Ze woelt met haar beide handen in de aarde bij de olijfboom haar thuiskomst ze ziet haar hoeve ruw gehalveerd verwoest door brand en geweld leeggeplunderd dat wat overeind bleef
Aan flarden gordijnen wapperend als spoken in de bijtende wind ze proeft het zand tussen de lippen het gruis rolt onder haar voeten het dak hangt treurend te bengelen
De tuin is een wrede woesternij de dieren zijn gestolen of gevlucht tenzij een dode geit met overgesneden keel haar lijk is druk bezet door gonsende insecten slachtafval van haar kippen ligt er te grabbel
Ze strekt haar armen ten hemel wanhoop wat van deze chaos s verder komen moet ze huilt van ellende bij een brandende zon
Zelfs het drinkwater werd bezoedeld in dit kleine dorp op een vergeten plaats waar miserie nog amper vermeld wordt
Ingrid Lenaerts
|