Ik hou nogal aan de Belgische klavierschikking. Mijn vingers kunnen niet anders en mijn hoofd weet niet beter.
Door omstandigheden moest ik aan boord het typewerk van LM op telkens andere computers typen, op de PC die beschikbaar was in de cabine en qwerty is voor mij een ramp. Niet alleen de schikking van de lettertekens maar ook de schikking van de leestekens. En het waren per schip telkens andere qwerty-schikkingen, ook dat nog.
De eerste keer dacht ik dat ik de oplossing gevonden had, ik typte zijn paperassen op mijn laptop ipv op de PC van de cabine en bracht de diskette naar boven, naar de chef mécanicien (de hoofdwerktuigkundige, HWTK) Toen ging alles nog op diskette. Later op USB-stick en nu is er natuurlijk intranet.
Wat bleek, ik had een recentere versie van Excel en hetgeen ik kwam afgeven was niet compatibel met de versie die de chef mécanicien had. Hij kon er niks mee beginnen. Het bestand converteren lukte me ook niet, het resultaat was totaal onbruikbaar. Die nacht heb ik kunnen doorwerken op dat verdomd qwertyklavier van de scheepscomputer, want ’s anderendaags moest de chef alles kunnen verzenden naar de rederij.
Vanaf toen hebben mijn vingers leren stuntelen op de qwertyklavieren van de computer die in de cabine stond. Maar mijn hoofd wilde nog altijd niet mee. En ik was niet de enige.
Op een avond zat ik weer eens te foeteren op een qwerty-schikking en om mijn ellende samen te vatten zei ik: - Kermille, op een qwerty is zelfs het woord azerty typen een corvee ! - Ahja, op een qwerty kunt ge dat niet typen hé, antwoordde LM languit en quasi meevoelend.
Toen moest ik heel hard nadenken of hij dat nu meende of niet. ‘k Heb het zo gelaten. Misschien was hij gewoon moe.
Na lezen en opzoeken over ‘Laat het vriezen dat het kraakt’ (tekst 236) en ben ik nog altijd ondersteboven van dat gedicht.
Dorrestijn zou een REWIND-knop willen voor een bepaalde periode van zijn leven en beschrijft wat er in achteruit moet gebeuren. Als achteruit rijden al moeilijk is, dan blijft leven in achteruit wensdenken. Enkele maanden later hoorde ik de naam Dorrestijn op de radio. Hij bracht een lied. Zelf. In vergelijking met 'Laat het vriezen dat het kraakt' is 'Renault4' misschien luchtiger verwoord, maar het gaat evengoed over iets dat voorbij is, over helaasheid.
Renault4
Ach, ik rijd nog zo vaak in mijn dromen In onze kleine rode Renault Waarmee we in Parijs zijn gekomen In Clermont-Ferrand en Bordeaux
Hij zong een lied als het ware Als hij de Franse heuvels besteeg En hij voerde ons langs de Loire Al was zijn benzinetank leeg
Maar zij wilde een grotere wagen Daarmee ging ze over een grens De gedachte kon ik niet verdragen En ze zit nu in een Mercedes Benz
In een Mercedes ver weg in Westfalen Naast een vent die goed zit bij kas De duivel moge haar halen Want nooit wordt het meer zoals het was
Nooit vergeef ik haar deze blamage Smakeloos was het, en grof De Renault staat in de garage Overdekt met een dikke laag stof
Ach, ik rijd nog zo vaak in mijn dromen In onze kleine rode Renault Waarmee we in Parijs zijn gekomen In Clermont-Ferrand en Bordeaux
Waarschuwing : Dorrestijn zingt niet, hij reciteert op muziek, om het beleefd uit te drukken. Vandaar, klank aanzetten op eigen risico, https://www.youtube.com/watch?v=bP7lP8B4PGw 02min45
Amai dat is mooi. 'k Durf het niet te vaak spelen want het is zo frêle. In het filmpje ziet men op 01min04 Hans Dorrestijn de tekst van het lied mee lippen. klank aanzetten https://www.youtube.com/watch?v=PdRn5qxWOrc 02min38
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Verschrompel knoppen die ik haat Dooi, trek terug tot een klein wak En zaaier, zaaier, zaai het zaad Terug tot weer een volle zak En haal het vee weer uit de wei En keer dan achterwaarts bewegend Drogend daar het opwaarts regent Weer naar je warme boerderij
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Help noorderwind, keer terug van zuid Rommel weer aan deur en ruit En laat de mensen van de kook Weer overgaan op oliestook Dan komt mijn liefste in wintertij Als tranen stijgen stijgen mijn ogen Waar ze een voor een verdrogen Weer ruglings terug bij mij, bij mij
Laat het vriezen dat het kraakt Laat het sneeuwen dat het wit En laad opnieuw de kolenkit Nu de liefde me, de liefde me zo tegenzit
Hans Dorrestijn
Het moet toch hartverwarmend en fantastisch zijn voor een tekstschrijver van opa leeftijd – toen 75, nu 79 geworden- dat zijn werk opgepikt wordt door de jonge garde. Het gevestigd talent en het jong talent, de bewondering komt van twee kanten.
