbod op de markt met een daarmee gepaard gaande prijsdaling. Het aantal fietsen dat het bedrijf produceerde daalde van 4.700 in 1898 naar 600 in 1901. Wat de situatie voor de Express-Werke nog erger maakte, was dat kort voor het uitbreken van de crisis het aantal medewerkers werd uitgebreid en er flink werd geïnvesteerd in de productiefaciliteiten. Het gevolg was dat ruim de helft van het personeel moest worden ontslagen.
Het management probeerde de omzetdaling te compenseren door andere producten te introduceren. In het voorjaar van 1899 werd aangekondigd dat Express was begonnen met het ontwikkelen en bouwen van gemotoriseerde voertuigen. De eerste gemotoriseerde producten van Express-Werke waren driewielers en kleine vierwielige motorvoertuigen. Later kwamen daar gemotoriseerde fietsen, auto's en vrachtwagens bij. Om expertise op te doen in de voertuigconstructie met elektromotoren heeft Express-Werke het Berlijnse autobedrijf Vulkan overgenomen, inclusief het recht om alle patenten te gebruiken die aan Vulkan in licentie zijn gegeven.
De productie van gemotoriseerde voertuigen nam tot 1905 een groot deel van de productiecapaciteit in beslag, maar werd in 1907 stopgezet vanwege een gebrek aan economisch succes. Hierdoor kon het bedrijf meer aandacht besteden aan de fietsenmarkt, die zich zeer dynamisch ontwikkelde met de introductie van veilige lage wielen met luchtbanden .
In 1909 werd de productie van gemotoriseerde voertuigen tijdelijk hervat. In 1910 werd de productie van auto’s definitief stopgezet. In de daaropvolgende jaren nam de productie van fietsen aanzienlijk toe en bereikte in 1908 16.800 exemplaren.
Eerste Wereldoorlog: Vanaf ongeveer 1912 werden er fietsen vervaardigd voor militaire doeleinden, waaronder opvouwbare legerfietsen die in tassen getransporteerd konden worden . Zoals ook gebruikelijk was bij andere bedrijven in de tweewielerindustrie, was de Express-Werke destijds ook actief als defensiebedrijf en realiseerde tijdens de Eerste Wereldoorlog een groot deel van zijn omzet bij het Duitse leger. Al in het eerste oorlogsjaar werd gemeld dat er ook krijgsgevangenen als arbeiders in het bedrijf werkten.
Na de oorlog ging Express-Werke door met de productie van fietsen, maar besefte tegelijkertijd ook de vraag naar bromfietsen, die was ontstaan als gevolg van de afschaffing van de rijbewijsplicht.
De directie besloot om terug te keren naar de productie van gemotoriseerde fietsen. Door de productie van kleine motorfietsen te betreden, werd de Express-Werke beschouwd als onderdeel van de motorfietsindustrie van Neurenberg .
Tweede Wereldoorlog: Nadat de nationaalsocialisten aan de macht kwamen , werden de expresfabrieken omgebouwd tot een wapenfabriek en raakte de partij nauw verweven met de bedrijfsleiding. In 1938 veranderde de “ arisering ” ( =Joodse bezittingen onder de controle of in het bezit van niet-joden brengen) de zakelijke grondslagen van het bedrijf door de meerderheid van de aandelen te wijzigen: de vorige aandeelhouder , de Gebrüder Arnhold bank , werd overgenomen door de Dresdner Bank .
Tegen de tijd dat de productie vanwege de Tweede Wereldoorlog in 1939 werd stopgezet, waren er in totaal 18 verschillende gemotoriseerde fietsen en lichte motorfietsen gebouwd, die ofwel door de Express-fabriek werden geassembleerd of, zoals bij het Saxonette- model , onder licentie vervaardigd. De verkoop ontwikkelde zich goed, want naar verluidt waren er aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ongeveer 150.000 bromfietsen geproduceerd.Tijdens ce oorlog produceerden ze ook fietsen voor het Duitse leger.
Toen de Amerikaanse luchtmacht op 23 februari 1945 het treinstation van Neumarker aanviel, werd ook het terrein van Express-Werke zwaar getroffen. Tijdens een tweede luchtaanval op 11 april 1945 viel er opnieuw een bom op de reeds verwoeste expresfabriek.
Na het einde van de oorlog keerden veel voormalige werknemers terug naar hun werkplek om deel te nemen aan de wederopbouw van het bedrijf en het repareren van de productiefaciliteiten. Vanaf het voorjaar van 1947 konden er weer fietsen gebouwd worden. Het grootste obstakel was de ontoereikende aanvoer van grondstoffen en componenten voor de productie. Een jaar later begon de productie van bromfietsen en de voorbereiding voor de productie van motorfietsen. In 1950 werd het productassortiment voor het eerst opnieuw gepresenteerd op de Internationale Autosalon van Frankfurt .
Vanwege de uitstekende ontwikkeling in de verkoop van motorfietsen besloot het bedrijf zijn eigen bromfietsmotoren te ontwikkelen voor gebruik in de nieuwe “Radexi” productlijn. Vanaf het midden van de jaren vijftig daalde de verkoop van motorfietsen in de Bondsrepubliek Duitsland aanzienlijk, omdat steeds meer gezinnen zich tijdens het economische wonder een kleine auto konden veroorloven.
De productie van bromfietsen, die begin jaren vijftig snel steeg, daalde vanaf 1956 aanzienlijk. In 1958 kon slechts iets meer dan de helft van de in het hoogconjunctuurjaar 1955 geproduceerde vehikels worden verkocht. Als gevolg hiervan moesten talloze tweewielerfabrikanten het faillissement aanvragen, waaronder Bismarck-Werke en Hecker. Andere fabrikanten schakelden over op de autoproductie. Van de 80 fabrikanten die in 1952/1953 motorfietsen produceerden, waren er in 1958 nog slechts 17 actief in deze branche.
De directie van de Express-Werke werd door de sterke marktgroei begin jaren vijftig verleid tot grote investeringen in de productie maar hield geen rekening met de markttrend richting auto's. Onderdeel van het investeringsoffensief was de ontwikkeling van de eigen bedrijfs M52-motor, waarvan de productie extra productiemiddelen, een uitbreiding van het personeelsbestand en nieuwe delen van het gebouw vereiste.
Aanvankelijk werkte de strategie en de vraag overtrof de productiecapaciteit ruimschoots. In 1955 behaalde Express-Werke de hoogste omzet in de geschiedenis van het bedrijf. Maar amper een jaar later werd de trendomslag op de tweewielermarkt duidelijk merkbaar, waardoor 112 van de 680 medewerkers moesten worden ontslagen. Er werd ook werktijdverkorting bevolen om verdere ontslagen te voorkomen. Het vertrouwen van de medewerkers in het management nam af en er waren berichten over grootschalige diefstallen, waarbij arbeiders en bedienden fietsonderdelen de fabriek uit smokkelden. Thuis werden de onderdelen vervolgens tot fietsen geassembleerd om ze ver onder de fabrieksprijs te verkopen.
In hetzelfde jaar maakte senior directeur Victor Lentz tijdens een personeelsvergadering bekend dat hij om gezondheidsredenen ontslag had genomen uit de leiding van het bedrijf. Het ontslag was echter geen besluit van de directeur zelf, maar werd besloten door de raad van commissarissen. Hieraan gingen conflicten met de voorzitter van de raad van commissarissen, Otto Essele, vooraf.
De juridisch adviseur van het bedrijf, Georg Gutmann, werd aangesteld als zijn opvolger. Ondanks de dreigende neergang en tegen het advies van een aangestelde managementconsulent in, initieerde de bedrijfsleiding geen bezuinigingsmaatregelen, maar bestelde zij materiaal voor de productie dat de vereisten ruimschoots overtrof, wat betekende dat de crediteurenbanken geen nieuwe leningen meer goedkeurden. Gutmanns poging om verdere financiering via wissels te bewerkstelligen mislukte, de Express-fabriek ging failliet. Omdat de huisbank het dreigende faillissement wilde voorkomen, ging zij op zoek naar een koper. Het bod bereikte ook Odilo Burkart, die de Victoria-fabriek al had overgenomen. Omdat uit een onderzoek in opdracht van Burkart nog meer ernstige discrepanties aan het licht kwamen, moest Gutmann zijn functie neerleggen en werd hij vervangen door Wilhelm Köhler. Door aan bepaalde voorwaarden te gaan voldoen kon Köhler de overname van de Express-aandelen door Burkart starten, hij verwierf die voor iets minder dan een miljoen mark.
Even later nam Burkart ook de productie van DKW - tweewielers over van Auto Union . Deze drie bedrijven, Viktoria-Werke, Express-Werke en het tweewielersegment van DKW, werden in november 1958 samengevoegd tot de Zweirad-Union en de productie werd gecombineerd in Neurenberg. De bedrijfsfaciliteiten van de Express-Werke aan de Holzgartenstrasse werden vervolgens verkocht aan het elektriciteitsbedrijf Metzenauer & Jung. Op basis van de resterende voorraden werden in Neumarkt nog wel tweewielers gebouwd, maar rendabel bleek dit niet te zijn. De directie besloot daarom tegen licentievergoeding de productie van het tweewielerprogramma over te dragen aan Zweirad-Union, dat toen ook de merknaam ‘Express’ mocht voeren. Op 30 september 1959 werd de productie van tweewielers in Neumarkt definitief beëindigd.
De Express-Werke had een diversiteit van verschillende soorten fietsen gebouwd. Tot 1904 waren er nog hoogwielers verkrijgbaar, maar daarna werden ze al snel vervangen door veilige laagwielers. Vanaf het begin was een deel van de productstrategie het leveren van fietsen van hoge kwaliteit. Het assortiment omvatte bedrijfs- en toerfietsen, maar ook sport- en racefietsen , die een bijzondere rol speelden in de strategie van het bedrijf. Express-Werke verscheen als sponsor op tal van wielerevenementen zoals de Ronde van Duitsland en stuurde er zijn eigen teams naar toe op fietsen Express. Van 1937 tot 1960 werd er een fabriekswielerploeg, onder de naam Express, ondersteund.
PRESTO OTHELLO CHEMNITZ---- THARANDT v. Sa. -----Chemnitz --- Duitsland
1897 Presto Fahrrad -werke, Georg Gunther & Co, eerste merk was Pfeil.
Bron: Frank Papperitz
Presto en Chemnitz
Chemnitz is een traditionele Saksische industriestad. De mechanische en voertuigbouw kent hier een buitengewoon lange geschiedenis van succes. Na rijtuigen en locomotieven verlieten in de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw een verscheidenheid aan fietsen, motorfietsen en auto's de productiefaciliteiten in Chemnitz.
