Ik ben van water een beetje taal
terwijl ik zwem tussen de golven
Het licht boven mij breekt schitterend
de zon brandt op mijn rug
het zilt verraadt zijn eigen woorden
mijn tong proeft het zout
het zand schuift onder mij door
raspend als fijn schuurpapier
Ik zie de kustlijn als een mauve streep
boven de grijsgroene zee
Wolken als waterfee drijvener verder
mijn lijf voelt zich bijna vis
mijn schubben behoren tot verbeelding
de rust vindt geen woorden
zij is helemaal lijf met eigenste stilte
nu ik weer als gekoelde zwemster
over het strand aan land ga.
Ingrid Lenaerts
|