Tijdens het zingen kijkt Sabien Bosselaar (de donkerharige van het trio Zazí) regelmatig zijn richting uit. Als een kleindochter die wil weten of Opa het goed vindt. Of droom ik dat maar?
“Hans Dorrestijn (Ede, 16 juni 1940) is een Nederlandse tekstschrijver, vertaler, schrijver en cabaretier, met een typische zwartgallige stijl. Hij schrijft ook teksten en liedjes voor andere cabaretiers en voor de kinderserie Sesamstraat.”
'met een typisch zwartgallige stijl'. Nu snap ik wie de droefenis behandelt in Sesamstraat. Want sombere gedachten worden daar au sérieux genomen, met kinderlijke ernst. Ze worden niet weg gelachen of van tafel gesust. De bekommernissen van Tommie en Ieniminie krijgen er tijd en aandacht.
‘Eindelijk licht’is de naam van het programma, van de samenwerking Dorrestijn-trio Zazí.
Hans Dorrestijn en Zazí ontmoeten elkaar op een middag bij een programma van Radio1 (Ned1), waar zij allen te gast zijn. (2014) Direct ontstaat er een wederzijdse verwondering. Na afloop van de uitzending spreken zij meteen af. In Bennekom, daar woont Dorrestijn. Dafne, Margriet en Sabien bakken een appeltaart en Dorrestijn zorgt voor erwtensoep. Dorrestijn speelt zijn mooiste liedjes aan de piano, hij wijst Zazí op de verschillende vogeltjes in zijn tuin en hij laat hen de schoonheid van Renoir zien. De drie jonge vrouwen proeven, luisteren en kijken. En ze zingen zijn teksten. Hans vindt het prachtig. Het is bijzonder, zo met zijn vieren rond de piano. ‘Wij gaan naar buiten’, besluiten ze, ‘via de tuin, Bennekom uit. De theaters in’.
Eindelijk licht is een programma waarin trio Zazí de beste liedjes van Hans Dorrestijn zingt. Hijzelf laat zijn donkere licht schijnen over zaken als wanhoop, mislukking, bedrog, donkere wolken in je binnenste, manden waar je door kan zakken, plankenkoorts, boze theaterdirecteuren, vermolmde planken, kapotte spotlights en oververhitte mengtafels. Volgens hem wordt het een programma zo vol tegenstellingen dat het niet mooi meer is.
Dorrestijn: ‘Zazí = schoonheid. Ik ben de Ongekroonde Koning van de Lelijkheid. Wie had gedacht dat mijn leven zou eindigen met drie mooie toverfeeën op één podium.’
Ziezo. Dat was Zazí. En natúúrlijk ook Hans Dorrestijn.
Als op een webstek met als specialisatie geestelijke gezondheid het onderwerp van de dag nog eens fobieën en aanverwante situaties zou zijn -want dat onderwerp komt daar af en toe ter sprake- dan zou ik me een breuk zoeken naar onderstaande foto.
Dat wil ik voorkomen en daarom zond ik hem eergisteren al in en mijn vraag was : de angst om zonder papier komen te zitten, heeft die fobie een officiële naam?
Tot op heden ontving ik geen antwoord van de betrokken website.
Ze was een onbekende voor mij, een schone knappe madame, en ze wist het. Toen haar man stierf, die gans zijn leven gewerkt had en een goede duivenmelker was geweest, verdacht ze hem ervan dat hij, omdat hij veel prijzen had gewonnen, het gewonnen geld had weggestopt en voor zichzelf had gehouden. Het zou veel geld geweest zijn. Daarom deed ze beroep op mij, om uit te zoeken of het geld niet verstopt was op zijn duivenkot. Ik erheen, ik had mijn werkkledij aan, ik mocht enkel langs achter binnen, want zo een slecht geklede man verdroeg ze niet in haar omgeving, liet hare hoogheid heel duidelijk merken.
Wat ze wel zei: "Ik hoop dat U eerlijk bent, en als ge iets moet vinden klop dan maar op de deur", want binnenkomen zat er niet in. Ik heb dat kot binnenstebuiten gekeerd, geen rooie duit gevonden. Ik had er zelfs de dakpannen afgehaald, ik was er uren aan bezig. Volgens mij had hij het geld opgezopen en gelijk zou hij gehad hebben, dacht ik nadien. Ze negeerde mij gewoon en keek met ongelooflijk afgrijzen naar mijn kleren, want daar hingen duivenpluimpjes aan, en misschien wat duivenstront. En nu ik niets had gevonden gunde ze mij geen blik of bedankje voor mijn inzet. Ze zei dat ik de uitgang wel zou vinden via de zijdeur, zich duidelijk bewust van haar schoonheid en waardigheid.
Vele, vele jaren later wordt er gebeld aan de deur bij mij thuis. Een verpleegster vraagt mij: "Mijnheer, kan U mij eens helpen, er zit een dame op het toilet en ik krijg ze niet opgelicht om ze te verschonen, ze is veel te zwaar!" Ik mee naar die wc. Een oude dame, die grote boodschap had gedaan, dat kon je ruiken. En wie herkende ik? Juist ja, de chi-chi madame van toen. Ik heb ze opgetild, ze geneerde zich schromelijk. De nurse waste haar kont af en deed haar een pamper aan, ik plaatste haar terug in haar stoel.