Een van de pioniers van de Duitse voertuigbouw was Georg Günther. Onder de merknaam "Presto", wat snel en snel betekent in het Italiaans, er werden in Chemnitz tienduizenden auto's, motorfietsen en bromfietsen en ongeveer 1 miljoen fietsen vervaardigd en over de hele wereld verkocht.
De opkomst en ondergang van de Prestowerke is nauw verbonden met de Duitse economische geschiedenis van de vorige eeuw. Talrijke technische getuigen van dit tijdperk liggen nog steeds sluimerend in schuren en zolders, wachtend om opnieuw ontdekt te worden.
PRESTO Chemnitz 1895 - 1906
Het opbouwen van een bedrijf vereiste persoonlijkheid, kennis en ook gunstige omstandigheden. Georg Günther was een van de pioniers van de Duitse voertuigbouw. In 1895, op 25-jarige leeftijd, deed hij zijn eerste ondernemerservaring op in een klein bedrijf ("Heilert & Günther"). In 1896 ging hij naar Tharandt en richtte daar in 1897 de commanditaire vennootschap “Presto”-Fahrradwerke Günther & Co. op.
De snel groeiende productie, die tot 1897 nog onder de merknaam “Pfeil” stond, vereiste een nieuw pand, dat vond hij in de machinebouwstad Chemnitz. In 1897 begon Günther met de bouw van de nieuwe fabrieksfaciliteiten aan de Zwickauer Straße 88 in Chemnitz.
Tot 1900 werden er voornamelijk fietsen vervaardigd. Vanaf 1901 werden ook motorfietsen geproduceerd, met motoren van Minerva ( België ) en Buchet ( Frankrijk ). Vanaf 1901 werden ook auto's van de Franse fabrikant Delahaye verkocht en vanaf 1907 werden deze ook onder licentie geproduceerd.
De toegenomen behoefte aan kapitaal en waarschijnlijk ook de crisis in de motorfietsproductie vanaf 1907 leidden in hetzelfde jaar tot de oprichting van Prestowerke Aktien-Gesellschaft Chemnitz. Na enig succes in de autoraces en deelname aan de eerste Prinz Heinrich-reizen, was Günther van plan zelf auto's en motoren te produceren. Hiervoor waren nieuwe productiefaciliteiten nodig, die hij vanaf 1909 liet ontwerpen door de in Chemnitz gevestigde architect Benirschke. Op 1 januari 1911 werden de vestigingen aan de Scheffelstrasse in Chemnitz in gebruik genomen.
1911 - Economische moeilijkheden in het bedrijf en de sportieve ambities van Günther leidden in 1913 tot geruzie en ook naar het vertrek van de oprichter uit het bedrijf. In hetzelfde jaar begonnen Günther en de latere DKW-oprichter Rasmussen met het opzetten van de elitefabriek in Brand-Erbisdorf. In de daaropvolgende jaren werd de productie constant uitgebreid. Er werden allerlei soorten fietsen afgeleverd. Reclame speelde een steeds grotere rol. Presto was intensief bezig met de prductie van fietsen. Met de nieuwe mogelijkheden in de Scheffelstrasse in Chemnitz konden auto's nu in verschillende prestatieklassen en met een grote verscheidenheid aan carrosserieën worden geproduceerd. Presto besefte al heel vlug de economische voordelen van auto's en bood daarom speciale bedrijfsvoertuigen aan. De economische druk leidde in 1920 tot de oprichting van de Duitse Automobielgroep, gevestigd in Leipzig.
In 1926 nam Presto de Dux -fabriek in Leipzig over. Vervolgens werd begonnen met de serieproductie van zescilindermodellen (type G) met een motorvermogen van 50 en 55 pk, maar deze kwamen met veel kinderziektes op de markt. Dit ondermijnde de reputatie van het merk, dat tot dan toe solide was: de terugroepactie in 1927/28, de wereldwijde economische crisis , gecombineerd met een langdurige staking van metaalarbeiders en de daarmee gepaard gaande problemen met retourzendingen naar klanten, zorgden voor grote ontevredenheid, waardoor het bedrijf al snel in financiële moeilijkheden kwam. In 1927 kocht de Nationale Automobil-Gesellschaft (NAG) in Berlijn de fabriek (opgeleverd op 1 januari 1928) en bleef nog een jaar lang de twee luxe auto's, Type F en G, bouwen. Toch werden er in twee jaar tijd slechts 1.000 voertuigen van deze twee typen geproduceerd. Eind 1928 werd de productie stopgezet, de productiefaciliteiten werden ontmanteld en in eerste instantie verplaatst naar Berlijn (het hoofdkantoor van het bedrijf). Later droeg NAG deze faciliteiten over aan Büssing-Werke in Braunschweig .
Vanaf dat moment werden er uitsluitend fietsen geproduceerd. Begin jaren dertig waren er kleine motoren van Fichtel & Sachs met een cilinderinhoud van 74 cm³ verkrijgbaar. Al in de jaren twintig had Presto ervaring opgedaan met de DKW Reichsfahrt-motor en vanaf 1930 was het bedrijf een van de eerste producenten van gemotoriseerde fietsen. Er volgden nog talloze andere modellen. Naast het gebruik van grotere motoren met een cilinderinhoud van 98 cc, gebruikte Presto in 1938-1939 ook kortstondig ILO-motoren met kickstarters voor zijn eigen voertuigen.
In 1934-1935 verkocht NAG de fabrieksfaciliteiten aan de nieuw opgerichte Auto Union AG . Presto huurde gebouwen van Sachsenwerk Licht- und Kraft-AG in Altchemnitz . Later werd het eigendom van het voormalige Pöge Elektricitäts-AG overgenomen.
Tweede Wereldoorlog
Eind jaren dertig moest Presto ook, dat in twee afdelingen, overschakelen op de productie van wapens. Naast fietsen werden nu ook rupskettingen en transmissies voor pantservoertuigen van de Duitse Wehrmacht geproduceerd. Vanaf 1943 werd de productie van fietsen volledig stopgezet ten gunste van de productie van rupskettingen. Dit bleef tot het einde van de oorlog in 1945 vrijwel het enige werkterrein van de Prestowerke. Uiteindelijk moesten de resterende materialen worden overgedragen aan de Elite-Diamantfabriek in Siegmar-Schönau, lange tijd een van de grootste concurrenten van de Prestofabriek. De Presto-fabrieken werden verwoest tijdens de luchtaanvallen op Chemnitz.
Na de Tweede Wereldoorlog
Nadat het Rode Leger de fabriek was binnengevallen, werd deze ontmanteld als herstelbetaling en op 3 oktober 1945 werd bevestigd dat de fabriek ‘eigenaar loos’ was. De Presto-fabriek hield daarmee op te bestaan. Na een referendum in Saksen in 1946 werden de Prestowerke in Chemnitz twee jaar later onteigend als wapenfabriek ten gunste van de deelstaat Saksen. Overgebleven medewerkers van de Prestowerke probeerden een nieuwe start te maken met de productie van fietsen, die tot 1950 in kleine aantallen werden geleverd, hierbij werd gebruik gemaakt van gerecupereerde en teruggevonden materialen en van de ervaring van de medewerkers. De voormalige directeur Ernst-August Klemm in Olpe (Westfalen) probeerde tot 1950 tevergeefs de onteigening aan te vechten.
De Leipziger Voorjaarsbeurs van 1949 was de laatste keer dat het bedrijf, dat nu IFA Werk Presto hete, op de beurs verscheen. Fietsen werden er samen metde merken Wanderer en Möve-Mühlhausen gepresenteerd . Het Prestowerke-logo was voor het laatst officieel te zien in de beursbrochure. Tot 1950 werd de productie voortgezet onder de naam Presto, die al sinds 1895 bestond. Een van de laatste producten is een ontstekingsverdeler die voor Framo-motoren werd geproduceerd, aangezien de resterende apparatuur aan VEB Fahrzeugelektrik werd toegewezen. Een klein deel van Chemnitz's jarenlange fiets- en autoproductie werd in Presto voortgezet tot het einde van de DDR .
Er waren andere Presto heren- en damesfietsen van West-Duitse makelij uit de jaren vijftig die de handelsmerken van de vooroorlogse productie hergebruikten. Helaas is het nog niet duidelijk niet waar deze fietsen geproduceerd werden.
Volgens recentere conclusies werden er in de jaren 1954 tot 1956 nog steeds Presto lichte motorfietsen geproduceerd en aangeboden in Denemarken. De importeur in Denemarken was Biil & Brokholm.
1873: De NSU geschiedenis begon bij de Strick Machine Werke in Riedlingen bij de Donau, hun bedrijvigheid was het herstellen van breimachines. Omdat de molen in Riedlingen midden in het dorp lag en de molen voor het werk te weinig kracht had, werd er al snel uitgezien naar een krachtiger molen.
1880: Die molen vonden ze in de Säge en Gipswerke-molen te Neckarsulm. Net buiten het dorp was er genoeg land langs de mooie beek de Sulm, waardoor de molen gemakkelijk aangepast kon worden met een verbreding van de watersluis. Door de bredere inlaat en grotere molen had men veel meer kracht beschikbaar in de fabriek.
1884: Dit leidde naar een nieuwe naam: Neckarsulm Strickmaschine Fabrik AG. Al in die jaren was de concurrentie groot en zocht men naar een nieuw product. Dit vonden ze in een fiets; de zogenaamde “Hochrader”. Er waren maar minimale aanpassingen nodig aan de machinerie in de fabriek, mede omdat het machinaal produceren van deze fietsen nog in de kinderschoenen stond.
1886: Pas in 1886 gaf men de naam Germania aan de Neckarsulmer fiets. Deze bestond hoofdzakelijk uit geïmporteerde onderdelen uit Engeland. Gaandeweg werden steeds meer onderdelen zelf gemaakt en vaak verbeterd.
1888: Nog steeds kocht men de fietsen aan van andere leveranciers. Het ging om drie modellen, namelijk: Gazelle uit Osnabrück, Merkur uit Frankrijk; Pfeil. In totaal werden er in die jaren maar slechts zo’n 200 van geproduceerd.
