Buiten zuchtte de vreselijke middaghitte in de kathedraal zweeg de stilte door de hoge ramen in de vrome zijbeuk viel het licht dansend op de beelden
Enkele gelovigen zaten gewoon ingetogen de weerklank van het bidden onuitgesproken taal voor een hogere macht in gedachten die hen in ernst aan de rand van de tijd zette
de godslamp blakerde haar vlam in rode gloed oplaaiend en verminderend in een koude kegel door de grote kaleidoscoopvan het rozet de zon die een kantwerk van koloriet verheerlijkte
alsof de hemel naar men zei dichter kwam in al zijn prachten parlemoeren sierraden de gouden engelen op hun praalwagens de Godheid zelf in zijn kristallijne veelvoud.
Ingrid Lenaerts
|