"Geef mijn geldtas eens", zei ze tegen het meisje. "Zodat ik de werkman kan betalen." Ze had het godver nog niet afgeleerd, nog altijd dezelfde minachting. . Weet u wat ik, de werkman dacht? "Ge moogt uw geld houden!" Eén ding is zeker, ook de ooit mooie knappe mensen moeten de grote boodschap doen. En stinken!
te gast bij Wim Helsen, Maggie De Block met een fragment uit 'Sterfelijk zijn' van Atul Gawande
Zwaar zieke mensen willen meer dan enkel hun leven verlengen. Uit onderzoek blijkt dat ze vooral bezig zijn met pijn vermijden, de band met familie en vrienden versterken, hun helderheid van geest bewaren, anderen niet tot last zijn, en het gevoel krijgen dat hun leven compleet is. Onze gezondheidszorg is er niet in geslaagd om aan die noden te voldoen, en de prijs die we daarvoor betalen is niet in geld uit te drukken. De vraag is dus niet hoe we dit systeem kunnen blijven betalen. De vraag is hoe we een gezondheidszorg kunnen uitbouwen die mensen helpt om zich op het einde van hun leven te kunnen bezighouden met wat voor hen écht belangrijk is.
'k Had een zonnebril nodig want de mijne was weeral eens kwijt, helemaal kwijt. Die dingen willen nooit lang blijven bij mij. We stonden op vertrekken voor een contract van een aantal maanden. Probeer in de winter maar eens een zomerartikel te vinden in een zaak van een keten. De onverkochte voorraad van vorig seizoen was al lang opgehaald en als zonnebescherming voor de ogen waren enkel de skimodellen verkrijgbaar.
Het schip lag in Long Beach. 'k Zag me in Californië niet rondlopen met een skibril op mijn neus. In de brillenwinkel bleef ik maar aarzelen en LM werd stilletjes wanhopig. - Koop er dan ginder ene, zei hij. - Ja? Ginder voeren ze ons van het hotel recht naar boord, daar hebben we geen tijd om te winkelen. Heel het deck is in 't wit heeft de rederij gezegd. Vreselijk wit. En er zijn in een havengebied toch geen winkels! 'k Heb die zonnebril écht nodig hè!
wit op zijn witst
Dat is ook al gebeurd. Dat de zeelieden die moeten monsteren gelogeerd worden in een hotel in het havengebied, ver van alle faciliteiten van de bewoonde wereld. Als ge daar iets simpels nodig hebt zijt ge overgeleverd aan de goodwill van de man of de vrouw aan de receptie.
Veters voor werkbottines zijn er verkrijgbaar in alle lengtes, koud bier en ijsblokjes ook, dat hoort tot de basisbehoeften, maar een pakje tampons dan weer niet. Wat zou ik daar dan op zoek gaan naar zoiets als een zonnebril. Wanneer men de beschaving verlaat moet men die bij hebben. Liefst met de nodige reserve-exemplaren.
Maar ik hoorde de wanhoop in LM zijn stem en ik zag ook de stille tristesse in de ogen van de verkoper (zijn %!), hij had waarschijnlijk nog niet veel verkocht die dag. Daarom deed ik mijn best om een model te vinden dat niet zo luid 'SPORT' schreeuwde. Onderaan in de draaimolen hing iets dat met wat goede wil voor een sportief stadsmodel kon doorgaan. Oké, dat dan maar.
Het was een bril met beige en nogal wat bronsachtig bruin, de kleuren waren eigenlijk niet mis. Ik deed mijn best om me ook met het science-fiction model te verzoenen, want het was dat of niks. Thuis, in gewoon daglicht, bleek de bril niet beige met veel brons, wel roze met veel zilver! Daar stond ik dan, als een overjaarse K3-fan.
Maar een bril was belangrijk, de rederij had uitdrukkelijk verzocht zonnewering, oogbescherming mee te brengen naar boord, omdat het dek volledig wit geschilderd was (een ULCC) en dat veroorzaakt sneeuwblindheid. Sneeuwblindheid wou ik niet, maar een sneeuwbril wou ik evenmin. Ik wou een simpele zonnebril. In de winter.
In Long Beach werden we gelogeerd in de bewoonde wereld. En een tweede miraculeuze meevaller : er was op dat pleintje een markt met wel drie kramen met zonnebrillen. 'k Heb daar direct een paar reserves gekocht, omdat mijn zonnebrillen toch altijd weer ontsnappen naar de vrije natuur. Er waren ook nostalgische modellen, die met de vlindertippen à la Dame Edna en de fietswielen à la Yoko Ono. Die fietswielen heb ik gekocht en dan nog een groter model, om helemaal zeker te zijn.