1890: De eerste echte NSU-fiets werd in grote serie geproduceerd: het NSU Niederrad. Dit was de eerste fiets die geheel uit eigen onderdelen werd gebouwd, met als logo de Hirschhorn. Aangezien de concurrentie op de loer lag werden er met haast patenten aangevraagd voor de pedalen, de naaf en het trapmechanisme. 1892:Op de Stanley-show in Londen stal NSU de show met de zeer goede kwaliteit en door vernieuwend en prijsgunstig te zijn ten opzichte van de concurrenten. Het leverde veel opdrachten uit binnen- maar zeker ook het buitenland op.
1897: De naam van de firma werd veranderd – de Neckarsulmer Fahrrad Werke Aktien Geselschaft werd opgericht. Het kapitaal steeg van 50.000 Mark naar 1.000.000. Mark. De fiets was een groot succes. De eerste catalogus werd op de markt gebracht en er werd een vast embleem op elke fiets aangebracht. Dit was het zogenaamde Steuerkfopfzeichen (balhoofdplaatje).
1899:Als bekroning gaf koning Wilhelm II NSU de titel Köninglichen Wörttembergischen Hoflieferant. Dit betekende dat er in het logo en Steuerkfopfzeichen 50 jaar lang gebruik gemaakt mocht worden van deze titel. Dit heeft NSU tot 1924 verschillende malen gedaan.
1898-1903: Een tweede, nieuw model Steuerkfopfzeichen werd op de fietsen aangebracht. Dit embleem kwam op 27 verschillende fietsen te zitten – de naam was Pfeil. Bijzondere modellen waren de tandem voor man/vrouw en de transport-fiets.
1900: De trend gaf dalende verkopen aan. Dit was de aanleiding om Schmidts zoon erop uit te sturen om op zoek te gaan naar een nieuw product. Dit werd de motorfiets.
1901: De introductie van een soort transportband maakte van de NSU-fabriek de eerste fabriek die motorfietsen in serie productie maakte. De motorfietsen en het nieuws over de transportband deden de fietsverkoop stijgen. En die verkopen trokken NSU uit een dal omhoog.
1903: De eerste terugtraprem zoals we die vandaag nog in de fiets terugvinden werd in productie genomen.
1904-1906: Het derde Steuerkfopfzeichen werd aangewend om de vernieuwde fietsen van de oudere te onderscheiden.
1905: Weer een nieuw product: de versnelling ging van de trapnaaf naar de achternaaf. Door een dubbel lager ontstond er een fiets die veel lichter trapte.
1906-1911: Het vierde Steuerkfopfzeichen was er een met een in het tijdsbeeldpassend Jugendstil-achtig embleem. In die tijd lag de productie bij NSU, met 1.200 man, op 20.000 fietsen, 3.000 motoren en 450 automobielen. De stap om ook auto’s en motoren te gaan bouwen bleek een goede.
1913: Sulm werd de naam van het vijfde embleem, vernoemd naar de beek die de aandrijving van de fabriek leverde. De consument vroeg om goedkopere modellen. Dit werd mogelijk door bijvoorbeeld andere zadels te monteren of een naaf met alleen rem en geen versnelling in te bouwen.
De winkelier kon naar wens en/of draagkracht van de klant zelf een fiets samenstellen.
Eerste Wereldoorlog:
1915: Er kwamen steeds meer aanvragen van de overheid om fietsen te leveren. Dit leverde een militaire NSU fiets op. Deze werd ingezet bij de Württembergische Fahrrad Companie der Wilhelm der Zweite. Deze compagnie ging met hun NSU fiets de eerste wereldoorlog in. 1918: Aan het einde van WO I werd er ook bij NSU flink in het programma gesneden. Van de ruim 70 modellen bleven er slecht 13 over: 10 Pfeil- en 3 Sulm-modellen. Pas in de jaren 20 zouden er weer nieuwe modellen bijkomen.
1923: NSU 50 jaar. Weer een nieuw embleem – gelijk het laatste, met de leeuw, maar deze keer wel in goud.
1924: Door het verlies van de hofleveranciers-status veranderde het logo; nu waren het twee herten bovenaan. Er verschenen 3 modellen van de Pfeil en 2 van de Sulm.
1925-1926: In navolging van andere merken werd er een embleem op het voorste spatbord gemonteerd dit was de NSU-vleugel. Omdat de verkoop niet zo goed draaide probeerde NSU met een goedkopere fiets op de markt te komen. Deze fiets werd Flux genoemd. De prijs in die tijd was 64 mark, maar voor een gemiddelde werknemer was dat toch een jaarsalaris. Het eerste jaar was de onderzijde van het Balhoofdplaatje afwijkend.
1927:De onderzijde van het embleem werd gelijk aan die van de Pfeil en Sulm.
1930: NSU verruilde het vernikkelen van blank metaal voor het verchromen. De introductie van een bijzonder fiets met hulpmotor: de MotoSulm.
1932: Het voorspatbord werd langer – voor de remstempel (bandrem) kwam er een stuk bij.
Elektrische verlichting, bestaande uit een koplamp en een dynamo, waren als optie te verkrijgen.
Naast een kettingblad met NSU-opschrift werd er ook een blad met een bloembladmotief geleverd.
1935: Ter verbetering van de veiligheid kwam er een rood achterlicht en een achterspatbord met een wit vlak.
1936/1937: Uit oogpunt van vernieuwing van het fietsenpark en ter uitbreiding werd de Opel Werke fietsenafdeling overgenomen. Opel stopte na in totaal 2,6 miljoen stuks met de productie van fietsen. De machines werden aan NSU verkocht, Opel bedong dat er 2 jaar lang nog emblemen met de naam NSU-Opel op de fiets werden gemonteerd. Daarna verdween de naam Opel helemaal. Achtergrond van deze stap was de wens van de nationaalsocialistische machthebbers, zij wilden dat Opel zich voortaan op het produceren van personen- en vrachtwagens ging concentreren.
Van hogerhand werden bij NSU om politieke argumenten 2 modellen geïntroduceerd, die kregen nationalistische klinkende namen, namelijk de Wehrsport en Grenzland. Grenzland was sportief van uitstraling, voor de landbouwer en goede burger, en was leverbaar in zwart. Wehrsport was zeer degelijk, met een zwaar bagagerek, in grijs/groen en bruin. Deze fietsen waren herenfietsen en werden in gezet bij ronselpraktijken van het leger.
1938: Eindelijk kwam de transportfiets of boden-fiets weer in productie met de naam Chrom. Met een rek aan het stuur was de fiets 60 kg zwaar. Er kon een vracht van 120 kg vervoerd worden. Dat was wel zwaar trappen met een achterwiel met maat 28/200 en voorwiel met maat 20/200. Er werd een strakker embleem op het voorsparbord van de fiets gezet. Dit bleef tot na WO II oorlog gehandhaafd.
Tweede Wereldoorlog
1939: De productie van 200.000 fietsen werd bij lange na niet meer gehaald; de teller bleef op 136.000 steken, dat ondanks de introductie van een nieuw sportmodel. In de jaren daarna moesten de prognoses steeds weer naar beneden bij gesteld worden. Dit kwam mede door de oorlog en het feit dat er een eenheidsmodel voor het frame kwam, voor zowel dames als heren.
1945: Na WO II werden uit de zwaar gehavende fabriek weer 338 door de fietsen-meester goedgekeurde fietsen op de markt gezet. De fietsen waren bij elkaar gesprokkeld van onderdelen uit het puin van de fabriek en hadden weinig tot geen chroom. Dit kon alleen maar door wilskracht van het personeel, aangezien er nog geen directie was. Er waren op de fietsen-afdeling maar 4 man teruggekeerd.
1949: Het eenheidsmodel frame werd als damesmodel verder geproduceerd. Voor de heren werd er weer een model met een Diamant-frame gebouwd, waarbij voor de exportmodellen soms een dubbele boven stang werd geleverd.
1950-1960: NSU produceerde een groot aantal verschillende modellen, die allemaal van een duidelijk versimpeld Steuerkopfzeigen voorzienwaren.
?: De rechten van de naam “NSU” werden verkocht. De nieuwe firma zette de bouw van fietsen met de ons bekende drie letters voort tot ongeveer 2000, toen werden de rechten wederom verkocht.
Heden: U hoeft dus niet verbaasd te zijn als u op een internetveiling of in een Duitse fietsenwinkel een splinternieuwe, lichtmetalen NSU citybike ziet staan met 21 of meer versnellingen – uw ogen bedriegen u niet …
Allright was een handelsmerk van verschillende bedrijven, voornamelijk in Keulen, die tussen 1890 en 1965 fietsen , motorfietsen , auto 's en accessoires produceerden.
Het bedrijf Allright Fahrradwerke werd in 1890 opgericht door fietspionier Georg Sorge , die successen als wielrenner boekte, zoals de tweede plaats op het afstandswielerevenement Wenen-Berlijn. Eerst werden er uit Groot-Brittannië geïmporteerde Triumph- en Allright Coventry Safety- elementen geassembleerd.
Slechts zeven jaar na de oprichting had Allright Fahrradwerke zich al op de markt gesetteld (exacte verkoopcijfers zijn niet bekend). In de catalogus uit 1897 lezen we: “Ook al behoren onze fabrieken in Duitsland niet tot de oudste fabrieken, de onze slaagde erin om met succes alle experimentele ontwikkelingsstadia van deze nieuwe industrie te doorlopen en de beste machines te produceren.” In deze catalogus werden 26 verschillende fietsmodellen aangeboden.
De successen van de door het bedrijf ondersteunde wielrenners, zoals Jimmy Moran en Peter Günther, die vóór zijn racecarrière als monteur voor "Allright" werkte, droegen ook bij aan de reputatie. De toenemende goedkope import uit de VS leidde echter in 1898 tot een daling van de verkoop op de Duitse markt. Nog maar tien jaar eerder kostte een fiets 500 tot 1.000 mark (ongeveer het jaarsalaris van een arbeider). Nu was een Duitse fiets verkrijgbaar voor ongeveer 200 mark, maar Amerikaanse fietsen waren al verkrijgbaar voor 80 mark. Veel fietsenfabrikanten moesten stoppen, maar Allright Fahrradwerke overleefde de crisis dankzij de economische beleidsactiviteiten van de eigenaar.
In 1899 werd Allright Fahrradwerke omgevormd tot een naamloze vennootschap en werd de productie verplaatst van de kleine werkplaats aan de Freiligrathstrasse naar een groter fabrieksterrein aan de Neuenhöfer Allee in wat nu de wijk Sülz is. Het bedrijf had ook een eigen fietsschool.
