Op de hei kraakt de duisternis in lage takken
Een laat konijn vlucht verschrikt uit zijn pijp
In de bomen zitten de uilen als filosofen verankerd
De zwarte kraaien scheren nog over de velden
Krijsend met stengels mais in de bek
Een overjaarse vogelschrikker wappert in zijn plunje
De sliptrapspoken zijn ontwaakt in de stammen
Ze huilen als parende katten in de februariavond
Ze dansen met lantaarntjes in hun ogen
terwijl de wind hun lakenjurk bolt tot zweven.
Ze mijden de trollen en de heksen op het bal
Want heksen en consoorten zijn herrieschoppers.
Ze hebben de grootste lol terwijl ze slingerspringen
Ze doen zot en dolverliefd de sliptrapspoken
Elk volgt zijn eigen schaduw die hij omarmt
en knuffelt zoals een teddybeer
Wat zijn dat voor gekke meiden
die sliptrapspoken op hun kousevnoeten
Ingrid Lenaerts
|