Al die brillen zijn natuurlijk al lang foetsjie. Maar mijn roze bril heb ik nog. Hij ligt in het rechterschuifje van het TV-meubel. Daar kan hij niet weg. 'k Draag hem nu op 1 januari om naar het schansspringen te kijken.
te gast bij Wim Helsen, Bernard Dewulf met een fragment uit 'Bij Uil thuis' van Arnold Lobel
Uil dacht aan nog veel meer nare dingen. En hij huilde en huilde maar. Al gauw was de ketel vol tranen-water. "Ziezo," zei Uil. "Dat is dat!" Uil hield op met huilen. Hij zette de ketel op de kachel. Het tranen-water kookte al gauw. Uil schonk zijn kopje vol. Hij was heel tevreden. "Het smaakt wel een beetje zoutig," zei hij. "Maar tranen-thee is toch altijd weer heerlijk."
Eerste indruk: Mr Dewulf zegt het zo raak. Een schrijf-sel is een maak-sel. Op louter bevlogenheid of élan van het gemoed drijft men niet vanzelf naar een aanvaardbaar resultaat. Het blijft ambachtelijk werk. Met de nadruk op ambachtelijk én op werk. Als Mr Dewulf ergens les geeft, dan schrijf ik mij in. Nu.
over angsten allerlei en ook omdat hij het zo raak kon zeggen
1974
Als je fruit eet krijg je wormen van veel wassen word je kaal en als straks de bom zal vallen nou dan gaan we allemaal kattenharen zijn vergiftigd geef geen zoentjes aan een hond keer nooit je rug toe naar een homo want dat zittie aan je kont
negers zijn heel vaak gevaarlijk met een mes of een pistool en kijk ook maar uit voor joden ook al spelen ze mooi viool
refrein : en dat is allemaal angst allemaal angst de allergrootste schreeuwers zijn dikwijls het bangst en als er ooit iets gebeurt nou dan moeten het zo wezen wie het meeste angst heeft heeft vaak het minste vrezen
als je scheel kijkt en de klok slaat blijf je heel je leven scheel als je zout morst krijg je ruzie en betaal ik niet te veel loop nooit onder langs een ladder en op wijzen staat een jaar en onder bomen staan bij onweer dus schuilt een levensgroot gevaar
als je ouder wordt komt vanzelf de generatie kloof en wie vloekt gaat naar de hel van masturbatie wordt je doof WÁ-ÁT ??? van masturbatie wordt je doof
refrein : en dat is allemaal angst allemaal angst de allergrootste schreeuwers zijn dikwijls het bangst en als er ooit iets gebeurt nou dan moeten het zo wezen wie het meeste angst heeft heeft vaak het minste vrezen
vrijdag 13 blijft gevaarlijk van veel lezen wordt je blind trouw je met je achternichtje krijg je een ongelukkig kind als ik maar geen lekke band krijg en stink ik niet uit me mond ben ik niet te laat verzekerd dokter, ben ik wel gezond?
van tomaten krijg je puistjes van veel koffie wordt je rood van sigaretten zieke longen en van leven ga je dood woaaaah en dat laatste is waar da's helemaal waar het klinkt misschien wel lullig maar toch is het waar maar 't kan nog jaren duren dus niet van dat bange
heb je angst voor morgen? dan moet je vandaag gaan hangen!
Over Robert Long : Hieronder zijn eigen verhaal, in zijn eigen bewoordingen, door Mark de Vries bij elkaar geplukt uit de vele interviews die Robert Long gaf http://vriesdemark.schrijft.nl/long/long.htm, boeiende lectuur hoor.
te gast bij Wim Helsen, Dolores Bouckaert met een tekst uit het dagboek van Etty Hillesum (1941-1943)
Ik ben nu brandschoon vanbinnen. Vanavond was er nog even zijn stem door de telefoon, die mijn lichaam helemaal in opstand bracht. (...) En ik kon plotseling zo begrijpen de monniken, die zichzelf geselen, om het zondige vlees te temmen. En het was even een gevecht tegen mezelf, razend was ik en daarna grote helderheid en rust. En nu voel ik me heerlijk, brandschoon vanbinnen. S. is weer eens voor de zoveelste keer overwonnen. Zou het lang duren? (...) "Melodisch rolt de wereld uit Gods hand", deze woorden van Verwey gingen me de hele dag niet uit het hoofd. Ik wilde dat ik zelf melodisch uit Gods hand rolde. En nou goeienacht.
Eerste indruk : een uitbundig iemand, die dame. Haar drukke manier van praten vermoeit mij eigenlijk. Stel u voor dat ge met zo iemand twee à drie uur moet vergaderen. Hoofdpijn! Maar als ik dan haar levensparcours hoorde dacht ik : doe maar meisje, doe maar uitbundig en bijt in het leven als was het een appel en eet het klokhuis mee op.
Het filmke deed me denken aan een tegengestelde situatie, aan een verhaal dat ongeveer zo gaat :
Bij het buiten gaan van de klas had een klein jongetje het moeilijk om zijn laarsjes aan te trekken. De Juf knielde bij het bankje en met hijsen & sleuren en kalm blijven (want zo zijn juffen) lukte het haar het ene laarsje -uuhg!- en daarna het ander laarsje -uuhg!- aan te trekken.
- Ziezo jongen!