Eind 1900 veranderde de naamloze vennootschap haar naam in Köln-Lindenthaler Metallwerke AG (KLM) , de hoofdaandeelhouder was Rheinische Handelsgesellschaft , waarvan het merendeel in handen was van de bank Adolf Hanau . KLM begon ook met de productie van motorfietsen en later auto's. Het ontwikkelde zich tot een van de grootste werkgevers in het westen van Keulen. In 1905 produceerden 750 arbeiders jaarlijks 35.000 fietsen op een oppervlakte van 145.000 m².
Toen de inflatie verder gevorderd was, nam KLM in november 1922 de struikelende lokale concurrent Cito-Fahrradwerke over, deze had pas een paar maanden eerder het bedrijf Krieger-Gnädig in Suhl overgenomen, evenals de Vereinigte Metallwerke AG in Düsseldorf-Gerresheim en de Suhler Metallfabrik AG in Suhl. KLM verwierf aanvankelijk ook een belang van 80 procent in Deutsche Photogravur AG in Siegburg , dat kort daarna werd omgedoopt tot Siegburger Metallwerke AG, men paste de productie dienovereenkomstig aan en verhuisde het hoofdkantoor naar de KLM-locatie aan de Neuenhöfer Allee.
In 1924 werd in Amsterdam een filiaal opgericht onder de firma Allright Rigwielen Maatschappij, die de verkoop in Nederland en de overzeese export organiseerde. In 1925 bezat KLM nog meer belangen in Allright Vertriebsgesellschaft mbH (Berlijn) en in Köln-Lindenthaler Immobilien-GmbH (Keulen-Lindenthal) - via laatstgenoemde had het bedrijf toegang tot aangrenzende eigendommen om verdere ruimtelijke uitbreiding van de Keulse fabriek te garanderen. Het aandelenkapitaal van KLM bedroeg destijds 3,5 miljoen Reichsmark , Conrad Brusselsbach was een van de drie bestuursleden en de raad van commissarissen werd voorgezeten door Adolf Hanau. Na de herstructurering van de verschillende bedrijven werden de niet langer benodigde faciliteiten en gronden in Keulen-Klettenberg en Suhl verkocht.
In 1927 verkocht KLM ook de fabriek van Gerresheimer, vanwege verliezen en waarde- verminderingen werd het kapitaal in hetzelfde jaar teruggebracht tot 1,75 miljoen Reichsmark. Het doel van het bedrijf werd als volgt omschreven: “Vervaardiging van allerlei soorten machines, apparaten en gereedschappen, evenals goederen vervaardigd uit ijzer, staal en andere metalen, met name de vervaardiging van fietsen en fietsonderdelen, meubelen vervaardigd uit ijzer, staal en andere metalen, en voertuigen die kunnen worden voortbewogen door machine of menselijke kracht Accessoires en handel in deze artikelen, deelname aan andere ondernemingen van dezelfde of soortgelijke aard en verwerving daarvan - de productie strekt zich uit tot de vervaardiging van de producten in fietsen en motorfietsen bekend onder de merk(en) Allright en Cito .”– Handboek van Duitse aandelenvennootschappen , 30e editie 1925
De fabriek in Suhl werd overgenomen door de voormalige Cito- technicus Paul Henkel , die daar tot 1931 de originele Allright K.-G- motorfiets bouwde onder de firmanaam Paul Henkel Fahrradbau. Henkel werd ernstig ziek en maakte in 1931 een einde aan zijn leven. De fabriek in Siegburg werd later verhuurd tijdens de wereldwijde economische crisis .
De periode van het nationaalsocialisme:Kort voordat de nationaalsocialisten aan de macht kwamen, plaatste Adolf Hanau, op advies van zijn vriend en KLM-bestuurslid Louis Helkenberg, zijn bedrijven in zogenaamd betrouwbare ‘Arische’ handen (→ Nurenbergse wetten ), de KLM werd al snel de Conrad Brusselsbach Allright en Cito-Fahrradwerke. De eigendommen bleven in bezit van de Rheinische Handelsgesellschaft, die nu als verhuurder optrad. Adolf Hanau en zijn moeder stierven in 1942 in het concentratiekamp Auschwitz, de dochter wist naar Zuid-Amerika te ontsnappen, de schoonzoon pleegde zelfmoord. Conrad Brusselsbach beschouwde zichzelf als de juridische eigenaar van de firma, een ‘nationaalsocialistische modelfabriek’ die tegen het einde van de oorlog ook wapens en wapenonderdelen produceerde en uiteindelijk stopte met het betalen van huur.
Na de Tweede Wereldoorlog:Na de oorlog klaagde Helkenberg namens de familie Hanau bewindvoerder Conrad Brusselsbach aan. Er werd een schikking getroffen en er werd 1.870 Reichsmark als totale huur betaald. De schoonzoon van Brusselssbach, Friedrich Rolf, verplaatste de productie uiteindelijk naar Hürth - Efferen . Daar bleef hij tot de jaren zestig fietsen en bromfietsen produceren onder de firma Allright / Cito Conrad Brusselsbach Fahrradfabrik . Helkenberg verkocht het terrein in Lindenthal aan de Dr. Rüger Group, hij stierf in 1971.
De Geierfabriek werd rond 1910 opgericht door Ernst Upmeier, die aanvankelijk werkzaam was als fietsenhandelaar en slotenmaker . Na de Eerste Wereldoorlog produceerde Upmeier zijn eigen fietsframes en in 1919 bouwde zijn zoon Gustav Upmeier de eerste fiets. Halverwege de jaren twintig werd de productie uitgebreid met fietsonderdelen. De omzet groeide gestaag, zodat in 1933 een nieuw bedrijfspand werd betrokken. Dit was het begin van de Geier-Werke Lengerich, die sinds 1935 Geier-Fahrradwerke Ernst Upmeier & Söhne heette, nadat de in 1897 opgerichte Geier Fahrradfabrik Hannover was overgedragen aan Oscar Upmeier.
In 1932 begon Upmeier met de productie van motorfietsen , waarvoor hij de 74 cc-motor van Sachs kocht . Grotere populariteit kregen echter de gemotoriseerde driewielers , die ontworpen waren voor het vervoer van goederen en personen. Vanaf 1935 werden ze uitgerust met een 125 cc ILO- motor en konden ze een lading van maximaal tweeënhalfhonderd kilo vervoeren . De zwarte driewielers werden geleverd met een laadbak of een gesloten bak. De maximumsnelheid van de voertuigen bedroeg ongeveer 40 km/u. Ze hadden een terugtraprem . Vanaf 1938 bood Geier versterkte modellen aan met DKW -motoren. Tegelijkertijd ontwikkelde de fabriek Geier een motorfiets met een modern buizenframe. Voor de IAA van 1939 bracht Upmeier echter nog twee versies van een driewieler uit, waarvan de krachtigste de “Geier-Motor-Liefer-Dreirad” type 100/S 3RT was met een 100 cc DKW-motor, die volgens de reclame een “hoogwaardig vervangend voertuig voor geïmproviseerde bestelwagens” was dat een topsnelheid van 35 km/u bereikte. Het was een voorlader met twee wielen aan de voorkant, een bak met daartussen een deksel of eventueel een voordeur en daarachter een brede stang als stuur om de bak te kunnen zwenken. Het voertuig had een driewielrem, waarbij de voetrem op de voorwielen bediende; De wielbasis bedroeg 1450 mm, de spoorbreedte 1100 mm en de totale lengte ongeveer 2400 mm. Het achterframe, de motoropstelling, het zadel en de brandstoftank kwamen overeen met die van een motorfiets. De krachtigere versie met een 3,5 pk motor en een laadvermogen van 200 kg in plaats van 125 kg werd in 1941 aangeboden voor 635,00 Reichsmark.
De Tweede Wereldoorlog leidde tot een verandering in de productie! Er moesten onder andere handgranaten worden geproduceerd.
Na de oorlog werd een groot deel van de fabrieksinstallaties door de bezetter ontmanteld, waardoor de productie alleen onder moeilijke omstandigheden kon worden hervat. Maar al in 1948 werden de eerste 150 bromfietsen met een 98 cc ILO-motor gebouwd. Ze kwamen overeen met het laatste vooroorlogse model, maar al in 1949 was tegen meerprijs een telescopische vork leverbaar in plaats van de parallellogramvork .
Op de eerste grote fietsbeurs in Frankfurt am Main in 1950 presenteerde de fabriek Geier een nieuwe motorfiets. De Geier-Volksmofa was de goedkoopste bromfiets op de beurs . Het voertuig was leverbaar in een eenvoudige grijze lakkleur voor slechts 535 DM. Tot 1953 produceerde de fabriek Geier haar eigen motorfietsen. Naast de eigen motorfietsen en motorfietsen met ingebouwde motoren werden er ook tweewielers voor andere fabrikanten geproduceerd, bijvoorbeeld voor de Torpedofabriek in Frankfurt, die in de oorlog werd verwoest . Later werd de bromfiets “Necko” met Sachs-motor toegevoegd, verkrijgbaar bij Neckermann-Versand , die ook onder de eigen naam L300 van het bedrijf werd verkocht.
De verliezen die ontstonden door de teruggang in de markt voor tweewielers werden gecompenseerd door de ketelbouw , die ook door de Geierfabriek werd geëxploiteerd. In 1967 werden de economische problemen echter steeds duidelijker, wat in maart 1968 leidde tot een faillissement . Volgens de documenten van het stadsarchief werd het bedrijf in 1974 ontbonden. De fabrieksgebouwen werden gesloopt tijdens de stedelijke herontwikkeling. Tegenwoordig is er niets meer over van het bedrijf dat ooit meer dan 600 mensen in dienst had.
In 1886 hoorden de gebroeders Gauthier van een Engelsman die door Frankrijk toerde om een nieuwe machine te presenteren. Ze wachtten hem op bij de ingang van de stad, testten hem en maakten in 9 weken tijd de eerste fiets. Op 23 oktober 1886 probeerden ze deze nieuwe “machine” uit in het gezelschap van de heer DEVIVI (of Velocio) tijdens een uitstapje vanuit SAINT ETIENNE <=> CHAMBERY (260 km heen en terug in 12 uur). Vervolgens probeerden ze het op de markt te brengen, maar door gebrek aan middelen werden ze ingehaald door andere fabrikanten.
