De stem van de wind uit de overzeese gebieden
fluisterde de route in zachte woorden
tussen de vleugels van de ooievaar
die de richting van de gouden rivier koos
tussen het riet en de lisdodden die ruisten
in een stemmig avondlied bij ondergaande zon
De lepelaar deponeerde zijn vracht in de rieten korf
terwijl hij op een poot over de oever rondtuurde
Hoorde hij daar geen gekwaak aan de rand ?
De wind was nu gaan liggen rustte en zweeg
Boven alle stilte klonk het gekrijs van een baby
en zie zo werd hij gevonden een flinke jongen
door zijn ouders die hem echt verwachtten
Hij stopte met huilen keek naar de zon
en lachte naar de vlinders aan de waterkant
die hun schaduw weerkaatsen in zijn moeders ogen
De blijde geboorte van een windekind
dat je immers nooit weervindt
Ingrid Lenaerts
|