Waarop de kleine :
- Juf, Jú-úf, ze zitten raa-aar ... (dat toontje!)
De Juf keek ongelovig naar de voetjes en zag dat er iets was. Er was geen duidelijk links of rechts. Zo is dat bij moonboots. Kalm blijven nu. Kalm blijven leren juffen op de juffenschool. En toch maar de laarsjes van voet wisselen, men weet nooit. Het was een heel corvee om die laarsjes weer uit te wrikken en weer aan te doen, deze keer elk laarsje aan het andere voetje.
- Dat zijn mijn botten niet hoor, zei het jongetje terloops.
Nu beet de Juf op haar tong. Dat leren ze tijdens hun stages.
- Waarom zegt ge dat nú pas, kameraad?
En ze wrikte & trok & hijgde en werkte zich in het zweet tot de laarsjes weer van de voetjes waren.
- Dat zijn de botten van mijn broer en Mama heeft gezegd dat ik die vandaag moest aandoen omdat het zo koud is. En zijn wanten ook.
Juf zuchtte hoorbaar. Een hóórbare zucht? Schoot hier haar zelfbeheersing tekort? Plichtsbewust wrikte & hees ze weer aan de laarsjes tot die opnieuw aan de voetjes zaten. Ze wreef zich het zweet van het voorhoofd: KLAAR!
- Oké kleine man, en waar zijn uw wanten?
- Die zitten in de tippen van die botten, Juf.
m - met dank aan AV – EZW-12/2011, HiH-01/2016, bijgewerkt -
'k Zit al meer dan een week te worstelen met een gedicht over de stem als wapen/verbaal geweld. Het bestaat dat gedicht, alleen, het geraakt niet tot bij mij. Of toch niet intijds. Anders gezegd, de bevalling is niet voor binnenkort. Is iemand ook met dat onderwerp bezig? 'k Wens u het allerbeste, want hier wil het niet vlotten.
Onderwijl heb ik me wel een verhaal herinnerd. Het moet gebeurd zijn in de late jaren 70 of de vroege jaren 80.
Er is rond Bastenaken een jaarlijkse herdenkingsmars voor de gesneuvelden van het Ardennenoffensief. Die slag vond plaats van 16 december 1944 tot 25 januari 1945 en werd gewonnen door de geallieerden. (Wiki)
Europese Mars van Herdenking en Vriendschap.
Dit is een vierdaagse mars, voor burgers en militairen, er nemen dus legerafdelingen aan deel. Ook Duitse legerafdelingen, want er staat Vriendschap in het vaandel van de mars.
Het verhaal ging zo :
“Een 50 meter voor ons marcheerde een Duits peloton. Die mannen zetten een marslied in. Een Duits marslied klinkt als een krijgslied. Dat klinkt helemaal anders dan wanneer de Britten of de Amerikanen zingen.
Achter de bocht lag een kleine boerderij en de boer (60j?) was daar aan het werk met zijn riek, mest opruimen van de weg.
Toen het Duits peloton voorbij stampte chargeerde de boer plots met zijn riek. En hij meende het. De Duitsers werden in de flank aangevallen en wisten niet wat hen overkwam. Chaos, schrik, paniek.
Het Belgisch peloton moest tussenkomen.
Naderhand vertelde de boer dat hij als jonge gast tijdens de oorlog van de Duitsers verschrikkelijke dingen had gezien en meegemaakt. En bij het horen van dat krijgslied …
Volgens de Duitse officier hadden zij er niet op gerekend dat een Duits marslied nog zou gekend zijn bij de bevolking, laat staan reacties losmaken. Hij, de oudste van het peloton was geboren in 1951. Tot de laatste dag van de vierdaagse heeft dat Duits peloton niet meer gezongen.”
Wat zouden Duitse marsliederen amper veertig jaar later al uit het collectief geheugen van de plaatselijke bevolking verdwenen zijn ?
Waarom denkt het heerschap dat alle Duitse gruwel al verwerkt is?
Alles al vergeven en vergeten van wat men in zijn jonge jaren heeft moeten zien en meemaken? Komaan zeg! De dwaze arrogantie van die Duitse officier …
“Thuis was de pispot een winters gebruiksvoorwerp. Onze WC was buiten in de hof en ’s zomers moesten wij maar naar buiten gaan. In de winter was het toegelaten om de pot te gebruiken in de kamer. Natuurlijk, omdat wij toen met drie broers de pispot gebruikten, gebeurde het wel eens dat deze een stoot kreeg met alle gevolgen van dien in de kamer ’s nachts. Wanneer de pispot naar beneden gedragen werd zijn er ook op de trap ongevallen gebeurd.” VG
'k Heb ooit een verhaaltje gehoord over schooljongens die de regenmeter van de school gingen 'bijvullen'. Het heeft een tijdje geduurd eer de brave broeder het doorhad. Dat was omdat de jongens overmoedig werden en het ding ook op dagen zonder regen kwamen bijvullen. Tja.
Hoe dat afgelopen is weet ik niet meer. Honderd keer schrijven 'ik mag niet in de pluviometer van Broeder Aardrijkskunde plassen' en thuis laten tekenen?