Het was wel in Saint Etienne, de Franse wielerhoofdstad, dat in 1886 de eerste Franse fiets werd vervaardigd. De groei van deze industrie, gekoppeld aan een eeuwenoude metallurgische traditie, heeft veel te danken aan de wapensmid Etienne Mimard, die wist hoe hij hiervan kon profiteren van de gelijkenis in productieprocessen tussen geweerlopen en fietsframes.
Hij richtte het bedrijf “Hirondelle” op en creëerde vervolgens de Manufacture Française d’Armes et Cycles, die Manufrance werd. De fabriek Mimard et Blachon (ManuFrance) industrialiseerde de productie van fietsen om ze dan in 1895 per postorder te verkopen onder de naam Hirondelle.
De jaren twintig, beschouwd als de gouden eeuw van de fietsindustrie in Saint-Etienne, werden gekenmerkt door de ontwikkeling van grote merken als Manufrance, Mercier, Panel, Vélocio, Ravat en Automoto. Lokale bedrijven stonden vooral bekend om hun knowhow op het gebied van precisie-reserveonderdelen.
Momenteel is de fietsindustrie niet meer zo krachtig, maar vertegenwoordigt zij een van de centra van uitmuntendheid in de regio Saint-Etienne. Tot de bekendste bedrijven behoren Stronglight, een wereldwijde specialist in crankstellen en kettingbladen, Tonic Cycle, een framefabrikant, en Cycles Mercier - France Loire, dat fietsen assembleert en uitrust, waaronder de beroemde Vélo'V de Lyon. Sommige ambachtslieden bestendigen de kwaliteit van “maatwerk”.
Saint-Etienne's gehechtheid aan de cyclus is niet alleen industrieel. Het komt ook tot uiting in de vitaliteit van sport- en wielerclubs en het onmiskenbare succes van sportevenementen zoals de Montée Vélocio of de Tour de France.
MANUFACTURE FRANÇAISE D'ARMES ET CYCLES DE SAINT-ÉTIENNE
FRANSE WAPENS- EN FIETSENFABRICAGE / MANUFRANCE / HIRONDELLE / HIRON / H / CYCLES MIMOSA
MANUFRANCE is de handelsnaam van de Franse fabrikant van wapens en rijwielen uit Saint-Etienne,
(Manufacture française d'armes et cycles de Saint-Étienne)
Hoe vélocipedisch vakmanschap een echte industrie geworden is:
Hier word enkel de geschiedenis van de fabricage vanuit het oogpunt van fietsen besproken, dit omdat Manufrance ook een aantal andere producten, waaronder hengels en allerlei huishoudelijke artikelen, vervaardigde en verkocht, ook al was haar hoofdactiviteit voornamelijk gebaseerd op de verkoop op jachtgeweren (merken Robust, Falcor, Ideaal, Simplex) en fietsen.
De productie van fietsen begon niet toevallig in Saint-Etienne, een kolen- en staalmijnstadje waar de nationale oorlogswapenproductie en de knowhow van talrijke ambachtslieden naast elkaar bestonden.
In 1887 kochten Etienne Mimard, 23 jaar oud, en Pierre Blachon, 29 jaar oud, de Franse wapenfabriek. Etienne Mimard, de zoon van een wapensmid, had een passie voor mechanica, wiskunde, tekenen en graveren. Als uitvinder diversifieerde hij het bedrijf door te geloven “in de grenzeloze ontwikkeling van de wielersport”.
In 1888 werd het bedrijf Hirondelle, samen met zijn merknaam, overgenomen. In 1889 werden productieateliers geïnstalleerd en werd de eerste vélocipède-prijslijst gepubliceerd. In 1890 werden 300.000 exemplaren van de catalogus gedrukt en gratis verzonden naar alle jagers in Frankrijk. De buitengewone kracht van de fabriek was dat ze het eerste postorderbedrijf in Frankrijk was.
In 1892 werd in Parijs de eerste verkoop winkel van de fabrikant geopend. 1892 was een belangrijke datum voor de ontwikkeling van de fiets in Frankrijk, want kort na de geboorte van de fiets in Engeland lanceerde de Manufactuur voor zijn fietsen het merk Hirondelle. In 1900 werden in alle Franse koloniën al 80 filialen geopend. Jean Fasano, uitvinder en adjunct-directeur van het bedrijf, generaliseerde het vrijloopsysteem op de fietsen van de Manufactuur. In 1902 werd het patent aangevraagd voor de Hirondelle retro-direct om het kopiëren of aanpassen van het systeem door andere techniekers te voorkomen. In 1905 wonnen de Hirondelle retro-direct fietsen met 2 en 4 versnellingen gouden medailles tijdens de TCF-wedstrijd. Zoals de Hirondelle-fietscatalogus uit 1907 aankondigde: “Tous en rétro”!
In 1911 nam de Franse productie van wapens en rijwielen van Saint-Etienne de commerciële naam Manufrance aan. In 1913 bracht Manufrance een fiets modèle grand tourisme uit, met 6 direct-retro versnellingen en vrijeloop. In 1914 ontwikkelde Manufrance de verwijderbare band.
Een Tayloristische industrie:
Étienne Mimard had aandacht voor de ideeën van Taylor ( Taylor die de organisatie van het werk in fabrieken bestudeerde en de wijze van de wetenschappelijke organisatie ervan vaststelde) en hield vast aan zijn principes: massaproductie tegen lage prijzen gestimuleerd door een parallelle ontwikkeling van de consumptie, organisatie van de massa productie door vereenvoudiging en standaardisatie van onderdelen die zeer weinig handarbeid vereisten, arbeidsverdeling die het inhuren van gespecialiseerde werknemers mogelijk maakte die opgeleid waren in een ongeveer vijftien daagse stage, aanpassing van gebouwen aan het type productie met een accordeonplan dat naar wens kon vergroot worden.
Het was in 1908 dat de unificatie van cyclusmodellen werd doorgevoerd om de productie te vergemakkelijken, bestellingen te groeperen, de seriegroottes te vergroten en het gebruik van automatische machines voordeliger te maken.
Hij verfijnde zijn industriële strategie door naar de Verenigde Staten en Groot-Brittannië te reizen, en vond een soort Fordisme in Franse stijl uit, dat hem in staat zou stellen groei en massaproductie te ervaren. Alles was “model” en nieuw in de wereld van de Manufactuur, van de werkplaatsen tot de kantoren waarvan het werk wetenschappelijk en op een bijna militaire manier was georganiseerd. Er werd niets over het hoofd gezien om het comfort van het personeel te vergroten. Dit verlichte paternalisme zou tijdens de honderd daagse staking van 1937 worden ondermijnd.
De productie van één enkel model met opties, de Hirondelle, was een van de eerste Franse voorbeelden in de wereld van een beleid van productiviteit en rationalisatie. De verwerkende industrie streefde, om door middel van standaardisatie, de kostprijs te verlagen.
De Manufactuur-catalogus van 1893 illustreerde dit beleid aan de hand van een reeks modellen die werden aangeboden en benoemd op basis van het sociaal-professionele profiel van de gebruikers:
- het “democratische” model voor ambachtslieden, arbeiders, bedienden, koste 185 Franse frank
- het model voor administratieve diensten ( postbodes, gerechtsdeurwaarders), koste 250 Franse frank
- het wegenmodel voor artsen, dierenartsen koste 310 Franse frank
- de "exclusieve" modellen kwamen op 275 en 360 Franse frank (1058 en 1385 uren werk voor een provinciale arbeider)
- -de extra superieur offline productiemodellen, lichte fiets en zware fiets”, kostten 590 en 535 Franse frank (2269 en 2058 werkuren van een provinciale handarbeider)
Dit principe van de uitwisselbaarheid van onderdelen op hetzelfde object was zeer innovatief.
Het verval
De Tweede Wereldoorlog had een zware impact op de toekomst van Manufrance. Etienne Mimard, en dat sierde hem, weigerde om samen te werken met de Duitsers.
In 1944 schonk de stichter, kort voor zijn overlijden, de helft van zijn aandelen aan de gemeente Saint-Étienne. Wat veertig jaar later, in de jaren zeventig, het einde betekende van het bedrijf met de crisis die ontstond toen de gemeente als mede-eigenaar de moeilijkheden van het bedrijf moest overwinnen.
In 1975 deden er zich aanzienlijke problemen voor, die de negatieve effecten van de eerste mondiale olieschok op de consumptie combineerden met een productie-instrument dat geen gelijke tred hield met de technologische ontwikkelingen.
In 1979 kwam er een juridische afwikkeling, daarna kwam de oprichting van de nieuwe Société Manufrance.
In 1980 kondigde de handelsrechtbank van Saint-Étienne de faillissementsaanvraag aan. Het bedrijf werd een Société de Coopérative Ouvrière de Production et Distribution (SCOPD),in 1982 werd er een herstelplan opgesteld, doch zonder veel resultaat. 1985, gerechtelijke liquidatie. In 1986 verkoop van apparatuur, meubilair en gebouwen.
De concurrentie van grote winkels, verouderde communicatie en vooral een opeenvolging van ongepast bestuur kelderden Manufrance. Manufrance, een legendarisch merk, gold al bijna honderd jaar als de sleutel tot massaconsumptie, een spiegel van het Frankrijk van de 20e eeuw, overwegend landelijk, maar nog steeds eigentijds met de arbeidswereld.
Manufrance was tevens de inventieve voorloper van La Redoute en Trois Suisses, maar ook van Darty met zijn “Contract van vertrouwen” en van Ikea met zijn “Doe het zelf”. De internetrevolutie bevond zich in de beginfase en “Manu” had zijn laatste woord nog niet gezegd. Het rijmde zo goed, Manufrance en Made in France!
Manufrance vandaag: Een nieuw bedrijf Manufrance biedt vandaag in zijn online catalogus thuisproducten, wapens en munitie aan, maar geen fietsen meer!!!
HIRONDELLE
Hirondelle is het merk van fietsen dat werd verkocht door de Manufacture d'armes et cycles de Saint-Etienne. Het was in 1892 dat de eerste Hirondelle in de catalogus verscheen, het bedrijf was toen de Manufacture d'armes et de cycles de Saint-Etienne. Het belang van dit merk in de geschiedenis van het wielrennen in Frankrijk staat voorop.
Degelijkheid was een sterk argument! Weerstand van de ketting groter dan het gewicht van 1200 kg of 14 man, frame bestand tegen het gewicht van 900 kilo of 12 man, en 675 kilo of het gewicht van 9 man op een enkele fiets!
