Hoe zoet is 't om te peizen dat, terwijl ik rust misschien, een ander, ver van hier, mij on- bekend en nooit gezien, u lezen kan, mijn dichten, mijn geliefde, en niet en weet van al de droeve falen van uw vader de Poëet! Hoe blij en is 't gedacht niet, als ik neerzitte ende peis, u volgend waar gij loopt op uw gezwinde wereldreis, dat, zondig en ellendig als ik ben, geliefde kroost, uw stem, waarin geen zonde 'n zit, misschien een ander troost; uw stemme kan verblijden, schoon hij droef zij die u miek; uw stemme kan genezen, zij uw Dichter nog zo ziek; uw stem misschien doet bidden, wijl ik zuchte en, biddensmoe, versteend zitte en mijn herte noch mijne ogen opendoe! o Dichten, die 'k gedregen, die 'k gebaard hebbe, in pijn des dichtens, en gevoesterd aan dit arem herte mijn; mijn dichten, die 'k zo dikwijls her- kastijd heb, hergekleed, bedauwend met mijn tranen en besproeiend met mijn zweet, o spreek voor mij, mijn dichten, als God eens mij reden vraagt, is 't zake dat gij, krankgeboor- nen, 't arme leven draagt tot verder als mijn grafstede, en niet sterft aleer ik sterf: o 'n weze 't dan om u niet dat ik daar het Leven derf!
Een gedicht van Hanriëtte Roland Holst-van der Schalk 1869-1952
Der vrouwen moed.
Buite' in de heldre wereld vol bewegen weefden de mannen hun glanzende taak, zij vulden saam de uren tot de zege, de ogen ware' op hen als op een baak.
Zij stonden in 't sterk licht, om hen het rennen van vijande' en der vrienden krijgsgezang; Hoop wiekte rond op glanzend-groene pennen, zij voelden haar suizen tegen hun wang.
In 't blij eind stonden ze, aaneengeklonken zoeter bewust van eenheids toverkracht: menig oog ziet naar de dagen die zonken als naar een berggezicht vol hoge pracht.
Maar de vrouwen hoe vulden zij de dagen? Wat is achter muren, wat is geschied in de holle nachten, dat zij waak lagen turend naar wat men in waaknachten ziet?
De kindren werden bleek en naakt de woning, Vrouw Zorg zat aan, stond niet op van den haard, de mannen vonde' in strijden strijds beloning: licht lot, van wie leven aaneengeschaard.
Maar de vrouwen achter muren verscholen hoe heeft hun hart, hoe heeft hun hart geleefd? Onrust brandde in hun vlees diepe holen, zij hebben verdragen en niet gebeefd.
Zij verteerden de tijd als een schip golven, hoe joeg hun hart vooruit naar 't end dat week, soms voelden ze in onzekerheid bedolven; soms kille wanhoop die langs hun hart streek.
Soms werd een hoop klein als een zeil geboren, ver aan de kimmen, zwol en leek nabij en dreef weg en liet hen wereldverloren als te voren, worstlen tegen 't getij.
Dan voelden zij of de watren zich sloten boven hun moegetobde hoofd dat zonk, en zij zwolgen de zekerheid der grote duistre ellende in een bittre dronk.
Nu staan zij, in 't blijeinde van de zege als schuwe dieren na een lange jacht, hun mond die lijdend zoveel leed verzwegen verraadt het nu hij lijdend lacht.
Hun arme ogen zien zwart uitgebrande als vensters waar het vuur aan heelt geknaagd: neem met zachte eerbied hun hete handen en zeg hun, dat een morgen daagt,
zeg hun dat de kindren die zij gaan baren de vrede brengen, dat hij zeker daalt omdat de moeders dapper waren omdat hun hart niet heeft gefaald.
Vrede spreid gij uw zachte vleugels Over de donkere aarde heen - Over de moede en de gewonden, Over de duizenden, die verzwonden, Over al de snikkende monden, Die verbleekt zijn van geween!
Vrede daal gij uit de lichte sferen, Waarheen gij vluchtet voor deze wereldsmart, Daal over hen, die u hebben verraden, En over de dwazen, die op u smaadden, En over de blinden, die om u baden, Daal - daal gij weder in ons hart!
Opdat uw liefde daar weder wone, Opdat uw liefde ons weer genas - Liefde bove' onze ijdele wensen, Liefde over alle ijdele grenzen, Liefde alleen, van mens tot mensen, Die eindelijk leerden wat liefde was!
Ik ben geen Hollander, ik ben een mens en alle mensen zijn mijn landgenoten, ik voel mij niet door band of boei omsloten dan door der Liefde wijd-getrokken grens,
mijn oog verdraagt geen microscoop, geen lens die 't enge beeld onmatig zal vergroten en van de wentelende wereldkloten ken ik alleen de wereld van mijn wens!...
Er is geen kleur van huis, noch vreemde taal, wij sterven allen aan dezelfde kwaal die tussen dood en leven wordt gesponnen
en waar het eenzaam hart in wanhoop slaat daar is het land waarin mijn vaandel staat en waar de strijd in vrede wordt gewonnen! -