Ooit wou ik het mezelf eens gemakkelijk maken. Het was in het 3de middelbaar, ’67-’68, ik zal 15j of 16j geweest zijn.
In het middelbaar kregen we de opdrachten voor Nederlands Opstel een week op voorhand. Dat vond ik prachtig. Maar in het derde werden er plots verhandelingen verwacht van ons. Dissertaties, werd dat toen met een groot woord genoemd. Geen opstellen meer, maar uiteenzettingen. Ik vond dat we al genoeg uiteenzettingen te horen kregen op school, elk lesuur van de dag hoorden wij uiteenzettingen en nu moesten we er nog zelf gaan schrijven ook?
Geen vertelsels meer schrijven. Dat vond ik jammer en zelfs erg. Voor Nederlands Opstel schreef ik op een week soms drie opstellen en dan liet ik mijn Ma kiezen welk in zou indienen. De andere opstellen ruilde ik voor huistaken van wiskunde, dat leek me een eerlijke vergoeding, die taken kopieerde ik zonder gêne. Eigenlijk was ik toen spookschrijver zonder dat ik het woord kende. Dat ruilen voor wiskundetaken gebeurde natuurlijk in stilte, zonder medeweten van Ma.
Dissertaties. Verhandelingen dus. Uiteenzettingen. Dat was mijn meug niet. Dan ging ik liever fietsen met het aanbiddertje van dienst en tegen de limietdatum zou ik wel iets ineen flansen dat ik kon indienen bij die nieuwe van Nederlands. Het moest gaan over spreuken. Dat zou rap gefikst zijn. Thuis hadden we het boek : Citaten, Spreuken en Gezegden. Het rook nog naar nieuw.
Ik plukte er een flink aantal spreuken & gezegden uit, dat duurde efkes, en slalomde daarna met mijn pen vlotjes via een aantal schaamteloze clichés en lachwekkende trivialiteiten van de ene spreuk naar de andere tot ik een A4-blad vol gewrochten had. Ziezo.
Zegt men niet ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’ maar ook ‘Ieder huisje heeft zijn kruisje’? Mogelijk twintig van dit soort scherpzinnigheden had ik aan mekaar gebreid tot de laatste lijn van de tekst. Als dit voorgelezen wordt in de klas kunnen we allemaal eens goed lachen, vond ik. Want het schrijfsel was een persiflage, een pastiche, eerder iets voor de schoolkrant dan om in te dienen als taak voor Nederlands.
Er werd niks voorgelezen. Zelfs niet als voorbeeld hoe het niét moet, dat plat cliché-werk. De lerares deelde de taken rond en bij mij tikte ze op mijn lessenaar : in ’t vervolg uw verhandeling zelf schrijven, hé juffrouwke. Mijn mond viel open (denk ik). Daar zat ik letterlijk met stomheid geslagen. Niet alleen nam ze dit gewrocht au sérieux, zij dacht zelfs dat ik die rommel van iemand anders had! Om een eigen flutschrijfsel werd ik beschuldigd van … plagiaat?
En ik kreeg 2/20 omdat ik mijn naam en de datum zonder fouten geschreven had. Ik had gerekend op 10/20. Waarvan 9/10 voor woordenschat en grammatica, en een 1/10 voor stijl, maar dat had ik er voor over, want elk amusement heeft zijn prijs. Die 10/20 zou ik dan wel ophalen in de loop van het trimester. En nu stond daar 2/20. Wegens ‘geen eigen werk’. Wegens plagiaat dus.
Op de schoolbus en thuis mocht iedereen het weten : die nieuwe van Nederlands was een achterlijke tuttebel. Mijn tweede verhandeling was weer zoiets vol evidenties en platitudes en dat schrijfsel vond ze dan wel goed. Hoe meer rommel ik schreef hoe beter mijn punten werden. Wat was het verschil met de eerste verhandeling?
Op het einde van het trimester was er oudervergadering en ik had mijn Ma mijn spreuken-verhandeling meegegeven en haar op het hart gedrukt dat ze vooral naar die 2/20 moest vragen, want ik had me daar danig verslikt in die quotering.
Ma vond het lastig dat ze ook bij de leerkracht Nederlands moest gaan aanschuiven, gewoonlijk was ze er van af na die van wiskunde.
Ma kwam thuis van de oudervergadering. Deze keer was ik nog wakker, ik zat op de trap te wachten.
De redenering van de lerares over die allereerste verhandeling : een kind van mijn leeftijd kon onmogelijk al zoveel spreuken kennen.
Maar die kwamen toch uit dat boek! Uit het boek met spreuken en gezegden! Dat is toch een naslagwerk! Dat boek heeft zij toch ook in huis! Gelijk een woordenboek! Leraressen, beroepsmensen, hebben thuis toch hun documentatie !
Niks van. Deze lerares had dat boek niet, ze kende het niet, ze had er nooit van gehoord. Ze had er zelfs niet over gelezen in de boekenrubriek van een krant die een boekenrubriek had. En daardoor werd toen mijn persiflage ofte pastiche beschouwd zijnde niet-eigen werk, als geschreven door een ouder en wijzer iemand. Alsof iemand die ouder en wijzer was zich aan zo’n prulwerk zou wagen. Voor mij was het slikken: een lerares, een beroepsmens, had bij eens herlezen na drie maanden, nog altijd niet gemerkt dat het schrijfsel een lacheding was … ? Nog altijd niet?