CYCLES MIMOSA
Het merk Mimosa is, net als het merk Hirondelle, een merk van de Manufacture Française d'armes et cycles de Saint-Etienne. Mimosa-fietsen werden tussen de jaren 1920 en 1930 op de markt gebracht. Er is een submerk in Misosa, de cycles Mimo-, net zoals er een submerk is in Hirondelle, de cycles Hiron
Hunter, opgericht rond 1903, was het fietsmerk van de Langénieux-bedrijven in Saint-Etienne, die motorfietsen produceerden. Maar volgens de Bottin du cycle van 1951 werden de Hunter-fietsen vervolgens geproduceerd door de genaamde Verne F., ze werden gefabriceerd te Neufchâteau in de Vogezen. De naam van dit merk kwam destijds overeen met de mode om Britse producties na te bootsen. Op sommige balhoofdplaatjes van de Hunter-fietsen staan paarden afgebeeld die in een draaimolen galopperen.
Zeer mooi miskend merk, maar niet perse een merk van een fabrikant.
LANGENIEUX / CYCLES HUNTER - France
Saint-Etienne / Neufchâteau
Fondée vers 1903, Hunter fut la marque de cycles des entreprises Langénieux de Saint-Etienne, qui fabriquait des motos. Mais selon le Bottin du cycle 1951, les cycles Hunter furent fabriqués ensuite à Neufchateau dans les Vosges par un dénommé Verne F.Le nom de cette marque correspond à l’époque à cette mode de singer les productions anglaises. Certaine plaques de vélos Hunter représentent des chevaux qui galopent dans un manège. Très belle marque méconnue, mais pas forcément une marque de constructeur.
Ravat-fietsen belichamen de gouden eeuw van de fiets en de geschiedenis ervan geeft informatie over de geboorte van de fietsindustrie in Frankrijk en Saint-Etienne. De Ravat-vestigingen werden in 1898 opgericht door Jules Ravat en Auguste Argaud. De omvang van dit bedrijf groeide in 1925 tot 1.200 medewerkers, voor een productie van 80.000 machines, fietsen en motorfietsen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog distantieerde de fabriek zich van haar vélocipedische activiteiten om granaten, vliegtuigbommen en luchtvaartuitrusting te vervaardigen, ook in 1939 produceerde de fabriek munitie en machinegeweeronderdelen. In 1943, tijdens de Duitse bezetting, weigerde het Etablissements Ravat een order van het Duitse leger om een miljoen munitiekoppen te produceren. In 1944 verwoestte een geallieerd bombardement een deel van de fabriek.
De merken Dainty, Hasty, Wonderful, Icare, Maxi, Super Maxi, Sader, Chamois, Daphné, Mouette d'or, Atalante waren allemaal submerken van Ravat. De Ravat-fietsen werden in 1954 gekocht door Mercier, een andere fabrikant uit Saint-Etienne. De Ravat-fietsen genoten een goede reputatie, net als hun aantrekkelijke advertenties. Met Automoto en de Manufacture d'Armes et Cycles was Ravat een van de grootste fietsenbouwhuizen in Saint-Etienne.
Opgericht in 1899 door de weduwe Bloch en Lévy, een sociëteit opgericht in 1865, SMAC (Société manufacturière d'armes et cycles),17 Rue de Fontainebleau in St Etienne.
Zaakvoerder Lévy
Wapens, fietsen
1901 auto's
1904 Lévy et cie
1908 Vraagt een octrooi aan voor de toepassing van het ringvormige lager in de pedalen van fietsen
1910 -300 arbeiders werken voor het bedrijf
1911 diende op 13 september octrooi nr. 530 in (apparaat voor bevestiging in een
een stuur aan de stuurpen van de fietsen)
1912 Indiening van octrooi nr. 514 vrijloop en rem tegen het pedaal (27 januari)
1913 patent ingediend op 13 augustus (progressieve concentrische rem voor auto's en alle andere voertuigen)
1922 Liquidatie
1923 Kaplan, baas.
In de jaren 1920 werd dit merk de officiële leverancier van vouwfietsen voor het leger, het Legioen en de Republikeinse Garde.
1924 Oprichting AOCS
Verkoopt de pantermotorfietsen met Jap, Zurcher, Villiers, Lmp-motor
1929 AOCS ontbonden
1932 stopte met motorfietsen
Tussen 1933 en 1935 gekocht door Favor werd een merk tot ongeveer 1958
SVELTE
Fondée en 1899 par la société veuve Bloch et Lévy société fondée en 1865, SMAC (Société manufacturière d’armes et cycles), 17 Rue de Fontainebleau à St Etienne
Gérant Lévy
Armes, cycles
1901 autos
1904 Lévy et cie
1908 dépose un brevet pour l’application du roulement annulaire dans le pédalier de bicyclettes
1910-300 ouvriers travaillent pour l’entreprise
1911 dépose le Brevet n°530 le 13 septembre (dispositif permettant de fixer dans une position
quelquonte le guidon sur la potence des cycles)
1912 dépôt du brevet n°514 roue libre et frein à contre pédales (27 janvier)
1913 dépôt de brevet le 13 août (frein concentrique progressif pour automobile et tous autres Véhicules.)
1922 mise en liquidation
1923 Kaplan dirigeant
Cette marque deviendra dans les années 20, le fournisseur officiel des vélos pliants pour l’armée, la Légion et la Garde Républicaine.
1924 fonde Aocs
Vend les motos la panthère avec moteur Jap, Zurcher, Villiers, Lmp
1929 dissous Aocs
1932 arrête les motos
Entre 1933 et 1935 racheté par Favor devient sous marque jusque vers 1958
Cycles 1939 cycles fabriqués chez Mercier. Après-guerre cycles, cyclomoteurs, vélomoteurs sous marque de Mercier. 1958 adresse à Bordeaux.
1939 fietsen vervaardigd bij Mercier. Naoorlogse fietsen, bromfietsen, bromfietsen gefabriceerd onder het merk Mercier. Adres in 1958 in Bordeaux.
Roger Lapébie
Roger Lapébie (Bayonne, 16 januari 1911 – Pessac, 12 oktober 1996) was een Frans wielrenner. Lapébie won de Ronde van Frankrijk van 1937 nadat de toenmalige klassementsleider Sylvère Maes (winnaar van edities van 1936 en 1939) samen met de andere Belgen opgaf, vier dagen voor het einde van de Tour. Ook Parijs-Nice (1937) prijkt op zijn palmares.
Lapébie beweerde tijdens Parijs-Nice in 1990 dat hij in 1934 bestolen was van de overwinning in Parijs-Roubaix. In de finale kreeg hij een lekke band en hij leende de fiets van een toeschouwer, die hij later bij een controlepost weer inruilde voor een mannenfiets. Hij kwam terug bij de kopgroep en won. De zege werd hem afgenomen, omdat hij niet kon bewijzen dat dit de fiets was waar hij de race mee begonnen was. Hij beschouwde dit zelf wel als een overwinning.
Cycles Automoto: - (..1908...1952..). Société Nouvelle de Constructions Mécaniques de la Loire Rue Parmentier & Chemin du Rez à St Etienne – France (Frankrijk). Puis (later) S.A Industrielledu Centre-61 Avenue de la Rochetaillée à St Etienne- Loire France.Automoto is een motor- en fietsenmerk uit Saint-Étienne , gelanceerd in 1899 met een kopie van de De Dion driewieler. Het merk produceerde fietsen vanaf de jaren 1910 tot begin jaren vijftig. Automoto sponsorde een professioneel wielerteam van 1910 tot 1952. Bekende leden waren onder meer Henri Pellisier (Frankrijk), Ottavio Bottecchia (Italië) en Lucien Buysse (België).
Cycles Automoto was een baanbrekende Franse fabrikant van fietsen en motorfietsen, opgericht aan het begin van de 20e eeuw. Automoto stond bekend om zijn doordachte ontwerp en nauwkeurige constructie en groeide in populariteit totdat het begin jaren 60 fuseerde met de Peugeot-groep. Een deel van de populariteit van Automoto was toe te schrijven aan het brede scala aan producten dat beschikbaar was bij het bedrijf, waarvan de fietslijn alleen al groeide tot twintig modellen. “De AutoMoto St Etienne-fabriek was enorm en huisvestte alle verschillende werkplaatsen, zodat ze veel van hun eigen onderdelen konden produceren; naven, kettingsets, remmensets, enz.” Een ander minder direct deel van die populariteit was terug te voeren op de mystiek van Automoto, ondanks een paar wereldoorlogen en de groeiende beschikbaarheid van producten bleef het bedrijf toch groeien op plekken als Zuid-Amerika.
Vandaag de dag, meer dan een halve eeuw nadat de laatste Automoto zijn geboorteplaats Saint-Étienne verliet, zijn de tijdloosheid van het klaverbladlogo van het bedrijf en de transportmachines die het in zijn compacte vijftigjarige bestaan produceerde, nog steeds even betekenisvol. Honderd jaar geleden was alles heel anders. Met de trein van het noordelijke Parijs naar het zuidelijke Saint-Étienne reizen betekende een oncomfortabele en onbetrouwbare dagreis door centraal Frankrijk, naar het Loire-gebergte ten zuidwesten van Lyon. Het betekende ook dat je de cultureel meest verfijnde stad ter wereld moest verlaten voor een van de meest industrieel ingestelde steden.
Het Franse wieler-erfgoed — oftewel het wieler-erfgoed in het algemeen — onstond in Saint-Étienne. De stad wordt door onpartijdige experts als Sheldon Brown vaak de "fietshoofdstad van Frankrijk" genoemd en heeft de oorsprong gevormd van bekende wielerbedrijven als Manufrance/Mavic, Motobécane en Vitus.
Driebladige klavers zaaien
In de zomer van 1889 kwamen vier zakenmannen uit Saint-Étienne bijeen — Montet Chavanet, Claudius Gros, Pierre Lapertot en Messieur Pichard — die een beroepsvereniging oprichtten met de naam “Société de Constructions Mécaniques de Cycles et Automobiles.” Deze mannen deelden een passie voor gemotoriseerde en niet-gemotoriseerde mechanische transportmiddelen, waarmee destijds fietsen, driewielers en vierwielers werden bedoeld, ze verlangden naar een gemeenschappelijk forum om ideeën over hen uit te wisselen.
