Tussen hoeven en kapellen werden we gedropt opvoeding tot de nederigste stam het gebod te eren met twee woorden te spreken de achterklap te mijden het goed van een ander te laten zelfs het te begeren was al kwaad
Wat had ik zin om te pochen hoe goed ik kon fietsen tot ik in de sloot belandde wou vloeken als een ketter toen rijke Lies van de baron me uitlachte als drieorig konijn
De woede in mij ontlpofte zoals een vulkaan Had ik dat joch verwenst de kleren van het lijf gescheurd wou ik haar speeltjes en vakanties roven maar het goed fatsoen bond me vast tussen hoeven en kerkenpatroon.
Ingrid Lenaerts
|