Gelukkig hadden we de twee jaren daarop leerkrachten van een ander gehalte.
Er trekt een trein wolken van west naar oost : een sprinkhaan, een building uit Dubai, een nijlpaard, een profiterolleke in 't groot, een vies beest, iets uit Webdinges, een discokrab, de hele Japanse archipel en het kapsel van Sela Sue.
Dat alles op de rug belicht door een westelijk avond oranje-roze. De onderste delen van die wolken zijn van hieruit gezien blauw-grijs.
En op het einde van de wolkentrein volgt een eigenaardig gans grijs klein afsluitertje. Een scheetje?
De kleinzoon van Oma was in Flintstones boeken aan het bladeren, voorzichtig, want dat zijn verzamelstukken van Opa.
- Waarom hebben dino's nooit oren? vroeg hij. - Dino’s hebben wél oren, antwoordde zijn nicht, die 16 en al wijzer was.
Er volgde een gesprek over de oren van dinosauriërs. Het gesprek werd levendiger, géén oren >< wél oren. De Jurassic-strips werden erbij gehaald, tot ongenoegen van Oma, want die beeldverhalen zijn óók verzamelstukken van Opa. Eigenlijk dienen Opa’s boeken vooral om af te blijven.
- We kunnen die oren googlen, zei de jongedame hoopvol.
Maar op woensdagnamiddag wordt er niet gecomputerd, dus ook niet gegoogled. Op woensdagnamiddag doet men bij oma de dingen samen. Zoals samen nadenken over oren van dino’s, bvb. Dino’s moeten wel oren gehad hebben, want anders horen ze de andere niet komen en dan worden ze opgegeten. De jongste wou weten wie er dino’s opeet.
- De andere dino's, de grote, de vleeseters. - Eten de grote de kleine op ? - Natuurlijk!
En hij toonde haar de afgrijselijkste dino-tanden uit een Jurassic-strip van Opa. Die tanden deden het bij de kleinste.
- Dat zijn monsters, zei ze, dat zijn geen dino's. - Dat zijn de échte dino's, antwoordde haar broer. - Mijn Dino heeft geen oren, zei ze, en dan eten ze hem op en …
Haar knuffel bij Oma is een lichtblauwe dino die Dino heet en geen oren heeft. Dan kan hij de monsters niet horen komen en die eten hem dan op. Het vooruitzicht was verschrikkelijk.
Oma nam de kleine in haar armen en beloofde onmiddellijk dat Dino bij Opa en Oma op bed zou slapen en zij hebben een pillicht op de kamer. Een pillicht houdt de monsters weg, dat weet iedereen. De jongste was maar half gerustgesteld.
- En misschien moeten zijn oren nog groeien hé, ging Oma door. - Ja, snikte de kleinste na, misschien komen ze nog. - Dat doet de oren-fee, troostte Oma.
Een tanden fee, dat kent de kleinste, zij zorgt dat men grote-mensen-tanden krijgt. En er is dus ook een oren-fee, zij zorgt dat men grote oren krijgt.
- Dat uw Dino grote oren krijgt, verbeterde Oma rap, kinderoren zijn zo al groot genoeg.
Toen haar volkje de deur uit was, schoot de ze in gang. Kast open, schuiven open, dozen open, op zoek naar geschikte lapjes stof om oren van te maken.
- Ge hebt toch tijd tot volgende woensdag? zei ik. - Nee, morgen slaapt ze hier.
Lichtblauwe badstof had ze niet meer, wel lichtgroene. En veel andere lapjes. De lichtgroene stretch had ooit gediend voor een grotere knuffel, maar die was al zo bleekgewassen dat er voldoende kleurverschil zou zijn om met dit lapje de nieuwe oren voor Dino te maken.
Het werden appelgroene oren aan de buitenzijde met bloemetjeskatoen aan de binnenzijde. Er lag ook Schotse ruit in de lapjesdoos, maar voor een prinsesje mochten het bloemetjes zijn. De jongste is zo een meisje-meisje. Ze legt soms autootjes van haar broer in een bedje 'want in de garage is het koud hoor'.
- Nu hoop ik maar dat ik versteviging heb liggen, of vlieseline. Anders moet ik nog naar Kapellen rijden. - Versteviging? vroeg ik, dummie zijnde. - De oren mogen iet-of-wat stevig zijn, anders vallen ze slap, dan worden dat oogkleppen. - En die versteviging komt dan … - Binnenin, gelijk bij kragen en manchetten. - Dat is toch hard voor een knuffel ? - Laat mij doen !
Versteviging en vlieseline waren in huis, ze moest niet meer naar Kapellen rijden. Gelukkig maar, want het was tijd om aan het eten te beginnen. Om de diepvriezer te openen wil dat zeggen, er stonden immers nog oren op het agenda.