Na bijna een decennium van dit werk, terwijl ze ondertussen verschillende ontwerpen verfijnden en samensmolten tot een team, registreerden Gros, Pichard en een andere man genaamd Messieur Goudefer in 1898 het merk Automoto. Een ander bedrijf werd vervolgens in 1899 geregistreerd onder de naam "Société de Construction Mécanique de cycles et automobiles Chavanet, Gros, Pichard et Cie." Misschien voelde Chavanet zich buitengesloten, tot duidelijk nadeel van Goudefer.
Het bedrijf werd in 1901 geregistreerd als een besloten vennootschap en omgedoopt tot "Société Anonyme des Constructions Mécaniques de la Loire", of kortweg CML. Alle betrokkenen moeten opgelucht adem hebben gehaald met dit nieuwe korte acroniem waarmee ze vanaf nu hun bedrijf konden indiceren. Pas toen er weer een decennium voorbij was en een gedwongen liquidatie die werd veroorzaakt door strategische misstappen met betrekking tot de productie van auto's, namen ze in 1910 hun uiteindelijke naam aan: Cycles Automoto. En zo werd het klavertje drie geboren.
Zeer gerespecteerd onder de andere grote merken van die tijd - Alcyon, Clément, La Française, Gauloise, Hurtu, Peugeot, werden de Automoto-fietsen een favoriete fiets van de koers-elite. Defini Automoto was een Franse professionele wielerploeg opgericht in 1910 en gesponsord door het motor- en fietsenmerk Automoto. Tijdens een bijzonder stormachtige Tour de France in 1913 werd er gezegd dat Lucien Mazan "sneller reed dan de sterren" op zijn Automoto-koersmachine. Het evenement werd herdacht in een populaire Automoto-ansichtkaart met de liefkozend bekende "Petit-Breton" die sneller reed dan een achtervolgende groep hemelse verschijningen. De legendarische Argentijnse wielrenner kon dat jaar de gele trui niet bemachtigen, maar zal desondanks altijd herinnerd worden als de eerste die de Tour de France twee keer won, in 1907 en achtereenvolgens toen hij hem in 1908 verdedigde.
Na de Eerste Wereldoorlog volgde Automoto het voorbeeld van een aantal vooroorlogse fietsfabrikanten en sloot zich in 1919 aan bij het consortium La Sportive. La Sportive werd opgericht door verschillende Franse wielerbelangengroepen die zich vermengden met een diep verlangen om de professionele wielersport voort te zetten, ondanks de verfoeilijke realiteit van de naoorlogse periode.
De aangesloten bedrijven bundelden hun middelen om de helft van het peloton uit te rusten onder de naam “La Sportive”. Wielerauteur William Fotheringham suggereert verder dat het consortium de kiezers van dit systeem het extra voordeel gaf om de salarissen van de renners te controleren. De aangesloten bedrijven waren: Alcyon, Armor, Automoto, Clément, La Française, Gladiator, Griffon, Hurtu, Labor, Liberator, Peugeot en Thomann.
Drie pijnlijke jaren van wederopbouw later, begonnen verschillende La Sportive-leden, onder leiding van de industriegigant Peugeot, hun eigen merken weer te promoten. De vooroorlogse identiteiten waren weer intact en Automoto bereikte zijn volle prominentie in het peloton. De renners domineerden het belangrijkste evenement van het professionele wielrennen, van 1923 tot 1926, de Tour de France. Dat deden ze met een reeks overtuigende overwinningen onder leiding van renners met internationale aantrekkingskracht zoals Henri Pellisier (Frankrijk), Ottavio Bottecchia (Italië) en Lucien Buysse (België).
Halverwege de jaren twintig kwam er abrupt een einde aan de winstreeks van Automoto. In de zomer van 1927 verscheen er een getalenteerd Alcyon-team onder leiding van verschillende renners uit België en Luxemburg. In die zomer vestigde het Alcyon-team zich als de nieuwe kampioen, een etiket dat pas in 1930 terug werd afgestaan. Een etiket dat nooit meer werd begeerd door het ooit achtenswaardige Automoto, met als opvallende uitzondering de achttien onverwachte overwinningen van Fritz Masanek op het Mexicaanse professionele wielercircuit in de vroege jaren vijftig.
Automoto's toewijding aan koersen en succesvolle overwinningen leidde tot decennia van loyaliteit op de markt. De vele overwinningen brachten meer erkenning onder competitiebewuste kopers en een consistente groei van de verkoop voor het bedrijf. Het management versterkte de relatie tussen winnen en verkopen met advertenties waarin competitiemodellen werden getoond naast andere met een bredere aantrekkingskracht. Het reageerde ook op de vraag door de Automoto-catalogus uit te breiden met fietsen die bedoeld waren voor verschillende toepassingen en die toen pas door het rijdende publiek werden ontdekt. In een jaarlijkse Automoto-catalogus die zo compleet was als welke andere dan ook, omvatte het aanbod van producten op de Franse markt in 1952: fietsen van de klasse “grande”, “ballon”, “demi-ballon”, “tourisme”, “randonneur”, “demi-course”, “course” en “porteur”, waarvan er veel beschikbaar waren in zowel heren- als damesmodellen.
Automoto's blootstelling aan de Amerikaanse fietsenmarkt lijkt beperkt tot het begin van de jaren 50. Aangedreven door Masaneks overwinningen in Mexico, begon het bedrijf met een beperkte distributie van fietsen via Edward Lynch & Son, een importeur van premium Europese fietsartikelen uit het midden van de twintigste eeuw, gevestigd in Compton, Californië. De tweede druk van de Edward Lynch & Son-catalogus in het begin van de jaren 50 bood zeven representatieve Automoto-modellen aan.
De erfenis van Cycles Automoto eindigde abrupt in 1959 toen Indénor — een dochteronderneming van Peugeot — het merk Automoto nogal on-ceremonieel kocht en kort daarna de productie staakte, waardoor de voorheen overlappende bedrijfslijnen verder werden gemonopoliseerd. Peugeot nam Automoto in 1959 over en bleef de naam gebruiken voor de motoren die ze zelf produceerden tot 1963. Slechts tien jaar eerder, toen een advertentie van Automoto stoutmoedig verklaarde: "Le Triomphe De La Qualite Française", zouden weinigen met een gezond geweten aan die bewering hebben getwijfeld. Dat is de aard van het bedrijfsleven.
De fietsen L. Bobet werden gemaakt door Mercier (Saint-Étienne) .
Aan het einde van het wielerseizoen 1954 tekende Louison Bobet een overeenkomst met Mercier om voor Mercier fietsen te produceren in Saint-Etienne onder het merk Louison Bobet. In 1955 en daarna reed Bobet tijdens wedstrijden op een gele Louison Bobet fiets.
Het is begrijpelijk dat veel Louison Bobet fietsen sterk op hun Mercier-stalgenoten leken: dezelfde nokken, dezelfde buizen, dezelfde uitrusting. Tegen het einde van 1955 kondigde Bobet aan dat zijn team voor 1956 Campagnolo-apparatuur zou gebruiken. Bij gebrek aan catalogusinformatie is het niet bekend of een productiemodel doorging met de Huret-uitrusting. In ? (jaar nader vast te stellen) stopte Mercier met de productie van Louison Bobet-fietsen. Het merk werd vervolgens nieuw leven ingeblazen door Louison Bobet in ? (jaar nader vast te stellen)
Louison Bobet
Louis "Louison" Bobet: 12 maart 1925 - 13 maart 1983 was een Franse professionele wielrenner . Hij was de eerste grote Franse renner uit de naoorlogse periode en de eerste renner die de Tour de France in drie opeenvolgende jaren won, van 1953 tot 1955.
Zijn carrière omvatte onder meer het nationale wegkampioenschap (1950 en 1951), Milaan-San Remo (1951), Giro di Lombardia (1951), Critérium International (1951 en 52), Parijs-Nice (1952), Grand Prix des Nations (1952), wereldkampioenschap op de weg (1954), Ronde van Vlaanderen (1955), Critérium du Dauphiné Libéré (1955), Ronde van Luxemburg (1955), Parijs-Roubaix (1956) en Bordeaux-Parijs (1959).
Louis Bobet werd geboren als een van de drie kinderen boven de bakkerswinkel van zijn vader in de rue de Montfort, Saint-Méen-le-Grand , nabij Rennes . Zijn vader gaf hem een fiets toen hij twee was en na zes maanden kon hij er zes kilometer mee rijden. De vader van Bobet heette ook Louis en de zoon heette Louison – kleine Louis – om verwarring te voorkomen. -on is een verkleinwoord in het Frans, maar buiten Bretagne verwijst Louison meestal naar een meisje. Hij stond in zijn beginjaren als renner bekend als Louis, zelfs als professional, totdat de kleine Louison aan populariteit won.
Bobet zou tijdens de Tweede Wereldoorlog boodschappen voor het verzet hebben overgebracht . Na D-Day sloot hij zich aan bij het leger en diende in Oost-Frankrijk. Hij werd in december 1945 gedemobiliseerd.
Het meest opvallende kenmerk van Bobet, de man en niet van de coureur, was zijn ambitie om zich te gedragen als een Hollywood-matinee-idool, een soort David Niven- personage in een smoking . Het leverde hem veel kritiek op van andere Franse renners. Géminiani zei dat de bedeesde en elegante manier van doen van Bobet hem zelfs in zijn eigen Bretagne minder populair maakte dan de meer rustieke, openhartige manieren van andere Bretonse renners zoals Jean Robic . Bobet sprak af en toe over zichzelf in de derde persoon.
Bobet werd ook gedreven door persoonlijke hygiëne en weigerde zijn eerste gele trui aan te nemen omdat deze niet was gemaakt van de zuivere wol die volgens hem het enige gezonde materiaal was voor een zwetende en stoffige renner. Synthetische garens of mengsels werden in 1947 toegevoegd na de komst van Sofil als sponsor. Sofil maakte kunstgaren. De raceorganisator, Jacques Goddet, schreef: “Het leverde een waar drama op. Ons contract met Sofil brokkelde af. Als het nieuws bekend was geworden, zouden de commerciële gevolgen desastreus zijn geweest voor de fabrikant. Ik weet nog dat ik er een groot deel van de avond met hem over debatteerde. Louison was altijd buitengewoon hoffelijk, maar zijn principes waren net zo hard als de granieten blokken van de kust van zijn geboorteland Bretagne. “ Goddet moest Sofil zover krijgen dat hij van de ene op de andere dag een nieuwe trui produceerde, het logo nog steeds zichtbaar maar de kunstmatige stof ontbrak. Bobets bezorgdheid over hygiëne en kleding werd geaccentueerd door frequente problemen met zadelpijn.
De carrière van Bobet eindigde feitelijk toen de auto waarin hij en zijn broer Jean zaten in de herfst van 1960 buiten Parijs crashte. Nadat hij stopte met koersen had Louison Bobet een aantal bedrijven, waaronder een kledingwinkel, maar hij werd vooral bekend door zijn investeringen in en de ontwikkeling van de zeewatergezondheidsbehandeling van thalassotherapie . Hij had het gebruikt toen hij herstelde van zijn auto-ongeluk. Hij werd ziek en stierf de dag na zijn 58ste verjaardag aan kanker.
Cycles Wonder --- St. Etienne – Frankrijk / France
Het merk 'Wonder' werd in 1910 opgericht, als dochteronderneming van de Franse fietsfabrikant 'La Société anonyme des Etablissements Ravat'. 'Cycles Wonder' was bekend om zijn racesuccessen en ook om zijn reeks innovatieve en kleurrijke publiciteitsposters.
Merk WONDER
Een website voor liefhebbers, ravat.wonder.clicforum.fr, stelt u in staat om uw kennis van de Ravat-etablissementen en hun merk Wonder, opgericht in 1910, te verdiepen.
Het woord Wonder betekent "wonder" in het Engels. Het logo is een ster.
Hieraan moet worden toegevoegd dat er niets gemeen is met Wonder-fietsen, hoewel het merk Ravat vaak op een "verhelderende" manier in advertenties is vertegenwoordigd.
Marque WONDER
La marque « Wonder » a été fondée en 1910 en tant que filiale du fabricant français de vélos « La Société anonyme des Etablissements Ravat ». « Cycles Wonder » était connu pour ses succès en cyclocourse et aussi pour sa série d'affiches publicitaires innovantes et colorées.
Marque WONDER
Un site internet de passionnés, ravat.wonder.clicforum.fr, permet d’approfondir la connaissance des établissements Ravat et de leur marque Wonder, créée en 1910.
Le mot Wonder signifie « merveille » en anglais. Son logo est une étoile.
Ajoutons que rien ne rapproche les piles Wonder des bicyclettes Wonder, bien que la marque Ravat ait été souvent représentée par la publicité d’une façon « éclairante ».
Raphaël Géminiani (Clermont-Ferrand, 12 juni 1925 – Pérignat-sur-Allier, 5 juli 2024) was een Frans profwielrenner en ploegleider.
Raphaël Géminiani's vader bracht het gezin in 1920 naar Frankrijk om te ontsnappen aan het Italiaanse fascisme. Omdat hij een fietsenfabriek in Lugo had gerund, begon hij een fietsenzaak in Clermont-Ferrand en Raphaël begon op 12-jarige leeftijd te werken in de winkel van zijn vader. Hij begon met racen op 16-jarige leeftijd, in 1943.
Hij was beroepswielrenner van 1946 tot 1959. Zijn bijnaam was Grand Fusil. Hij was een goed ronderenner met een oogstrelende pedaaltred. Hij was kampioen van Frankrijk in 1953.
Géminiani kwam een paar keer dicht bij de eindoverwinning in de Tour de France. Zo werd hij vierde in 1950, tweede in 1951 (allebei op flinke afstand van de respectievelijke winnaars Ferdi Kübler en Hugo Koblet) en derde in 1958, achter de Luxemburger Charly Gaul. Hij stond aan de leiding in de Tour de France van 1958, dat was voordat hij een slechte dag had en verloor van Charlie Gaul. Hij hielp zowel Bobet als Coppi aan grote overwinningen. Hij beëindigde zijn carrière na een wielerronde in Afrika eind 1959 die zijn vriend Fausto Coppi fataal werd.
Na zijn wielercarrière was hij de directeur van het St Raphael Team en later van Eddy Merckx' Fiat Team, zijn inspanningen transformeerden het professionele wegwielrennen.
Géminiani volgde andere vooraanstaande renners in het licenseren van zijn naam voor een reeks fietsen en werd zo sponsor van zijn teams. De frames zouden zijn gemaakt door Mercier en misschien ook Cizeron van St Etienne.
Het was op het nummer 60 rue Gutenberg in Saint-Étienne, de bakermat van de Franse industriële revolutie, dat in 1919 de vestiging Mercier werd opgericht. Het bedrijf werd opgericht door Émile Mercier ( 1899 - 1973 ) en zijn broers Marcel en Constant. In 1919 sloot Émile Mercier zich aan bij de gebroeders Paret en Ribaud en begon met de productie van krukassen, pedalen enz….
In 1924 kocht hij de aandelen van zijn partners over en stapte over op de productie van frames. Rond 1930 ging hij zich op de assemblage van fietsen richten. De historische assemblagelijn bevond zich in Andrézieux-Bouthéon, ongeveer tien kilometer van Saint-Étienne.
De visionaire managers van het merk namen in 1933 een professionele wielerploeg over om hun producten te promoten.. Het hoogtepunt werd bereikt in de jaren zestig, dankzij Raymond Poulidor, die er zijn hele carrière doorbracht. Het team bleef tot 1984 in competitie. Mercier was het team met de meeste deelnames in de hele geschiedenis van de Tour de France. Om voor de toeschouwers in het peloton gemakkelijk herkenbaar te zijn droegen de Mercier-renners, sinds 1955, hun beroemde paarse trui. Het professionele team stond onder leiding van Edmond Mercier, zoon en neef van de oprichters. Drie ploegleiders volgden elkaar op aan het hoofd: Antonin Magne, tweevoudig winnaar van de Tour de France, vervolgens Louis Caput en Jean-Pierre Danguillaume.
De fietsenfabriek Mercier is dankzij moderne productieprocessen en de vraag naar absolute kwaliteit tegen een redelijke prijs een groot commercieel succes gebleken. Decennialang waren de fietsen van Mercier te vinden op de Franse wegen, in steden, op het platteland en in het peloton. Het bedrijf bereikte zijn hoogtepunt in 1975, met een productie van 150.000 fietsen. Van 1950 tot 1959 produceerde Mercier ook bromfietsen.
In de jaren 1980, geconfronteerd met toenemende buitenlandse concurrentie, uit Amerika en Azië, ging de Franse fietsindustrie onverbiddelijk achteruit, Mercier kreeg het moeilijk. Mercier, dat tot 1984 met Joop Zoetemelk in de wielercompetitie bleef, ging in 1985 failliet.
In 1985 werd de Société Nouvelle des cycles Mercier gekocht door de aandeelhouders van het naburige en concurrerende bedrijf Cycles France Loire , dat in mei 1983 het faillissement had aangevraagd.
De werknemers namen het bedrijf Cycles Mercier - France Loire over. Deze vernieuwing was gebaseerd op grootschalige distributie en liet de traditionele netwerken van kleine detailhandelaren achter zich.
In september 1991 werd Cycles Mercier - France Loire (dat ook St Étienne Cycles had gekocht), op zijn beurt overgenomen door de Nederlandse fabrikant Atag, die later de Accell Group zou worden.
Op 21 oktober 1998 werd de Société Nouvelle des Cycles Mercier uitgeschreven.
In 2019 wekte Émile Mercier, tweede naamgever en zoon en neef van de oprichters, het merk tot leven en bracht het opnieuw op de markt met kleding speciaal voor wielrennen. Om deze vernieuwing te leiden en de historische waarden van het merk te bestendigen, heeft Émile de krachten gebundeld met Alexis Descollonges. Samen vormen ze een gepassioneerd en complementair duo.
Op 11 december 2000 heeft Accell Group, eigenaar van Cycles France-Loire en Lapierre, het merk "Mercier" verkocht aan het Luxemburgse investeringsfonds Starship Investments. Het bedrijf Cycles Mercier - France Loire verloor toen de naam "Mercier" en werd omgedoopt tot Cycles France Loire.
2021: mislukking van de vestiging van het merk in Revin in de Ardennen: In februari 2021 kondigde Starship Investments de verhuizing van Mercier-fietsen naar Frankrijk aan, met de opening van een nieuwe fabriek in de Ardennen, in Revin, in de buurt van Charleville-Mézières.De fabriek, die naar verwachting eind 2021 van start zou gaan zou mechanische en elektrische fietsen produceren onder de merknamen Raymond Poulidor en Joop Zoetemelk, evenals huismerkfietsen. Op lange termijn zouden er 270 banen moeten worden gecreëerd in deze vroegere getroffen industriële stad. Het project kon wel worden onderbroken door een gebrek aan financiering, aangezien de staat zijn financiële steun voor dit geplande project op de Friche Porcher had ingetrokken. In november 2021 kondigde de directie aan dat zij haar project toch zou handhaven, maar diende een klacht in wegens smaad, dat na onthullingen van fiscale onregelmatigheden van de kant van de onderneming die geleid hadden tot de intrekking van de financiële steun van de staat. Het project mislukte.
Momenteel maakt het bedrijf deel uit van de Accell Group en produceert het fietsen in een plaats genaamd “Andrezieux Boutheon”, vlak bij St Etienne.
De merknaam Mercier is ook weer opgedoken op Chinese fietsen die per postorder in de VS worden geproduceerd, kennelijk als resultaat van een licentieovereenkomst.
BGA was een wapen- en fietsfabrikant in Saint-Etienne. De bijbehorende naam is Blanchard-Grange.
De advertentie van een cowboy op een fiets, met een geweer in de hand, stelde BGA in staat om zich zowel met zijn wapen- als fietsproductie te vereenzelvigen!
Het Velectrick derailleursysteem, met een lange metalen arm, werd in 1935 door BGA gelanceerd en moest een kabelloze derailleur bieden. Dit ingenieuze systeem is niet in de geschiedenisboeken terechtgekomen, maar de fietsen die met dit ontwerp werden geëquipeerd bewijzen vandaag de dag nog steeds de robuustheid van dit versnellingsapparaat. De 3-speed derailleur was een systeem geregistreerd door BGA, dit systeem vélectrik (specifiek voor het merk ) werd geregistreerd in 1935.
Ik ben Delameilleure Philippe
Ik ben een man en woon in Preshoekstraat 145 - 8510 Marke - België (België) en mijn beroep is Gepensioneerd.
Ik ben geboren op 27/09/1960 en ben nu dus 64 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Wielrennen - Verzamelen van fietsmerkenplaatjes (balhoofdplaatjes) .