- Hierzie, hutsepot. Ontvriezen. Doe gij dat maar. - Zal ik aardappelen schillen? - Die zitten er al in! - Zal ik de tafel dekken? - Doe maar, riep ze vanuit haar naaihok.
Ik deed naar beste vermogen wat me gezegd was. Daarop ging ik naar huis en bedacht dat ik zelf wat meer eenpansgerechten moest invriezen, hutsepot, ragouts en andere stoofschotels … maar LM en ik hebben zelden nog onvoorziene omstandigheden. Toch niet van die aard.
Donderdag kort na de middag belde ze: - Mijn oren zijn klaar. Komt ge kijken? Ze had er aan doorgewerkt tot lang nadat bij mij het licht uit was en dat wil wat zeggen. Dus ging ik kijken.
Op het voeteinde van hun bed lag het pillicht dat de monsters weg houdt en daarnaast stond Dino. Met oren als ovale vliegvleugels, elk iets groter dan zijn kopje. Een lichtblauw dino-kopje met bloemetjesoren in een appelgroen randje. Dino heeft wel degelijk de nacht veilig doorgebracht op het bed bij Opa & Oma. Mét pillicht. En de oren-fee was langs geweest ook. Dit kon niet meer stuk.
- Schattig, écht schattig, zei ik. Die grote oren doen een beetje denken aan Gizmo. Van de Gremlins. - Begint gij nu ook niet hé, zuchtte ze, eerst Jurassic-monsters, nu Gremlins.
Over Gizmo-oren zou ik nooit nog met een woord reppen. Beloofd. Het belangrijkste was dat Dino nu oren had. Vlinderoren, elfenoren, toveroren … het was een zalige geruststelling. En de Oma, zij zag dat het goed was.
Gisterenavond kreeg ik een mail waarin stond dat ik een schat ben. Aha, dacht ik, daar is 1 medemens tot een conclusie gekomen. Nu die zeven miljard anderen nog. En ik heb heel goed geslapen.
Vanmorgen, in het ochtendgrauw, vond ik zeven miljard toch wat veel. En een schat ben ik natuurlijk niet. Maar door die mail heb ik wel heel goed geslapen.
Binnen liep ik in het donker het hele huis door, zodanig dat mijn Moeder soms schrok wanneer ze het licht aandeed en me ergens tegenkwam. En Ma doen schrikken, dat mocht niet, want zij was hartpatiënte sinds haar 16de. Ma doen schrikken, daar stonden straffen op. Zodus kreeg ik soms een draai om de oren omdat ik weer eens het licht niet aangestoken had. Wees dan al eens zuinig hé!
Vanaf mijn 14de ben ik buiten voorzichtiger geworden in het donker. Ik had mijn voet verzwikt, de gewrichtsbanden waren gescheurd en dat vroeg twee weken herstel. Een heel gedoe met spanverband, want een plaaster was niet nodig, of was niet aangewezen, dat weet ik niet meer. Én, met een spanverband kon ik niet fietsen. Chot, wat heb ik die zwakke gewrichtsbanden ooit vervloekt!
Op mijn 22ste gewrichtsbanden verrekt, of verrokken, zo heette dat toen. Drie weken herstel, tijdens een drukke periode. Op mijn 28ste weer eens, nu gescheurd, er was vier weken herstel nodig. Gelukkig viel dit tijdens het verlof. Op mijn 36ste weer zoiets, al zes weken herstel nodig, met werkverlet deze keer, wat ik verschrikkelijk vond. Naarmate ik ouder werd, werd de herstelperiode langer.
Nog later werd ik wat schrikkig in het donker buiten. Omdat ik niet meer voldoende zag waar ik mijn voeten zette. Een losliggende stoeptegel of een verdwaalde kiezelsteen is al voldoende om te zwikken. Als ik me goed herinnerzijn gescheurde gewrichtsbanden pijnlijker dan een gebroken been.
'k Moet er niet aan denken dat het me nu, op 65+ zou overkomen. Hoe lang zou de herstelperiode nu zijn? Twaalf weken? Langer? Een aantal weken buiten werking zijn is gewoon geen optie meer. Daarom is het uitkijken waar ik mijn voeten zet. En daarvoor heb ik daglicht nodig. Ik ga niet meer buiten in het donker. Alles kan wachten tot bij daglicht.
In de donkere wintermaanden zet LM de vuilniszakken buiten. Op zulke dagen herinner ik me waarom ik met hem wel wou trouwen. Hij houdt me overeind.
te gast bij Wim Helsen, Fleur Van Groningen met een fragment/citaat van Piero Ferrucci
We nemen nauwelijks de tijd onszelf wat beter te leren kennen. Onze cultuur lijdt aan een overdosis actie en een tekort aan contemplatie. Ik zie contemplatie als een basisbehoefte, die je zelfs bij dieren ziet. Denk maar aan honden of katten – die zie je vaak gewoon een beetje in de verte staren. Dat is – denk ik – hun eigen vorm van meditatie, hun manier om de accu weer op te laden. Wij hebben die behoefte ook. Maar we ontkennen die basale, fysiologische behoefte – alsof een hele samenleving vergeet naar de wc te gaan. Dat is ernstig!